ECLI:NL:RBZWB:2023:9606

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
C/02/415660 / JE RK 23-1950 en C/02/416905 / JE RK 2175
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met wijziging van zorgregeling

Op 20 december 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, alsook de wijziging van de zorgregeling. De zaak betreft [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2013, die sinds 10 juli 2020 onder toezicht staat en in een pleeggezin verblijft. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing al geruime tijd van kracht zijn en dat er een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] bestaat. De moeder heeft aangegeven de plaatsing bij de pleegouders te accepteren, maar er zijn zorgen over de samenwerking tussen de pleegouders en de moeder. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de GI onvoldoende actie heeft ondernomen om de situatie te verbeteren en dat er behoefte is aan een verlenging van de maatregelen om de huidige veilige situatie van [minderjarige] te waarborgen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 5 januari 2025 en de zorgregeling aangepast, waarbij de omgang tussen [minderjarige] en de moeder nu onder begeleiding plaatsvindt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen direct kunnen ingaan, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/415660 / JE RK 23-1950
(verlenging ondertoezichtstelling en
machtiging uithuisplaatsing)
C/02/416905 / JE RK 23-2175
(wijziging zorgregeling)
Datum uitspraak: 20 december 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling, verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en wijziging van de zorgregeling
in de zaak van
De gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam Zuidoost,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2013 in [geboorteplaats] , [land] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
domicilie kiezende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M. Erkens te Wateringen,
[de pleegouders] ,
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
JE RK 23-1950
  • het verzoek met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 5 november 2023;
  • de bijlagen behorende bij het verzoek, ingekomen op 7 november 2023;
  • het advies van de Raad van 28 november 2023, ingekomen bij de griffie op 30 november 2023;
  • de brief met bijlagen van mr. Erkens van 17 december 2023, ingekomen bij de griffie op 20 december 2023;
JE RK 23-2175
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 11 december 2023;
  • de brief met bijlagen van mr. Erkens van 17 december 2023, ingekomen bij de griffie op 20 december 2023.
1.2.
De zaken zijn gelijktijdig behandeld op de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 20 december 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- de pleegouders.
De vertegenwoordigster van de GI heeft telefonisch deelgenomen aan de mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1
De moeder heeft het gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 10 juli 2020 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van twee weken, met ingang van 10 juli 2020 en tot 24 juli 2020. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van twee weken, met ingang van 10 juli 2020 en tot 24 juli 2020.
2.3.
Bij beschikking van 23 juli 2020 is de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 24 juli 2020 en tot 10 oktober 2020. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 14 augustus 2020, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek tot de mondelinge behandeling van 7 augustus 2020.
2.4.
Bij beschikking van 5 augustus 2020 is het resterende deel van het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige] afgewezen. Tevens is het primaire verzoek van de moeder toegewezen, in die zin dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] is bekort tot 6 augustus 2020.
2.5.
Bij beschikking van 10 september 2020 is [minderjarige] wederom met spoed, dus zonder daaraan voorafgaand horen van de belanghebbenden, uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twee weken, met ingang van 10 september 2020 en tot 24 september 2020.
2.6.
Bij beschikking van 23 september 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 23 september 2020 en tot 23 september 2021. Tevens is bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 23 september 2020 en tot 23 maart 2021 onder aanhouding van het resterende deel.
2.7.
Bij beschikking van 3 december 2020 is bepaald dat, onder voorbehoud van financiering, de moeder en de [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar iedere week op woensdagmiddag in het [gezinshuis] in [plaats] , onder begeleiding van een medewerker van het gezinshuis, waarbij het contact de ene week één uur en de andere week twee uren zal duren.
2.8.
Bij beschikking van 9 maart 2022 is de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 3 december 2020 gewijzigd en is bepaald dat [minderjarige] en de moeder gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar één keer per twee weken op zaterdag, startende vanaf 19 maart 2022, voor de duur van drie uur.
2.9.
Bij beschikking van 3 oktober 2023 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg laatstelijk verlengd, namelijk tot 5 januari 2024. Op grond hiervan verblijf [minderjarige] bij de pleegouders.

3.Het verzoek

JE RK 23-1950

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twaalf maanden.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg (hierna: de Raad), heeft op grond van artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek in zijn advies van 28 november 2023 medegedeeld zich niet tegen het verzoek te verzetten.
JE RK 23-2175
3.3.
De GI verzoekt op grond van artikel 1: 265g lid 1 BW de verdeling van de zorg- en opvoedtaken te wijzigen naar een regeling die aansluit op hoe de regeling op dit moment wordt vormgegeven, aangezien daar tussen de betrokken partijen overeenstemming over
was gevonden. Tevens is dit ook een regeling die ruimte biedt aan de partijen om tot
voor hen om tot een haalbaar plan te komen;
- contact een keer per twee weken gedurende 2 uur, de ene omgang vindt plaats bij moeder thuis waarbij pleegouders zorg dragen voor het vervoer, de andere week vindt omgang plaats bij pleegouders thuis waarbij moeder zelfstandig reist naar het pleeggezin. De dag van de omgang bij moeder thuis vindt in beginsel plaats op de maandag en 2 uur van de omgang vindt begeleid plaats door SDW. Het andere bezoek vindt plaatst bij pleegouders thuis en zullen pleegouders de omgang van 2 uur begeleiden. Wijziging van de dag zal alleen plaatsvinden bij overeenstemming tussen de betrokken partijen, waarbij de Gl de wijziging mag doorvoeren als er geen overeenstemming tussen de partijen kan worden bereikt.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
Door de GI is toegelicht dat een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing allereerst nodig is omdat de verstandhouding tussen de pleegouders en de moeder is verslechterd, maar de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] komt ook voort uit de angsten die hij op het moment ervaart. Hij is heel erg bang dat hij weg moet uit het pleeggezin en er wordt vermoed dat hij trauma’s heeft opgedaan door verschillende opvoedsituaties met traumatische gebeurtenissen. Dit uit zich bijvoorbeeld in signalen van verlatingsangst als de pleegouders niet in de directe nabijheid zijn. De nieuwe jeugdbeschermer betreurt het dat niet eerder is ingezet op traumabehandeling, maar zij wil dit alsnog spoedig oppakken. Er is hiervoor contact gelegd met [kinderpsycholoog] . Deze organisatie kan traumagehechtheidstherapie bieden aan [minderjarige] en begin 2024 zal bekend worden op welke termijn dat ingezet kan worden. Er heeft nog geen onderzoek plaatsgevonden naar de mogelijkheden binnen het vrijwillig kader, ook heeft er nog geen verzoek tot onderzoek richting de Raad plaatsgevonden voor een verderstrekkende maatregel. Er bestaat een angst bij de pleegouders dat de plaatsing van [minderjarige] binnen het pleeggezin in gevaar komt als er een overdracht naar het vrijwillig kader plaatsvindt. Dit blijft voor spanning zorgen, waardoor de samenwerking onder druk staat. Er staat te veel druk op het systeem waardoor een overdracht naar het vrijwillig kader op dit moment niet kan. [minderjarige] zit klem tussen de pleegouders en de moeder. De nieuwe jeugdbeschermer wil met de pleegouders en de moeder rond de tafel om te kijken of zij er uit kunnen komen samen. Zo niet, dan moet er een vorm van bemiddeling worden ingezet. Het is ook de vraag of een gezagsbeëindigende maatregel mogelijk zou zijn. De GI wil direct na de uitspraak in deze zaak een verzoek tot onderzoek in te dienen zodat de Raad kan onderzoeken of een gezagsbeëindigende maatregel nodig is.
In het dossier is niet terug te vinden dat er een aanmelding bij De Gezinsmanager heeft plaatsgevonden, die zou worden ingezet voor de omgang. Op dit moment begeleidt SDW de omgang tussen de moeder en [minderjarige] bij de moeder thuis. Hier is verslaglegging van, maar de GI wil uitgebreidere verslaglegging zodat er volledig zicht komt op de omgangsmomenten. SDW geeft nu aan dat de moeder wel liefde en interesse toont, maar dat ze niet altijd kan aansluiten bij [minderjarige] en dat ze hem voornamelijk volgt. In de eerder vastgestelde regeling was bepaald dat de moeder [minderjarige] terug bracht naar de pleegouders, maar het reizen was omslachtig, bleek niet goed te gaan en verliep heel naar voor [minderjarige] . In overleg is de omgang aangepast naar de regeling zoals nu wordt verzocht. [minderjarige] geeft zelf aan dat hij de huidige regeling voldoende vindt. Een belangrijk punt is het door laten gaan van bezoeken. Op dit moment wordt gezien dat de bezoeken wel eens worden gewijzigd of afgezegd door de moeder, terwijl [minderjarige] is gebaat bij voorspelbaarheid.
Tot slot brengt de GI naar voren dat het belangrijk wordt gevonden als er een actueel beeld van moeder vanuit Mozaïek komt, de huidige beschikbare informatie is verouderd.
4.2.
Namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen beide verzoeken. De moeder accepteert de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders en draagt dat ook uit richting hen. Zij zou het hem niet aan willen doen om hem weg te halen bij de pleegouders, want zij ziet dat hij daar gelukkig is. De moeder wil in gesprek met de pleegouders en dat heeft zij al vaker aangegeven, maar er wordt niets mee gedaan. Ook zou zij graag meer betrokken willen worden bij de dingen die [minderjarige] meemaakt. De zorgen van de pleegouders en de dreiging van de pleegouders om de plaatsing van [minderjarige] te beëindigen bij een overdracht naar het vrijwillig kader zijn onvoldoende concreet onderbouwd en bovendien niet in het belang van [minderjarige] . De plaatsing kan dus gewoon vanuit het vrijwillig kader worden voortgezet, aangezien de moeder meewerkt en alle noodzakelijke hulpverlening accepteert. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing moet daarom worden afgewezen. Ook het verzoek tot wijziging van de contactregeling moet worden afgewezen. Eerder is een regeling vastgesteld waarbij de moeder en [minderjarige] drie uur onbegeleide omgang hebben. Er ontstond direct discussie dat een uur onbegeleid contact als reistijd zou gelden. De moeder is geopereerd en kan nog niet reizen. De regeling is gewijzigd door de GI terwijl niet terug te lezen is dat de omgang niet goed ging. De moeder heeft meegewerkt, maar is het er niet mee eens. Er zijn geen zorgen over de (veiligheid tijdens de) omgang. Dit wordt door hulpverlening onderschreven. De begeleide omgang is een bijzonder grote inbreuk op een ongestoord gezins- en privéleven. [minderjarige] zoekt nu zelf contact met de moeder via een spel, dus vanuit hem is die wens tot meer contact er. Dat de moeder bezoeken zou hebben geannuleerd is enkel juist voor de bezoeken die niet door konden gaan wegens ziekte.
4.3.
De pleegouders benoemen dat het goed gaat met [minderjarige] . Zij hebben verklaard dat zij, maar vooral ook [minderjarige] , behoefte hebben aan duidelijkheid. Het zou fijn zijn als er weer rechtstreeks contact met de moeder kan plaatsvinden. Zo was het voorheen ook. De GI moet hen (en [minderjarige] ) beter helpen.
De Raad heeft geadviseerd dat het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is om het gedwongen kader los te laten. Er is onvoldoende borging en er staan nog doelen open. De prioriteit is dat er meer rust komt tussen de pleegouders en de moeder. Daar ligt een taak voor de GI. Ook moeten de bezoeken geëvalueerd worden en de pleegouders terug in positie van pleegouders gezet worden. Zij moeten niet het gevoel hebben dat zij mee moeten procederen om [minderjarige] . Als er gemeend wordt dat er onderzoek gedaan moet worden naar de mogelijkheden binnen het vrijwillig kader of naar een verderstrekkende maatregel, dan staat de weg van een jeugdbeschermingstafel open.

5.De beoordeling

JE RK 23-1950: ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hij zal dit toelichten.
5.2.
De kinderrechter stelt vast dat er inmiddels geruime tijd sprake is van een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, te weten drie-en-een-half jaar. Het perspectief van [minderjarige] is al eerder bij het pleeggezin bepaald en de moeder stelt dat zij dit accepteert. Of zij hierin bestendig is, is niet voor iedereen zeker. Met name de pleegouders hebben hier grote zorgen over. Eerder is al door de kinderrechter als opdracht aan de GI meegegeven dat zij moeten onderzoeken wat ervoor nodig is om binnen het vrijwillig kader verder te gaan. De maatregelen van ondertoezichtstellingen machtiging uithuisplaatsing zijn immers in hun aard van tijdelijk karakter en binnen die maatregelen is het dus eigenlijk de bedoeling dat er wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing. Dat is in deze situatie niet meer aan de orde, aangezien het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders is bepaald. Formeel liggen er dan twee routes open om te volgen: ofwel de situatie wordt binnen het vrijwillig kader voortgezet en dat wordt door alle betrokkenen gedragen ofwel er wordt een verderstrekkende maatregel onderzocht en verzocht aan de rechtbank. De GI heeft de opdracht van de kinderrechter niet opgevolgd. In tegendeel, het afgelopen jaar is er onvoldoende gezien of gehoord van de GI. Ook in de stukken is bijzonder weinig terug te lezen over de acties vanuit de GI van het afgelopen jaar. Er is onvoldoende uitvoering gegeven aan de ondertoezichtstelling en dat moet beter.
5.3.
De verstandhouding tussen de pleegouders en de moeder is wisselend, waar de verstandhouding eerder was verbeterd, blijkt dat de verstandhouding na een eerdere mondelinge behandeling is verslechterd en dat een samenwerking en communicatie op dit moment niet goed mogelijk is. Hierdoor staat het systeem onder druk en heerst er onrust. Dit maakt een samenwerking binnen het vrijwillig kader lastig. Er moeten immers beslissingen genomen worden over en voor [minderjarige] , zoals onder andere de contactregeling met de moeder. Het is denkbaar dat er discussie en ruis blijft bestaan als er geen neutrale derde als regievoerder tussen hen in staat om de samenwerking te begeleiden en knopen door te hakken als dit nodig is. De situatie is dermate ernstig dat de pleegouders hebben verklaard dat zij niet langer deze rol kunnen vervullen als het kader van de ondertoezichtstelling wordt losgelaten. Dit toont aan hoe hoog de spanning is opgelopen. Dit in combinatie met alles wat [minderjarige] al heeft meegemaakt en de problematiek die hij heeft ontwikkelt hierdoor, maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat er nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] en dat een verlenging van de maatregelen nodig is om zijn huidige veilige situatie te waarborgen.
5.4.
De nieuw betrokken jeugdbeschermer heeft haar voornemens uiteen gezet en deze worden door de kinderrechter onderschreven. Zij lijkt in te zien dat er actie nodig is en dat dit ook met de nodige voortvarendheid nodig is. Het is van groot belang dat eindelijk helder wordt waarom er wel of niet naar het vrijwillig kader gegaan kan worden. Dit zal duidelijkheid voor iedereen bieden en de stress voor [minderjarige] doen wegnemen. Hoewel hij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig is, zal de stress van de situatie ook voor hem voelbaar zijn. Het is daarom wenselijk dat de GI de situatie begin 2024 inbrengt bij de jeugdbeschermingstafel en de Raad verzoekt om een onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden. Om een en ander in werking te zetten zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing verlengen voor de duur van een jaar. Op die manier is helder wat de situatie is voor de komende tijd, wordt de spanning van nieuwe mondelinge behandelingen en onzekerheid weggenomen en heeft de GI de tijd om een compleet beeld te verkrijgen op basis waarvan beslist kan worden of een nieuw (met recente stukken onderbouwd) verzoek nodig is of niet.
JE RK 23-2175: zorgregeling
5.5.
Bij beschikking van 9 maart 2022 is de eerste beschikking van 3 december 2020 gewijzigd en is bepaald dat [minderjarige] en de moeder gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar één keer per twee weken op zaterdag, startende vanaf 19 maart 2022, voor de duur van drie uur.
5.6.
Op grond van artikel 1:265, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI in het kader van een ondertoezichtstelling een eerder genomen beslissing over de zorgregeling wijzigen als de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van die beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.7.
De kinderrechter stelt vast dat de op 9 maart 2022 vastgestelde regeling niet wordt nageleefd. Onderdeel van de regeling was het terugbrengen van [minderjarige] door de moeder. Hierin zijn problemen geconstateerd, waardoor de regeling is aangepast. De regeling is aangepast naar de regeling zoals nu wordt verzocht door de GI en daar werkt iedereen aan mee. Doordat de moeder [minderjarige] niet meer terug naar de pleegouders brengt, is de duur van de omgangsregeling teruggebracht naar twee uur en wegens de zorgen die zijn geuit is de begeleiding weer ingezet. Dat betekent dat er bij de omgangsmomenten bij de moeder thuis begeleiding vanuit SDW aanwezig is en dat de omgangsmomenten bij de pleegouders thuis onder toezicht van de pleegouders plaatsvinden. Uit deze informatie blijkt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, waardoor de GI kan worden ontvangen in het verzoek.
5.8.
De kinderrechter onderschrijft de behoefte aan een wijziging van de regeling en het opnemen van een vervoersregeling in de regeling zodat er duidelijkheid bestaat over deze regeling. Ook vindt de kinderrechter het belangrijk dat de bezoeken begeleid plaatsvinden, gelet op de verslechterde verstandhouding tussen de pleegouders en ouders, de zorgen die zijn geuit over de situaties waarbij moeder alleen was met [minderjarige] en toch niet voldoende leek aan te sluiten bij [minderjarige] en de eerder vastgestelde problematiek van de moeder waar op dit moment geen update over bekend is. Er zal grotendeels worden aangesloten bij de regeling zoals wordt verzocht, met dien verstande dat de duur van de bezoeken wordt vastgesteld op “minimaal” twee uur. Er wordt weliswaar gesteld dat [minderjarige] de huidige duur van de bezoeken voldoende vindt, maar dat is niet na te gaan voor de kinderrechter op basis van de stukken. Er dient dus door de GI steeds weer (met inachtneming van de verslagen van SDW) geëvalueerd te worden of er ruimte is tot uitbreiding van de duur van de contacten dan wel tot afschalen van de begeleiding en zo ja, om deze uitbreiding/wijziging in de praktijk te brengen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.9.
De kinderrechter zal de beslissing in beide zaken uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
JE RK 23-1950
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 5 januari 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 5 januari 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad.
JE RK 23-2175
6.4.
wijzigt de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 9 maart 2022 en bepaalt dat [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats], [land], en de moeder gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar één keer per twee weken voor de duur van
minimaaltwee uur, waarbij het ene bezoek plaatsvindt bij de moeder thuis en de pleegouders zorgdragen voor het vervoer en de andere keer het bezoek plaatsvindt bij de pleegouders thuis waarbij de moeder zelfstandig reist naar het pleeggezin. De dag van de omgang bij de moeder thuis vindt in beginsel plaats op de maandag en onder begeleiding van SDW. Het andere bezoek vindt plaatst bij pleegouders thuis onder begeleiding van de pleegouders.
6.5.
wijst af het anders of meer verzochte;
6.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van Ginneke als griffier, en op schrift gesteld op 3 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.