ECLI:NL:RBZWB:2023:989

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
02/233078-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met geweld in de woning van het slachtoffer

Op 15 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank oordeelde dat de poging tot afpersing op 15 september 2020 in Bergen op Zoom bewezen was, waarbij de verdachte samen met anderen geweld heeft gebruikt om het slachtoffer te dwingen tot afgifte van geld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, omdat er onvoldoende bewijs was dat het slachtoffer tegen zijn wil werd vastgehouden. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer, ondanks inconsistenties, bruikbaar waren voor het bewijs, mits ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. De verdachte kreeg een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 26 maanden opgelegd, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het gepleegd was. De rechtbank hield ook rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en paste een strafkorting toe. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade had geleden door de gewelddadige handelingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/233078-20
vonnis van de meervoudige kamer van 15 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats]
niet als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland
raadsman: mr. I. Appel te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 februari 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
mr. M. Kikkert, en de raadsman hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 15 september 2020 (samen met anderen):
- heeft geprobeerd een diefstal met geweld te plegen of heeft geprobeerd een ander af te persen (feit 1);
- een ander wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het medeplegen van de poging diefstal met geweld (feit 1 primair) en acht bewezen het medeplegen van de poging afpersing (feit 1 subsidiair). Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben door middel van geweld en bedreiging met geweld geprobeerd om aangever te dwingen tot afgifte van een geldbedrag.
Voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2) heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd wegens gebrek aan bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 1 primair en van feit 2 wegens gebrek aan bewijs. Hij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot feit 1 subsidiair, met dien verstande dat vrijspraak moet volgen voor de verbale bedreigingen, het bij aangever in de mond brengen van een scherp voorwerp, het trekken van een zak over het hoofd van aangever en het dichtknijpen van zijn keel. Verdachte ontkent niet dat hij samen met de medeverdachten naar de woning van aangever is gegaan en dat in die woning geweldshandelingen zijn verricht tegen aangever. Verdachte wilde met aangever praten in verband met een openstaande schuld van aangever. In de woning liep de situatie echter uit de hand nadat aangever een mes had gepakt. Van een vooropgezet plan was geen sprake en verdachte had ook niet de intentie om geweld te gebruiken. De hierover door aangever afgelegde verklaringen zijn onbetrouwbaar en kunnen slechts aan de bewijsbeslissing ten grondslag worden gelegd, voor zover deze in toereikende mate steun vinden in ander objectief bewijsmateriaal. Dit laatste is niet het geval.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De betrouwbaarheid van aangever
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 15 september 2020 samen naar de woning van aangever zijn gegaan en dat in die woning geweld tegen aangever is gebruikt.
De rechtbank stelt voorts vast dat aangever geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over de reden van de ontmoeting in zijn woning. Aangever heeft hierover zeer wisselend verklaard en het dossier bevat sterke aanwijzingen dat hij niet op alle onderdelen naar waarheid heeft verklaard. Dit betekent echter niet dat zijn verklaringen reeds om die reden als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt en volledig van het bewijs moeten worden uitgesloten. Wel geeft dit aanleiding om kritisch en met de nodige behoedzaamheid naar de verklaringen van aangever te kijken en deze zorgvuldig af te wegen tegen de overige bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten.
De rechtbank stelt in dat kader vast dat aangever consistent heeft verklaard over de geweldshandelingen die volgens hem in de woning hebben plaatsgevonden. Daarnaast kan voor meerdere onderdelen van zijn verklaringen wel degelijk steun worden gevonden in de rest van het dossier en niet in de laatste plaats in objectieve bewijsmiddelen, zoals de geneeskundige letselbeschrijving, het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict en de onderzoeksbevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut.
Met betrekking tot de verklaringen van de vier verdachten stelt de rechtbank vast dat zij verschillend hebben verklaard over wat er precies in de woning van aangever is gebeurd en wie hierbij welke rol heeft gehad. In hun verklaringen is juist – anders dan bij de verklaringen van aangever het geval is – géén rode draad terug te vinden. Opmerkelijk in dit verband is verder dat verdachten in de tapgesprekken spreken over het afstemmen of veranderen van hun verklaringen. De rechtbank concludeert daarom dat er zeker ook vraagtekens gezet kunnen worden bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachten.
Gelet op de hierboven genoemde redenen, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangever niet als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt en volledig van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Wel ziet zij aanleiding om deze verklaringen met behoedzaamheid in de bewijsconstructie te gebruiken en dit alleen te doen voor die onderdelen waarvoor voldoende objectief steunbewijs bestaat.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] samen geweld tegen aangever hebben gebruikt en ook hebben gedreigd met het gebruiken van geweld, waarmee zij trachtten aangever te bewegen tot afgifte van geld.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van feit 1 primair en komt tot een bewezenverklaring van feit 1 subsidiair, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
Ten aanzien van feit 2
Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat hij, samen met anderen, aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd. Aangever zou zijn belet om zijn woning te verlaten en daarna zou hij onder dwang hebben moeten plaatsnemen in een auto, waarmee men een stuk is gaan rijden.
De woning van aangever
De rechtbank overweegt dat onder feit 1 reeds is vastgesteld dat tegen aangever geweld is gebruikt in zijn woning. Dit betekent echter niet zonder meer dat aangever ten tijde van deze geweldspleging ook wederrechtelijk van zijn vrijheid werd beroofd. Beoordeeld moet worden of aangever zijn woning kon verlaten zonder aan meer geweld bloot te komen staan dan hij al stond in het kader van de poging tot afpersing en of verdachte daarnaast ook het opzet had op de vrijheidsberoving van aangever.
De rechtbank overweegt dat sprake is van verdachte omstandigheden waaruit de indruk zou kunnen ontstaan dat aangever tegen zijn wil werd vastgehouden in zijn woning. Niet alleen werd er fors geweld op hem uitgeoefend, maar ook is er duct tape en een watersportkoord gevonden in zijn woning. Van deze goederen is echter niet komen vast te staan dat deze zijn gebruikt om aangever vast te binden. Aangever heeft hier zelf over verklaard dat de tape en het koord zijn gebruikt om zijn wonden te verbinden en het bloeden te stelpen. Verder volgt uit het dossier dat aangever in de woning kon beschikken over zijn mobiele telefoon en daadwerkelijk telefonisch contact heeft gehad met zijn [naam vriend] . Aangever heeft blijkens zijn eigen verklaring vervolgens het voorstel gedaan om naar [naam vriend] toe te gaan, waarop aangever en de verdachten de woning hebben verlaten. Wanneer dit alles wordt bezien in het licht van de wisselende verklaringen van aangever over de aanleiding van het incident, heeft de rechtbank niet de overtuiging dat aangever - los van het geweld dat tegen hem is gebruikt in het kader van de poging tot afpersing - gedwongen werd vastgehouden in zijn woning en dat verdachte hier ook het opzet op had.
De autorit in de Volkswagen Tiguan (hierna: Tiguan)
De rechtbank overweegt dat hier eveneens sprake is van bedenkelijke omstandigheden die het vermoeden rechtvaardigen dat aangever tegen zijn zin en onder dwang in de auto zat. Bij de controle van de Tiguan door de politie zat aangever immers gewond op de achterbank met aan weerszijden van hem verdachte en [medeverdachte 1] . Daarnaast werden in de broekzak van verdachte de huissleutels van aangever aangetroffen en in de middenconsole van de Tiguan werd de telefoon van aangever gevonden. Dit strookt met de verklaring van aangever dat zijn sleutels en telefoon van hem waren afgepakt. Dit is echter niet als feitelijke handeling ten laste gelegd. Wel is ten laste gelegd dat aangever met een mes richting de Tiguan is geduwd, maar hiervoor ontbreekt toereikend steunbewijs. De rechtbank overweegt verder dat aangever zelf heeft verklaard dat het zijn idee was om naar zijn [naam vriend] te rijden, wat de mogelijkheid openlaat dat hij vrijwillig in de Tiguan is gestapt. Dat mogelijk sprake was van een vrijwillige autorit, volgt ook uit een tapgesprek waarin verdachte zegt dat hij ‘hem’ niet heeft ontvoerd en dat ‘hij’ zelf mee wilde rijden naar de man om het geld op te halen. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank niet de overtuiging dat aangever is gedwongen om met verdachten mee te gaan in de Tiguan en daarna onder dwang in de auto heeft gezeten.
Conclusie
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van feit 2 wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 subsidiair
op 15 september 2020 te Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag dat aan die [slachtoffer] toebehoorde hebbende hij, verdachte en diens mededaders, die [slachtoffer] in diens woning (gelegen aan de [adres] ) dreigend een mes getoond, en die [slachtoffer] mondeling de woorden toegevoegd: ‘Als er geen geld op tafel komt, maken we jou af’ en die [slachtoffer] een kopstoot tegen het hoofd gegeven en die [slachtoffer] meermalen met een mes in een arm en/of een knie en/of been en/of voet gesneden en die [slachtoffer] in diens linkeroor gebeten en in die [slachtoffer] keel geknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
6.2 28
28 maanden met aftrek van voorarrest. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte enkel te veroordelen tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel. Hij wijst daarbij op het blanco strafblad en de ouderdom van de zaak.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Door het gebruik van fors geweld, waarbij het slachtoffer meermalen met messen in verschillende lichaamsdelen is gesneden, is geprobeerd hem te dwingen tot afgifte van geld. Ook dreigden verdachte en zijn mededaders dat ze het slachtoffer af zouden maken als er geen geld op tafel kwam. Het spreekt voor zich dat het slachtoffer door het handelen van verdachte en zijn mededaders doodsangsten heeft uitgestaan en veel pijn heeft geleden. In zijn schriftelijke slachtofferverklaring is te lezen dat hij nog steeds in angst leeft. Ook herinneren de littekens van de gehechte snijwonden hem nog dagelijks aan wat hem is overkomen.
De rechtbank stelt vast dat voor deze specifieke vorm van afpersing geen concrete oriëntatiepunten zijn vastgesteld. Gezien de brute wijze waarop het slachtoffer geweld is aangedaan, het feit dat het incident in zijn eigen woning heeft plaatsgevonden en de aard van het letsel dat hem is toegebracht, sluit de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat aan bij de oriëntatiepunten die gelden voor een overval en neemt zij als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar.
In mitigerende zin houdt de rechtbank er rekening mee, dat het bij een poging tot afpersing is gebleven en dat er geen sprake lijkt te zijn geweest van een vooropgezet plan, maar van een uit de hand gelopen (incasso)situatie.
In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat een strafzaak bij de rechtbank dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar nadat die redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem strafvervolging zal worden ingesteld. In dit geval geldt als aanvangsdatum 15 september 2020, de datum waarop verdachte in verzekering is gesteld. Dit vonnis wordt gewezen op 15 februari 2023. Dit betekent dat de redelijke termijn met 5 maanden is overschreden, terwijl geen sprake is van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen.
De rechtbank zal derhalve, conform de geldende jurisprudentie van de Hoge Raad, een strafkorting toepassen van 5% en dit in het voordeel van verdachte afronden.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 26 maanden passend en geboden is. Een andere of lagere straf zou onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd. Van deze gevangenisstraf zal de periode waarin verdachte in voorarrest heeft gezeten, worden afgetrokken. Daarnaast zal de tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.855,00, waarvan € 1.355,00 voor materiële schade en € 2.500,00 voor immateriële schade. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 1 subsidiair heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in beginsel verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Eigen schuld
Door de verdediging is aangevoerd, dat aangever zelf de aanval heeft gekozen en dat er om die reden sprake is van eigen schuld. Dat aangever zelf de aanval heeft gekozen, is echter niet aannemelijk geworden. Het beroep op eigen schuld wordt dan ook verworpen.
De materiële schade
Marokkaans geld
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 130,00 ter zake van Marokkaans geld dat uit zijn woning zou zijn weggenomen. De rechtbank is van oordeel dat voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Kledingstukken
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 240,00 ter zake van beschadigde kledingstukken. Het is evident dat de schade aan deze kledingstukken een gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank schat dit deel van de schade op € 165,00 en zal dit bedrag toewijzen. Het resterende bedrag van € 75,00 zal worden afgewezen.
Tapijt
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 600,00 ter zake van het bebloede tapijt in zijn woning. De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Eigen risico zorgverzekering
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 385,00 ter zake van het eigen risico.
De rechtbank acht dit bedrag volledig toewijsbaar. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
De immateriële schade
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij, naast lichamelijk letsel, nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat, naast lichamelijk letsel, ook sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank de gevorderde vergoeding van € 2.500,00 billijk en zal zij dit bedrag toewijzen.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten vanaf 15 september 2020.
Hoofdelijke veroordeling tot betaling
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47 en 317, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan feit 1 primair en van feit 2;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1 subsidiair: poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 26 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 3.050,00, waarvan
€ 550,00 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2020 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst af een bedrag van € 75,00;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering ad € 730,00
niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 3.050,00, waarvan € 550,00 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 40 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 februari 2023.
Mr. Martens en mr. Prenger zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.