ECLI:NL:RBZWB:2023:9629

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
C/02/409608 / FA RK 23-2293
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige en verzoeken omtrent gezag en omgang

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 december 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vervangende toestemming voor de erkenning van de minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2022. De man, die de biologische vader van [minderjarige 1] is, heeft verzocht om toestemming tot erkenning, terwijl de vrouw, de moeder van [minderjarige 1], zich hiertegen verzet. De rechtbank heeft de belangen van de betrokkenen afgewogen, waarbij de bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming advies hebben gegeven. De rechtbank oordeelt dat de erkenning van [minderjarige 1] door de man in het belang van het kind is en dat de emotionele weerstand van de vrouw onvoldoende grond biedt om de erkenning te weigeren. De rechtbank verleent de man toestemming om [minderjarige 1] te erkennen, onder de voorwaarde dat deze erkenning binnen zes maanden na de beschikking plaatsvindt. Daarnaast zijn er verzoeken gedaan door de man tot wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige 1] en tot vaststelling van gezamenlijk gezag, welke verzoeken zijn aangehouden voor verdere behandeling. De rechtbank heeft ook de kosten van een DNA-onderzoek, dat is uitgevoerd om de biologische relatie vast te stellen, verdeeld over de man en de vrouw. De rechtbank heeft bepaald dat de man en [minderjarige 1] voorlopig recht hebben op omgang, waarbij de GI de regie zal voeren over de omgangsregeling.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/409608 / FA RK 23-2293
datum uitspraak: 29 december 2023
beschikking betreffende familierechtelijke betrekkingen, wijziging geslachtsnaam, gezag, omgang en vaststelling informatieregeling
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. W. Tiggelaar te Middelburg,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: voorheen mr. D.R.M. de Vos, advocaat te Goes, thans mr. S.J. Nijssen te Goes,
betreffende de minderjarige:
-
[minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] )geboren op [geboortedag 1] 2022 te [geboorteplaats 1] .
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
-
mr. M. Janse, advocaat te Halsteren, in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige
[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2022;
- de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland(hierna: de GI), gevestigd te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 7 september 2023 tot het gelasten van een DNA-onderzoek;
- het rapport van Verilabs d.d. 26 oktober 2023, binnengekomen op 30 oktober 2023;
- de door mr. Tiggelaar tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotities.
1.2
De zaak is mondeling en met gesloten deuren nader behandeld op 16 november 2023, gezamenlijk met de behandeling van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , bij de rechtbank bekend onder zaak- en rekestnummer C/02/414185 / JE RK 23-1685 en het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige 2] , bij de rechtbank bekend onder zaak- en rekestnummer C/02/414139 / JE RK 23-1678.

2.De verdere beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar de beschikking van 7 september 2023 waarin de rechtbank een DNA-onderzoek heeft gelast ter beantwoordeling van de vraag of de man de biologische vader is van [minderjarige 1] . In dit kader is Verilabs Nederland B.V. als deskundige benoemd. De kosten voor dit deskundigenonderzoek en -rapport zijn in afwachting van een definitieve beslissing over de betaling van de kosten van dit onderzoek vooralsnog ten laste van ’s-Rijks kas gebracht. De behandeling van de overige verzoeken van de man tot wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige, tot vaststelling van het gezamenlijk gezag en tot vaststelling van een omgangs- c.q. zorgregeling is aangehouden tot de mondelinge behandeling van 16 november 2023.
2.2
Tijdens de mondelinge behandeling van 16 november 2023 voert de bijzondere curator aan dat het naar aanleiding van het rapport van Verilabs duidelijk is dat de man de biologische vader van [minderjarige 1] is. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat het uitgangspunt is dat de biologische werkelijkheid in overeenstemming hoort te zijn met de juridische. Het is belangrijk voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] dat zij weet van wie zij afstamt. Er moet wel een belangenafweging worden gemaakt. Erkenning is het uitgangspunt, mits de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding van [minderjarige 1] niet geschaad worden. De evenwichtige sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] mag door de erkenning niet in het gedrang komen. Uit het gesprek dat de bijzondere curator met de vrouw heeft gehad is de bijzondere curator gebleken dat de vrouw geen stabiele indruk maakt. Ze was angstig en verdrietig en liet paniek zien. Voor de bijzondere curator is het echter niet aannemelijk geworden dat de angst waarmee de vrouw leeft enkel en alleen is te wijten aan de mogelijk aanstaande erkenning door de man. De vrouw raakt ook door andere heftige gebeurtenissen in haar leven uit balans. Dit maakt dat er volgens de bijzondere curator niet is voldaan aan de maatstaf om de vervangende toestemming tot erkenning niet te verlenen. De bijzondere curator vindt het van belang dat de man tot erkenning van [minderjarige 1] kan overgaan. [minderjarige 1] heeft een zus, [minderjarige 2] , en zij staat in familierechtelijke betrekking tot de man. Er is ook begeleide omgang tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Het is voor [minderjarige 1] heel belangrijk dat de situatie ten opzichte van haar gelijk wordt getrokken ten opzichte van die van haar zus [minderjarige 2] . De vrouw heeft aan de bijzondere curator verteld dat zij van plan is om aan [minderjarige 1] statusvoorlichting te geven en daarbij past dan ook dat de man [minderjarige 1] erkent.
2.3
Door de advocaat van de vrouw wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de vrouw verweer voert tegen het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning. Er is heel veel gebeurd in de relatie tussen partijen en de vrouw is erg angstig voor de man. De vrouw volgt ook traumabehandeling. Een erkenning door de man gaat druk zetten op de verhouding tussen de vrouw en [minderjarige 1] . De vrouw is bang dat dat gaat leiden tot ontwikkelingsproblemen bij [minderjarige 1] . De vrouw verzoekt primair het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming af te wijzen en subsidiair een onderzoek door de Raad te gelasten. Ten aanzien van de kosten van het DNA-onderzoek wordt namens de vrouw aangevoerd dat zij van begin af aan heeft aangegeven dat het niet nodig is om een DNA-onderzoek uit te laten voeren omdat voor de vrouw duidelijk is dat de man de biologische vader van [minderjarige 1] is. De vrouw is dan ook van mening dat de kosten van het DNA-onderzoek voor rekening van de man moeten komen. Subisidiair verzoekt de vrouw de kosten van het onderzoek te delen. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek omtrent wijziging van de geslachtsnaam. Daarnaast voert de vrouw verweer tegen het verzoek van de man tot wijziging van het gezag in die zin dat partijen voortaan gezamenlijk met het gezag zijn belast. Het gezamenlijk gezag kan tussen deze ouders niet worden vormgegeven. Bij de vrouw voert de angst ten opzichte van de man de bovenhand en de vrouw is echt niet in staat om met de man te overleggen over beslissingen ten aanzien van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] zal klem en/of verloren raken indien partijen gezamenlijk met het gezag over haar zullen worden belast. De vrouw voert ook verweer tegen het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige 1] . De vrouw vindt het belangrijk dat de Raad onderzoek doet naar de vraag welke omgangsregeling het meest in het belang van [minderjarige 1] is. Wellicht dat het aan de GI binnen de ondertoezichtstelling kan worden overgelaten te bepalen welke regeling in het belang van [minderjarige 1] is. Ten aanzien van de door de man verzochte informatieregeling wordt namens de vrouw aangegeven dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat de man informatie over haar krijgt en dat de GI de informatieverstrekking kan faciliteren. De vrouw voert tegen dit verzoek dan ook geen verweer.
2.4
Door en namens de man wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de vrouw op geen enkele wijze onderbouwt op welke wijze de erkenning van [minderjarige 1] door de man haar verhouding met [minderjarige 1] zou belasten. De man erkent dat er sprake is van een complexe voorgeschiedenis. Partijen hebben hier echter hun eigen visie op. De man heeft [minderjarige 2] , het halfzusje van [minderjarige 1] , wel erkend en er is sprake van een structurele omgang met haar. De man verwacht dat het niet erkennen van [minderjarige 1] haar ontwikkeling juist schaadt omdat zij dan in een andere positie ten opzichte van de man staat dan [minderjarige 2] . Uit jurisprudentie blijkt dat het feit dat een kind weerslag zou kunnen ondervinden van de inbreuk die de erkenning maakt op het gezinsleven met de moeder niet kan worden aanvaard als schade aan zijn of haar belangen. Er zijn geen uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het verzoek van de man niet kan worden toegewezen. Emotionele weerstand bij de vrouw tegen de erkenning en/of een moeizame of verstoorde verhouding tussen partijen en slechte communicatie is daarvoor onvoldoende. De vrouw dient te worden veroordeeld in de kosten van het DNA-onderzoek nu de man genoodzaakt is geweest te verzoeken het onderzoek te gelasten en de vrouw pas enkele dagen voor de vorige mondelinge behandeling aangaf dat de man de biologische vader van [minderjarige 1] is. Bovendien wilde de vrouw apart van de man een afspraak bij Verilabs en zijn daarmee extra kosten gemoeid. Ten aanzien van het verzoek van de man tot wijziging van de geslachtsnaam voert de man aan dat het wettelijk uitgangspunt is dat kinderen van dezelfde juridische ouders dezelfde achternaam dragen en dat er geen reden is om dit wettelijk uitgangspunt hier niet ook als uitgangspunt te nemen. Ten aanzien van het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangs- dan wel zorgregeling voert de man aan dat hij zich realiseert dat het contact met [minderjarige 1] opgebouwd dient te worden. Tussen [minderjarige 2] (de oudere zus van [minderjarige 1] ) en de man vindt momenteel (begeleid) contact plaats. [minderjarige 1] kent de begeleidsters van de bezoeken tussen de man en [minderjarige 2] . Binnen de GI wordt besproken op welke wijze invulling kan worden gegeven aan het contact tussen de man en [minderjarige 1] . De man staat ervoor open dat de GI en/of Agathos in het kader van de begeleide omgang bij hem thuis komt kijken om zicht te krijgen op de thuissituatie bij hem. De man doet een voorstel voor opbouw van het contact tussen hem en [minderjarige 1] . Ten aanzien van het verzoek van de man tot belasting van partijen met het gezamenlijk gezag voert de man aan dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is. De man wordt als informant aangemerkt in de procedures rondom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en dit maakt dat hij geen recht heeft op informatie van derden. Dit stelt hem in een achtergestelde positie als ouder ten opzichte van de vrouw. Met ondersteuning vanuit de GI kan naar het oordeel van de man gezamenlijk het gezag worden uitgeoefend. Tijdens de mondelinge behandeling verzoekt de man aanvullend tot vaststelling van een informatieregeling. Hij voert daarvoor aan dat ondanks herhaald verzoek om informatie hij tot op heden verstoken blijft van informatie over [minderjarige 1] . Ook heeft hij geen foto’s van haar. De man acht het in het belang, ook met het oog op de verzochte contactregeling, om voor het eerste contactmoment en daarna maandelijks schriftelijk door de vrouw geïnformeerd te worden over belangrijk zaken aangaande [minderjarige 1] . Mocht de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaren in het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam afwijzen dan verzoekt de man expliciet in de beschikking op te nemen dat de wijziging van de geslachtsnaam automatisch volgt na de erkenning om zo discussie met de ambtenaar van de burgerlijke stand te voorkomen.
2.5
De GI geeft tijdens de mondelinge behandeling aan dat het naar omstandigheden goed gaat met de vrouw, maar zodra er een onderwerp ter sprake komt dat direct of indirect met de man te maken heeft, zij erg emotioneel wordt en dat weerstand bij haar oproept. Het is positief dat de vrouw de hulpverlening en haar netwerk inroept en betrekt bij hulpvragen. Het lukt de vrouw niet om zelf naar de mondelinge behandeling te komen vanwege haar angst richting de man. Agathos geeft aan dat het goed gaat met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] (en met hun halfzus [naam] ) bij de vrouw thuis. De vrouw kan zich goed focussen op de kinderen en haar gezin. De GI kan zich vinden in de door de man verzochte erkenning van [minderjarige 1] . [minderjarige 2] is ook door de man erkend en het is logisch dat [minderjarige 1] ook door de man wordt erkend en hun posities gelijk worden getrokken. Wat betreft de omgang is de GI aan de slag gegaan met gesprekken over opbouw van het contact tussen de man en [minderjarige 1] . Het zou goed zijn als er een kader wordt geschetst voor de omgang en dat wordt bepaald dat de regie omtrent de omgang bij de GI ligt. De GI vindt dat gezamenlijk gezag tussen ouders op dit moment een brug te ver is. Er is momenteel geen sprake van enige communicatie tussen de ouders. Daarnaast schat de GI in dat als er gezamenlijk gezag komt over [minderjarige 1] , dit de vrouw zodanige stress bezorgt dat dit een negatieve weerslag op [minderjarige 1] kan hebben. Momenteel wordt er eens in de maand informatie over [minderjarige 2] naar de man gestuurd, met overlegging van foto’s van haar. Het zou goed zijn om dat ten aanzien van [minderjarige 1] ook te doen.
2.6
De Raad geeft tijdens de mondelinge behandeling aan dat [minderjarige 1] het recht heeft om door de man te worden erkend en dat er een familierechtelijke betrekking tussen hen ontstaat. De situatie van beide kinderen moet gelijk worden getrokken. De Raad schat in dat de erkenning door de man van [minderjarige 1] niet zodanig extra spanning en stress bij de vrouw teweegbrengt dat daardoor de ontwikkeling van [minderjarige 1] wordt geschaad. De Raad vindt het belangrijk dat [minderjarige 1] dezelfde achternaam als [minderjarige 2] krijgt. [minderjarige 1] is nu nog jong en als haar achternaam nu wordt gewijzigd zal dat geen negatieve invloed op haar hebben. De Raad kan zich vinden in het verzoek van de man tot vaststelling van een informatieregeling. Het is belangrijk dat de man informatie krijgt over [minderjarige 1] en het is goed als de GI in dat proces een rol gaat spelen. Het is belangrijk dat omgang tussen de man en [minderjarige 1] op een rustige manier wordt opgebouwd. Het is niet in het belang van [minderjarige 1] dat ze ziet dat [minderjarige 2] wel contact met haar vader heeft en zij niet. Het is fijn dat de vrouw van plan is om statusvoorlichting te gaan geven aan [minderjarige 1] want dat is echt noodzakelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] . De Raad ziet geen toegevoegde waarde in een raadsonderzoek ten aanzien van de omgang omdat de GI veel beter zicht heeft op [minderjarige 1] en de ouders en daarom beter kan beoordelen welke regeling in het belang van [minderjarige 1] is. De Raad kan zich voorstellen dat [minderjarige 2] aanwezig is bij het eerste contactmoment tussen de man en [minderjarige 1] . Het is dan wellicht goed dat de kinderen eerst samen in een ruimte gaan spelen en de man eerst een poosje naar hen kijkt voordat er echt contact tussen hen plaatsvindt. Dit helpt wellicht om de eerste, heftige emotie bij de man wat af te doen nemen. Momenteel is er tussen de man en [minderjarige 2] eens in de twee weken contact. [minderjarige 1] is nog klein dus de Raad adviseert tussen de man en [minderjarige 1] frequenter contact te laten plaatsvinden. Wellicht dat één uur per week onder begeleiding passend is. Het is aan de GI om op dit punt de regie te pakken. Als laatste adviseert de Raad het verzoek van de man tot het vaststellen van het gezamenlijk gezag aan te houden. Gezamenlijk gezag is wel het uitgangspunt en daar moet ook naartoe gewerkt worden maar er moeten door de vrouw nu al zoveel stappen worden gezet dat de Raad inschat dat gezamenlijk gezag de vrouw momenteel teveel belast. De GI vormt voor de man momenteel het aanspreekpunt dus er is toch al een stuk contact en overleg.
Vervangende toestemming erkenning
2.7
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het rapport van Verilabs van 26 oktober 2023 is gebleken dat praktisch bewezen is dat de man de biologische vader van [minderjarige 1] is. Het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning zal worden beoordeeld aan de hand van de geldende maatstaf of de vervangende toestemming de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt (artikel 1:204 lid 3 BW). Bij die beoordeling komt het aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen. Hierbij dient tot uitgangspunt te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking en dat, volgens vaste jurisprudentie, alleen onder uitzonderlijke omstandigheden hiervan wordt afgewezen. Door de rechtbank zal het belang van de man bij en zijn aanspraak op erkenning moeten worden afgewogen tegen de belangen van de vrouw en [minderjarige 1] bij niet-erkenning. Het belang van de vrouw als moeder van [minderjarige 1] is daarbij in artikel 1:204 lid 3 BW nader omschreven als het belang bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige 1] . Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning is dit op zichzelf onvoldoende grond om de vervangende toestemming tot erkenning aan de man te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor [minderjarige 1] . Van schade aan de belangen van [minderjarige 1] is sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor [minderjarige 1] reële risico’s zijn dat zij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het gevolg kunnen zijn wanneer de vrouw ten gevolge van de erkenning in een zodanige onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is om [minderjarige 1] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig heeft.
2.8
De rechtbank is, mede gelet op de adviezen van de Raad en de bijzondere curator en hetgeen de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven, van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat een erkenning van [minderjarige 1] door de man het belang van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige 1] schaadt of dat daardoor een eventwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] in het gedrang komt. Ook is niet gebleken dat de erkenning van [minderjarige 1] door de man niet in het belang van [minderjarige 1] is. De rechtbank betrekt in dat oordeel dat de vrouw vooral (forse) emotionele weerstand tegen een erkenning laat zien. Bij haar is sprake van zodanige angst richting de man dat zij ook niet tijdens de mondelinge behandeling is verschenen. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het standpunt van de vrouw en zij de angst van de vrouw zeker niet wil bagatelliseren, is zij van oordeel dat niet vast is komen te staan dat door de erkenning van [minderjarige 1] de ontwikkeling van [minderjarige 1] in het gedrang komt. Uit hetgeen de bijzondere curator tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht is de rechtbank gebleken dat de vrouw ook over andere onderwerpen die momenteel in haar leven spelen, erg emotioneel kan reageren en uit balans kan raken. Niet is gebleken dat de vrouw uit balans raakt enkel en alleen door de erkenning van [minderjarige 1] door de man. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de vrouw is gegroeid gezien het feit dat zij hulpvragen bij haar netwerk of hulpverlening neerlegt. Uit deze omstandigheid leidt de rechtbank af dat de angst van de vrouw tegen een erkenning en daarmee de last die zij daardoor ervaart niet zodanig is, dat dit haar hindert om een stabiel opvoedklimaat voor [minderjarige 1] te ontwikkelen. Integendeel, uit hetgeen de GI tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht is gebleken dat het goed gaat met [minderjarige 1] . Zij ontwikkelt zich gezien de omstandigheden goed en er zijn geen zorgen over haar. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het belang van de man en [minderjarige 1] bij het tot stand brengen van een familierechtelijke betrekking zwaarder dient te wegen dan het belang van de vrouw bij niet-erkenning. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat voor haar duidelijk is wie haar biologische vader is en dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid. Het is in het belang van [minderjarige 1] dat haar positie ten opzichte van de man gelijk wordt getrokken met die van [minderjarige 2] . Aan de man dient daarom toestemming te worden verleend om [minderjarige 1] te erkennen. De rechtbank zal dan ook op die wijze beslissen.
Kosten DNA-onderzoek
2.9
De kosten van het deskundigenonderzoek door Verilabs bedragen € 685 ,=. Bij beschikking van 7 september 2023 is het voorschot voor het deskundigenonderzoek vooralsnog ten laste van ’s-Rijks kas gebracht. Toen is reeds overwogen dat de rechtbank bij eindbeschikking zal vermelden hoeveel de kosten van het deskundigenonderzoek definitief bedragen en dat zij dan ook een definitieve beslissing zal nemen over de vraag ten laste van wie deze kosten moeten worden gebracht.
2.1
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten van het deskundigenonderzoek primair voor rekening van de vrouw dienen te komen, omdat hij zich genoodzaakt heeft gevoeld een deskundigenonderzoek te verzoeken en de vrouw zich pas laat in de procedure op het standpunt heeft gesteld dat de man de biologische vader van [minderjarige 1] is. De vrouw vindt dat de kosten van het deskundigenonderzoek ten laste van de man dienen te worden gebracht, nu hij degene is geweest die om een DNA-onderzoek heeft gevraagd. Subsidiair vindt de vrouw dat de kosten bij helfte dienen te worden gedeeld.
2.11
De rechtbank vindt het redelijk dat partijen ieder de helft van de aan het deskundigenonderzoek verbonden kosten dragen. De man heeft weliswaar om het DNA-onderzoek verzocht, maar dat heeft hij gedaan omdat de vrouw zich pas laat op het standpunt heeft gesteld dat de man de biologische vader van [minderjarige 1] is en de man in onzekerheid verkeerde. Nu de voor rekening van partijen komende kosten in debet zijn gesteld en door de griffier zijn voorgeschoten, zal hierna worden bepaald dat de man en de vrouw ieder alsnog een bedrag van € 342,50 aan de rechtbank dienen te voldoen.
Wijziging geslachtsnaam
2.12
Ten aanzien van het verzoek van de man tot wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige 1] oordeelt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 1:5 lid 2 BW kunnen ouders ten tijde van de erkenning gezamenlijk verklaren welke achternaam hun minderjarige kind voortaan zal dragen. Partijen hebben bij de erkenning van [minderjarige 2] , de zus van [minderjarige 1] , gezamenlijk verklaard dat [minderjarige 2] voortaan de [geslachtsnaam] zal dragen. Uit lid 8 van artikel 1:5 BW blijkt dat ouders zo’n verklaring alleen maar ten aanzien van hun eerste kind kunnen afleggen en dat volgende kinderen van dezelfde ouders dezelfde geslachtsnaam hebben als het eerste kind. Dit betekent dat [minderjarige 1] vanaf het moment dat de man haar heeft erkend op grond van artikel 1:8 lid 5 BW van rechtswege ook de [geslachtsnaam] zal dragen. De rechtbank zal dit verzoek van de man dan ook afwijzen.
Gezamenlijk gezag
2.13
Ten aanzien van het verzoek van de man tot vaststelling van het gezamenlijk gezag oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht het op dit punt in de procedure te prematuur om een beslissing te nemen op het verzoek van de man tot belasting van partijen met het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] . Bij beschikking van 16 november 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 4 november 2024. De rechtbank vindt het van belang dat de GI de komende maanden zicht gaat krijgen op de ontwikkelingen in de verstandhouding tussen de ouders en op hoe de omgang tussen de man en [minderjarige 1] zal gaan verlopen. Daarbij is de rechtbank ambtshalve bekend geraakt met het feit dat er bij deze rechtbank een andere procedure tussen partijen aanhangig is met zaak- en rekestnummer C/02/414693 / FA RK 23-4716. In die procedure heeft de man verzocht een omgangs- c.q. zorgregeling met [minderjarige 2] vast te stellen en partijen te belasten met het gezamenlijk gezag over haar. In die zaak dient nog een mondelinge behandeling te worden gepland. De rechtbank acht het wenselijk dat de verzoeken in voornoemde procedure gezamenlijk worden behandeld met het verzoek van de man in onderhavige procedure tot belasting van partijen met het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] . De rechtbank zal de behandeling van het verzoek van de man tot belasting met het gezamenlijk gezag aanhouden voor de duur van 6 maanden tot een nader te plannen mondelinge behandeling in juni 2024, welke mondelinge behandeling zal worden gecombineerd met de mondelinge behandeling in de procedure met zaak- en rekestnummer C/02/414693 / FA RK 23-4716.
Vaststelling omgangs- c.q. zorgregeling
2.14
Ten aanzien van het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangs- dan wel zorgregeling oordeelt de rechtbank als volgt. Het is van belang voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] dat er wordt toegewerkt naar omgang tussen haar en de man. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de GI zich heeft voorgenomen de komende periode afspraken te gaan maken over de omgang tussen de man en [minderjarige 1] . De GI heeft goed zicht op de situatie rondom de minderjarigen. Daarnaast heeft de GI de regie in de contacten tussen de man en [minderjarige 2] . De rechtbank deelt de mening van de Raad dat de GI de aangewezen instantie is om de omgang tussen [minderjarige 1] en de man vorm te geven. De GI dient dan ook de regie te voeren in de contacten tussen de man en [minderjarige 1] . De rechtbank zal bepalen dat er voorlopig omgang tussen de man en [minderjarige 1] zal plaatsvinden op de wijze zoals door de GI zal worden bepaald, waarbij conform het advies van de Raad zal worden gestart met begeleide omgang gedurende 1 uur per week.
Vaststelling informatieregeling
2.15
De man heeft, aanvullend, verzocht een informatieregeling vast te leggen die inhoudt dat de man maandelijks schriftelijk door de vrouw wordt geinformeerd over belangrijke zaken aangaande [minderjarige 1] , waaronder haar ontwikkeling, gezondheid, bezoeken aan het consultatiebureau, huisarts en/of specialist, alsmede om toezending van goedgelijkende foto’s van [minderjarige 1] waarop zij duidelijk te zien is. De rechtbank zal, gelet op het positieve advies van de Raad en de GI daartoe alsmede gelet op het feit dat de vrouw hiertegen geen verweer voert, het verzoek van de man toewijzen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.16
De rechtbank zal de beslissing ten aanzien van de omgangs- en informatieregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
Taak bijzondere curator
2.17
Uit de te nemen beslissingen volgt dat vertegenwoordiging van [minderjarige 1] door de bijzondere curator niet meer nodig is. De taak van de bijzondere curator in onderhavige procedure is daarmee geëindigd.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1
verleent aan [de man] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 1985, toestemming, welke de toestemming van de vrouw vervangt, tot erkenning van [minderjarige 1] geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2022 te [geboorteplaats 1], onder de voorwaarde dat deze erkenning binnen zes maanden na de datum van deze beschikking plaatsvindt;
3.2
veroordeelt de man en de vrouw ieder tot betaling van de helft van de kosten van het deskundigenonderzoek, zijnde een bedrag van € 342,50 ieder, aan de griffier van de rechtbank, die deze kosten voorgeschoten heeft;
3.3
wijst af het verzoek van de man ten aanzien van de wijziging van de geslachtsnaam;
3.4
houdt het verzoek van de man omtrent het gezag aan tot een nader te bepalen mondelinge behandeling in juni 2024;
3.5
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en de [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2022 te [geboorteplaats 1], voorlopig gerechtigd zijn tot omgang met elkaar op de wijze zoals in r.o. 2.14 is omschreven;
3.6
houdt de definitieve beslissing op het verzoek van de man tot vaststelling van een zorg/omgangsregeling aan tot een nader te bepalen mondelinge behandeling in juni 2024;
3.7
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw de man maandelijks informeert over belangrijke zaken aangaande [minderjarige 1] , waaronder haar ontwikkeling, gezondheid, bezoeken aan het consultatiebureau, huisarts en/of specialist, vergezeld van goedgelijkende foto’s van [minderjarige 1] waarop zij duidelijk te zien is.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2023 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.