ECLI:NL:RBZWB:2024:10

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
02-154521-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met dodelijke afloop

Op 2 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 7 juni 2022 te Raamsdonk. De verdachte, geboren in 1955, werd beschuldigd van het veroorzaken van een dodelijk ongeval door geen voorrang te verlenen aan een snorfiets. Tijdens de zitting op 19 december 2023 hebben zowel de officier van justitie, mr. I.M. Peters, als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie eiste een veroordeling op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW), terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de verdachte de snorfiets niet had gezien en er onvoldoende bewijs was voor schuld.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor roekeloosheid of aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag, zoals vereist onder artikel 6 WVW. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet meer dan momentane onoplettendheid had vertoond. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte gevaar op de weg had veroorzaakt door niet te stoppen voor de snorfiets, wat in strijd is met artikel 5 WVW. De rechtbank besloot de verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde, maar verklaarde het subsidiair ten laste gelegde bewezen.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de geslaagde mediation tussen de verdachte en de nabestaanden van het slachtoffer, evenals met de impact van het voorval op de verdachte en zijn gezin. Gezien deze omstandigheden en het tijdsverloop, besloot de rechtbank geen straf of maatregel op te leggen, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 2 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-154521-23
vonnis van de meervoudige kamer van 2 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1955 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M.Ü. Özsüren, advocaat te Harderwijk

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 december 2023, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer] is overleden dan wel dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt dan wel dat hij geen voorrang heeft verleend aan een snorfiets.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Er was sprake van een zeer overzichtelijke verkeerssituatie. Verdachte heeft gedurende een langere periode geen acht geslagen op het overige kwetsbare verkeer op het fietspad naast hem. Vervolgens is verdachte in een vloeiende beweging rechtsaf geslagen, waarbij hij geen voorrang heeft verleend aan een snorfiets en er een botsing met deze snorfiets is geweest. Als gevolg daarvan is de bestuurster van de snorfiets overleden. Verdachte heeft niet naar het fietspad gekeken, of alleen zeer vluchtig gekeken. Er is sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit. Verdachte heeft verklaard dat hij de snorfiets niet heeft gezien, ook al heeft hij over zijn schouder en in zijn spiegels gekeken. Door de politie is geen onderzoek verricht naar de snelheden van verdachte en de snorfiets. Gelet daarop kan niet worden vastgesteld dat de snorfiets gedurende een langere periode voor verdachte waarneembaar was en verdachte daarop had moeten anticiperen. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om te kunnen spreken van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van meer dan een momentane onoplettendheid is geen sprake.
Voor wat betreft het subsidiair ten laste gelegde wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 7 juni 2022 omstreeks 13:42 uur een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de Kerklaan te Raamsdonk. Bij dit verkeersongeval waren verdachte, als bestuurder van een personenauto, en [slachtoffer], als bestuurster van een snorfiets, betrokken. Verdachte reed op de Kerklaan en is ter hoogte van perceel [huisnummer] rechtsaf geslagen. Daarbij heeft hij geen voorrang verleend aan [slachtoffer] die in dezelfde richting reed als verdachte die op het fietspad reed. Verdachte is toen met zijn auto in botsing gekomen met de snorfiets waar [slachtoffer] op reed. Hierdoor is [slachtoffer] gevallen, waarbij zij ernstig letsel heeft opgelopen waaraan zij een paar dagen later in het ziekenhuis is overleden.
De rechtbank stelt verder vast dat ter plaatse sprake is van een rechtdoorgaande weg en het gedeelte van de weg vanaf de bushalte tot perceel [huisnummer] open en overzichtelijk is. De maximumsnelheid ter plaatse is 50 kilometer per uur. Het ongeval vond overdag plaats, het was helder weer en het wegdek was droog.
Snelheid
Gelet op de beperkte schade aan de auto van verdachte en de snorfiets in combinatie met de plaats waar de auto tot stilstand is gekomen op het wegdek – namelijk niet ver van de plaats waar de auto de snorfiets heeft geraakt – is de rechtbank van oordeel dat het zeer aannemelijk is dat verdachte ten tijde van het ongeval niet met een hoge snelheid heeft gereden.
Primair: artikel 6 WVW
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van overtreding van artikel 6 WVW is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Schuld is hier tenlastegelegd als roekeloosheid, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag. Om te beoordelen of er sprake is van schuld komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Verdachte wordt onder het eerste gedachtestreepje verweten dat hij gedurende een langere periode onvoldoende acht heeft geslagen op het overige verkeer, en dan met name op het dicht achter / naast hem rijdende verkeer. De rechtbank overweegt dat door de de politie geen onderzoek is gedaan naar onder andere de snelheden van beide voertuigen en dus naar hoe de twee voertuigen zich ten opzichte van elkaar bevonden. Ook staat niet vast waar de snorfiets vandaan kwam en wanneer de snorfiets op het fietspad terecht is gekomen. Uit het dossier blijkt dan ook niet of en zo ja, waar verdachte de snorfiets heeft ingehaald en hoe lang de snorfiets achter/naast verdachte reed. In dit verband heeft verdachte verklaard dat hij de snorfiets niet heeft gezien en dat hij, voordat hij rechtsaf sloeg, in zijn spiegels en over zijn schouder heeft gekeken. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat de snorfiets gedurende een langere periode voor verdachte zichtbaar was en dat verdachte gedurende die langere periode onvoldoende acht heeft geslagen op het overige verkeer.
Met inachtneming daarvan kan de rechtbank niet vaststellen dat er sprake was van meer dan een momentane onoplettendheid van verdachte bij het oversteken van het fietspad.
De overige ten laste gelegde gedragingen zijn op zichzelf onder deze omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Zij zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Subsidiair: artikel 5 WVW
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van gevaar en hinder op de weg in de zin van artikel 5 WVW. Verdachte had de snorfiets voorrang moeten geven, maar heeft dat niet gedaan. Doordat verdachte niet is gestopt voordat hij naar rechts stuurde, maar juist in een vloeiende beweging rechtsaf is geslagen, heeft hij gevaar op de weg veroorzaakt en het overige verkeer gehinderd. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt in een verkeersongeval.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 7 juni 2022 te Raamsdonk, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Kerklaan (ter hoogte van perceel [huisnummer]), zich zodanig heeft gedragen dat door zijn gedragingen gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd immers heeft hij, verdachte,
- zijn, verdachtes, motorrijtuig niet tot stilstand gebracht waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was en
- met zijn motorrijtuig in een vloeiende lijn naar rechts gestuurd richting de aldaar gelegen fiets(suggestie)strook en daarbij een snorfiets aangereden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 100 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor een periode van zes maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), nu het opleggen van een straf geen enkel strafdoel meer dient.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich als bestuurder van een personenauto schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding door geen voorrang te verlenen aan een snorfiets. Hierdoor heeft hij gevaar veroorzaakt op de weg, welk gevaar zich heeft verwezenlijkt in een aanrijding met die snorfiets. Als gevolg van deze aanrijding is [slachtoffer] – die op de snorfiets zat – gevallen en enkele dagen later in het ziekenhuis overleden. Het leed dat verdachte met de aanrijding heeft veroorzaakt is ingrijpend en onherstelbaar.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank overweegt dat in vergelijkbare gevallen bij een veroordeling voor overtreding van artikel 5 WVW doorgaans een lage geldboete en een kortdurende rijontzegging worden opgelegd. Dat is ook het geval bij een aanrijding met zeer ernstige gevolgen, zoals waarvan hier sprake is.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank in deze zaak mee dat er een geslaagde mediation tussen verdachte en de nabestaanden van het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Uit de slotovereenkomst van de mediation blijkt dat partijen het gesprek als informatief hebben ervaren waarbij de nabestaanden duidelijk hebben kunnen maken wat de impact is geweest van het overlijden op hun gezin. De rechtbank houdt verder rekening met de proceshouding van verdachte. Verdachte heeft verantwoordelijkheid genomen voor de gevolgen van zijn verkeersfout. Ook heeft hij tijdens de zitting laten zien dat hij zich bewust is van de ernst van zijn gedrag en van de pijn en het leed die hij bij de nabestaanden heeft veroorzaakt. Ook op hem en zijn echtgenote heeft dit veel impact. Tot slot houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop.
Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van geldboete of rijontzegging geen toegevoegde waarde meer heeft. Zij zal daarom, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte geen straf of maatregel opleggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair:overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- bepaalt dat
geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 januari 2024.
Mr. Collombon en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.