ECLI:NL:RBZWB:2023:978

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
02/029140-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs met MAPA

Op 14 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs. De verdachte, geboren in 1972, werd beschuldigd van het medeplegen van het voorbereiden van de productie van (met)amfetamine door ongeveer 211 kilogram MAPA af te laten leveren bij een medeverdachte. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 31 januari 2023, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsvrouw wel. De officier van justitie presenteerde bewijs dat de verdachte betrokken was bij de aflevering van de dozen met MAPA, een precursor voor de vervaardiging van (met)amfetamine. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte, ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzet had op het voorhanden hebben van de stoffen en dat hij wist dat deze bestemd waren voor de productie van (met)amfetamine. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/029140-22
vonnis van de meervoudige kamer van 14 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats]
Wonende aan het [woonadres]
Raadsvrouw mr. Oomen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 januari 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie,
mr. M. Jansen, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Zij wijst op de anonieme tip die over verdachte bij de politie is binnengekomen en het feit dat in zijn telefoon gesprekken staan die duiden op handel in hennep en gesprekken waarin gevraagd wordt naar medicijnen. Verdachte is op 22 februari 2021 aanwezig bij het afleveren van dozen met MAPA bij [naam] en heeft hierbij ook een doos naar binnen getild. Verdachte spreekt over “ [naam] ”, de naam die ook op de pakketjes stond, terwijl de naam “ [naam] ” is. Dit alles maakt dat verdachte achter het verzenden van de pakketten naar het adres van [naam] zat en daarom wist of ten minste ernstige reden had om te vermoeden dat hij een stof voorhanden had die gebruikt zou worden bij de vervaardiging van synthetische drugs en dat hij opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van stoffen die bestemd waren om de productie van synthetische drugs voor te bereiden of te bevorderen. Om die reden acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van harddrugs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het aan verdachte tenlastegelegde feit en wijst daarbij op het volgende. Er kan onvoldoende uit het dossier worden afgeleid dat sprake is van medeplegen van voorbereidingshandelingen aan de zijde van verdachte. Het alleen toevallig aanwezig zijn van verdachte bij [naam] en het tillen van een doos is onvoldoende om tot medeplegen van voorbereidingshandelingen te komen. Voorts heeft de 211 kilo MAPA zich op geen enkel moment in de machtssfeer van verdachte bevonden, waardoor niet aan de vereiste beschikkingsmacht is voldaan. Daarvoor is vereist dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de voor productie van drugs bestemde goederen en stoffen, althans de aanmerkelijke kans op die aanwezigheid had aanvaard. Bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient verdachte vrijgesproken te worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 22 februari 2021 zijn bij de woning van [naam] 8 dozen afgeleverd. Deze dozen waren geadresseerd aan [naam] en stonden op naam van [naam] . De dozen zijn door [naam] en verdachte naar binnen gesjouwd. De dozen hadden een inhoud van 26 kilo per doos en in elke doos zat een plastic tas met wit poeder. Monsters van de inhoud van de tassen werd door het Nederlands Forensisch Instituut positief getest op MAPA. MAPA is een grondstof (precursor) voor de vervaardiging van BenzylMethylKeton (BMK). BMK is een essentiële grondstof (precursor) voor de vervaardiging van (met)amfetamine. Van MAPA is geen legale toepassing bekend.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte opzet had om deze stoffen voorhanden te hebben en daarmee de productie van (met)amfetamine voor te bereiden of te bevorderen. Dit opzet, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis en de vaste rechtspraak over artikel 10a van de Opiumwet, omvat ook voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de genoemde omstandigheid zich zal voordoen. Daarnaast is de vraag of verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de MAPA bestemd was voor de bereiding van (met)amfetamine.
Bij de beoordeling acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang. Verdachte heeft verklaard dat hij heeft geholpen de dozen die bij [naam] waren afgeleverd naar binnen te sjouwen en dat hij niet wist wat er in de pakketten zat.
[naam] heeft na zijn aanhouding in de politiebus verklaard dat hij op de desbetreffende dag bij zijn woning stond aan te kloppen. [naam] liet hem binnen en verdachte vroeg aan [naam] of hij een pakketje mocht laten komen op [naam] zijn adres. Hierna stond de UPC bezorger voor de deur die pakketten kwam brengen. De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar nu [naam] deze verklaring meteen en spontaan heeft afgelegd na zijn aanhouding in de politiebus. Voorts vinden diverse onderdelen uit deze verklaring steun in de verklaring van verdachte, namelijk dat hij aanklopte bij [naam] . [naam] hem heeft binnen gelaten en er vervolgens een bezorger kwam met pakketten. Verdachte was bovendien precies aanwezig in de woning van [naam] op het moment dat de pakketten daar werden bezorgd. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte degene is geweest die de dozen bij [naam] heeft laten bezorgen.
Gelet op het feit dat de rechtbank ervan uitgaat dat het verdachte is geweest die de pakketten bij [naam] heeft laten bezorgen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat er MAPA in de pakketten zat en hij aldus wist dat hij een stof voorhanden had die bestemd was voor de vervaardiging van (met)amfetamine en wist dat hij met zijn handelen de productie van (met)amfetamine voorbereidde. Uit deze feiten leidt de rechtbank – anders dan de verdediging – tevens af dat verdachte de beschikkingsmacht over de dozen met MAPA heeft gehad. Hij heeft de MAPA immers bij [naam] laten bezorgen en was in de woning aanwezig waar de dozen zich na de bezorging bevonden en heeft volgens zijn eigen verklaring de dozen ook mee getild.
Verdachte heeft hiermee opzet gehad op de door hem gepleegde voorbereidingshandeling, gericht op het opzettelijk bereiden en vervaardigen van (met)amfetamine.
Medeplegen
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten en derhalve van medeplegen. Verdachten hebben immers vooraf contact over het afleveren van de dozen gehad en werkten samen om de dozen naar binnen te sjouwen.
ConclusieDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 22 februari 2021 de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen heeft begaan, waarbij sprake is van medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 februari 2021 te Waalwijk tezamen en in vereniging met een ander
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk bereiden en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van (met)amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- zich en/of een ander middelen tot het plegen van dat feit heeft verschaft en
- stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door ongeveer 211 kilogram MAPA af te laten leveren bij [naam] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het ;feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast verzoekt zij aan verdachte een geldboete op te leggen van € 5.000,- waarvan
€ 2.500,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs en aldus een bijdrage geleverd aan de (internationale) handel in verdovende middelen. Hij is daarmee mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Daarbij is voorts van belang dat harddrugs stoffen zijn die verslavend werken en schadelijk zijn voor de gezondheid. Bovendien gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. Niet alleen worden grote sommen crimineel geld geïnvesteerd in legale activiteiten, maar ook worden medewerkers van op zichzelf bonafide bedrijven en zelfs van opsporingsinstanties omgekocht en ingezet voor de handel in drugs. De handel in harddrugs is regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies, waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag.
Voorgaande is ook de reden dat er op het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs strenge straffen staan. Voor het feit dat verdachte heeft gepleegd bestaan er geen landelijke (LOVS) oriëntatiepunten. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en op het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Hoewel de rechtbank een forse gevangenisstraf op zich op zijn plaats acht, zal de rechtbank bij de strafbepaling wel rekening houden met de rol die verdachte heeft gespeeld. Uit de bewijsmiddelen kan de rechtbank slechts afleiden dat verdachte eenmalig betrokken is geweest bij het bestellen en ontvangen van MAPA. Niet is gebleken dat hij andere voorbereidingshandelingen heeft gepleegd. Zijn rol binnen de organisatie is daarom mogelijk beperkt. Daar tegenover staat dat verdachte wel [naam] in de problemen heeft gebracht door een grote hoeveelheid MAPA bij hem af te laten leveren.
Op grond van vorenstaande zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen die lager ligt dan de eis van de officier van justitie. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk passend en geboden. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen reden om daarnaast ook een geldboete op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van het voorbereiden of het bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door zich middelen tot het plegen van het feit te verschaffen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 februari 2023.
K. de Klerk-van Rijs is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.