In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], geboren in 2011. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar, omdat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige]. De ouders, [de moeder] en [de vader], zijn gescheiden en hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige]. De moeder heeft haar zorgen geuit over de diagnose van [minderjarige] en de rol van de Raad, terwijl de vader niet aanwezig was tijdens de zitting maar zijn bezwaren tegen de ondertoezichtstelling heeft geuit via e-mail.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter de zorgen van de Raad en de ouders gehoord. De Raad heeft aangegeven dat [minderjarige] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door zowel kindeigen als omgevingsfactoren, en dat er een risico is op contactverlies met de vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de behandelaren van [minderjarige] en de Raad niet op één lijn zitten over de medische toestand van [minderjarige].
De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder om de behandelaren als getuigen te horen afgewezen, omdat dit niet relevant was voor de beslissing over de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft geoordeeld dat aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling is voldaan en heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van één jaar toegewezen, met de GI Jeugdbescherming West als betrokken instantie. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.