Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het verloop van de procedure
- het tussenvonnis van 24 februari 2023
- de akte overleggen producties van de zijde van [gedaagde]
- de akte van de zijde van de Staat.
2.De verdere beoordeling
[gedaagde] voert aan dat de jaarverslagen wisselende bedrijfsresultaten laten zien; een verlies van -/- € 4.536,- in 2018, tegenover positieve resultaten van € 28.384,- in 2019, € 765,- in 2020 en € 9.208,- in 2021. Hieruit volgt volgens [gedaagde] reeds dat van onderverpachten geen sprake is. In dat geval zou [gedaagde] immers jaarlijks een gelijk, althans vergelijkbaar bedrijfsresultaat boeken. De verschillen in bedrijfsresultaten worden veroorzaakt door hetzij fluctuerende omzetcijfers, hetzij fluctuerende kostencijfers, aldus [gedaagde] . Dat is inherent aan het voeren van een akkerbouwbedrijf als dat van [gedaagde] , waarbij producten worden geteeld waarvan de prijzen marktafhankelijk zijn; mais, graszaad, hooi, plantuien en aardappelen. Alleen suikerbieten zijn enigszins prijsvast, maar die vormen slechts 1/7 deel van zijn areaal.
Volgens [gedaagde] tonen de onderliggende bescheiden over 2019 tot en met 2021 aan dat hij geheel voor eigen rekening en risico gewassen teelt; graszaad, hooi, snijmais en suikerbieten. Het betreft gewassen die leiden tot een lager saldo per hectare, waarbij loonwerkzaamheden worden uitgevoerd door derden; [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 1] . Het inschakelen van een loonwerker leidt niet tot de conclusie dat de pachter het gepachte niet persoonlijk gebruikt, aldus [gedaagde] .
Een ander gedeelte van het door [gedaagde] gepachte areaal wordt gebruikt voor het telen van aardappelen en uien. Deze gewassen kunnen volgens [gedaagde] leiden tot aanzienlijk hogere saldi dan de hiervoor genoemde gewassen. Om deze gewassen (aardappelen en uien) te kunnen telen maakt [gedaagde] gebruik van de expertise, gespecialiseerde machines en opslagcapaciteit van [bedrijf 1] . [gedaagde] voert aan dat het ieder jaar aan hem is om te bepalen of hij deze gewassen teelt en op welke percelen, waarna hij met [bedrijf 1] afspraken maakt over de waardering van de verschillende bedrijfsmiddelen (grond, gespecialiseerde machines en opslagcapaciteit) die voor deze teelten nodig zijn. Ieders inbreng wordt voor 50% gewaardeerd in het kader van de afrekening, aldus [gedaagde] . Uit de afrekeningen van [bedrijf 1] blijkt volgens [gedaagde] dat deze teelten geschieden voor een gelijk risico van [gedaagde] en [bedrijf 1] (50/50). [gedaagde] loopt dus ook in het kader van deze gewassen ondernemingsrisico, dat zich vertaalt in de wisselende jaarresultaten.
Blijkens de resultatenrekening van 2019 bedroeg de netto-omzet van de suikerbieten
€ 18.966,-, terwijl de eindafrekening van Cosun bij factuur van 30 maart 2020 een bedrag vermeldt van € 7.175,71.
Uit de facturen van [bedrijf 1] van 20 augustus 2020 en 29 augustus 2020 blijkt dat [gedaagde] € 27.387,39 excl. btw heeft ontvangen voor de teelt van aardappelen in 2019 en
€ 25.044,72 excl. btw voor de teelt van plantuien in 2019. De opbrengst van de aardappelen is opgenomen in de jaarstukken van 2019, de opbrengst van de plantuien niet.
Uit de factuur van [bedrijf 1] van 9 augustus 2021 blijkt verder dat de opbrengst voor de deelteelt van uien in 2020 voor [gedaagde] € 26.007,32 excl. btw bedroeg. In de jaarstukken van 2020 is aan netto-omzet voor uien een bedrag opgenomen van € 33.513,-.
Daar komt bij dat voornoemde facturen van [bedrijf 1] creditfacturen zijn. Onduidelijk is hoe deze creditfacturen zijn verrekend. Voorts blijkt niet hoeveel ton van de aardappelen en uien wanneer is geleverd en aan wie. Afleverbonnen ontbreken. Dat geldt ook voor de nota’s voor het uitgangsmateriaal van aardappelen en plantuien.
[gedaagde] heeft voorts niet de schema’s overgelegd waarnaar wordt verwezen in de facturen van [bedrijf 1] van 20 augustus 2020, 29 augustus 2020, 9 augustus 2021 en 19 december 2022. Ook ontbreekt de door [gedaagde] aangekondigde factuur van [bedrijf 1] van 29 augustus 2020 voor loonwerk suikerbieten.
€ 1.245,-.
Deze stukken overtuigen de pachtkamer er niet van dat sprake is van persoonlijk gebruik van het gepachte. Het is - in agrarische kringen - algemeen bekend dat aan de teelt van graszaad strikte eisen zijn verbonden, vergelijkbaar met de teelt van suikerbieten. De teelt van graszaad vindt uitsluitend plaats op basis van contract van de kweker/handelaar. Een graszaadcontract moet worden gezien als een vorm van een koopovereenkomst. De teler verplicht zich het te telen graszaad terug te leveren aan de kweker/handelaar. De kweker/handelaar verplicht zich om het graszaad af te nemen. Zonder contract mag geen graszaad voor de verkoop worden geteeld. Bij de door [gedaagde] overgelegde stukken ontbreekt onder meer een contract. Het had op zijn weg gelegen om, zoals hij heeft gedaan ten aanzien van de teelt van suikerbieten, deze stukken in het geding te brengen.
2.7. Tegen de achtergrond van hetgeen zowel hiervoor als in het tussenvonnis van 24 februari 2023 is overwogen, is de pachtkamer van oordeel dat [gedaagde] zijn verweer ten aanzien van het persoonlijk gebruik van het gepachte onvoldoende inhoudelijk heeft onderbouwd. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat hij gedurende in ieder geval enige tijd (een deel van) het gepachte niet zelf heeft geëxploiteerd. Daarmee is [gedaagde] tekortgeschoten in zijn verplichtingen om zich als een goed pachter te gedragen (artikel 7:347 BW).
De pachtkamer is van oordeel dat deze tekortkoming in dit geval dermate ernstig is dat deze de ontbinding van de pachtovereenkomst rechtvaardigt. De pachtkamer zal de vorderingen tot ontbinding van de pacht en de ontruiming van de pachtgrond toewijzen, met dien verstande dat de datum van ontbinding en ontruiming zal worden gekoppeld aan het einde van de oogst van het te velde staande gewas.
132,00