ECLI:NL:RBZWB:2023:9518

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
C/02/397510 / HA ZA 22-243 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake aansprakelijkheid waterschap voor wateroverlast bij hortensiakwekerij

In deze civiele zaak vorderen de eisers, bestaande uit een VOF en drie andere partijen, dat het waterschap Brabantse Delta aansprakelijk wordt gesteld voor de schade die zij hebben geleden door wateroverlast op hun bedrijfsgronden sinds 27 juli 2014. De eisers stellen dat het waterschap onrechtmatig heeft gehandeld en vorderen een schadevergoeding van € 2.369.160,00, vermeerderd met wettelijke rente en kosten van het deskundigenbericht. Het waterschap verzet zich tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de eisers of afwijzing van hun vorderingen.

De rechtbank heeft eerder deskundigen benoemd om de situatie te onderzoeken, maar na kritiek van het waterschap op het rapport van deze deskundigen, heeft de rechtbank besloten dat aanvullend deskundigenonderzoek noodzakelijk is. De rechtbank heeft de deskundigen gevraagd om specifieke vragen te beantwoorden over hun eerdere rapport en de methoden die zij hebben gebruikt. De rechtbank heeft ook de kosten van het onderzoek vastgesteld en bepaald dat de eisende partij het voorschot moet betalen. De zaak is naar de rol verwezen voor verdere behandeling, waarbij partijen hun standpunten over de voorgestelde vragen en het voorschot moeten indienen.

De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan en zal in een later vonnis beslissen over de kosten van het deskundigenonderzoek en de aansprakelijkheid van het waterschap.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/397510 / HA ZA 22-243
Vonnis van 29 november 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] VOF,

te [plaats] , gemeente Waalwijk,
2.
[eiser 2],
te [plaats] , gemeente Waalwijk,
3.
[eiser 3],
te [plaats] , gemeente Waalwijk,
4.
[eiser 4],
te [plaats] , gemeente Waalwijk,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. E. Beele te Tilburg,
tegen
WATERSCHAP BRABANTSE DELTA,
te Breda,
gedaagde partij,
hierna te noemen: het waterschap,
advocaat: mr. R.M. Pieterse te Middelburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 september 2022 met de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 maart 2023;
- de brief van mr. Pieterse van 24 maart 2023 inzake een reactie op het proces-verbaal;
1.2.
Naar aanleiding van de regiezitting, gehouden op 9 maart 2023, is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. De rechtbank heeft partijen vervolgens op 9 mei 2023 bericht dat – voordat een mondelinge behandeling plaatsvindt – de rechtbank zich eerst wil beraden over de vraag of een aanvullend deskundigenonderzoek nodig is en zo ja, op welke wijze.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eisers] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat het waterschap jegens [eisers] onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die [eisers] heeft geleden ten gevolge van alle wateroverlast die op en na 27 juli 2014 op haar bedrijfsgronden aan de [adres] in [plaats] is opgetreden;
het waterschap te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] te voldoen het bedrag van € 2.369.160,00 althans het bedrag dat de rechtbank vermeent te behoren, te vermeerderen met een bedrag op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet tot vergoeding van de gevolgschade en te vermeerderen met een bedrag van € 58.250,00 ex artikel 6:96 BW met het daarover verschuldigde bedrag van omzetbelasting, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
het waterschap te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, waaronder begrepen de kosten van het deskundigenbericht ad € 48.000,00 voor zover gevallen aan de zijde van [eisers] en onder de bepaling dat het waterschap over deze kosten de wettelijke rente verschuldigd is, indien deze niet binnen veertien dagen na betekening van het te deze te wijzen vonnis voldaan zijn.
2.2.
Het waterschap voert verweer. Het waterschap concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Inleiding
3.1.
[eisers] heeft aan de [adres] in [plaats] een hortensiakwekerij. Als gevolg van hevige regenval op 27 en 28 juli 2014 is zowel de kas, als het containerveld van de hortensiakwekerij onder water komen te staan. [eisers] heeft op 29 juli 2014 het waterschap aansprakelijk gesteld voor de schade. Het waterschap heeft de aansprakelijkheid betwist.
3.2.
Op 22 februari 2017 heeft [eisers] een verzoekschrift ingediend tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht. De rechtbank heeft dit verzoek bij beschikking van 22 februari 2018 toegewezen, waarin dr. ir. [naam 1] (verbonden aan [bedrijf 1] ) en dr. ir. [naam 2] (verbonden aan [bedrijf 2] ) benoemd zijn als deskundigen (hierna: de deskundigen). De deskundigen hebben op 12 februari 2020 hun rapport uitgebracht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op het concept rapport van de deskundigen te reageren, waarvan zij (uitvoerig) gebruik hebben gemaakt.
3.3.
Vervolgens heeft het waterschap een onderzoek laten verrichten door [bedrijf 3] . Aan [bedrijf 3] is door het waterschap – kort gezegd – gevraagd om het rapport van de deskundigen te beoordelen waar het gaat om de beantwoording van deelvragen 8, 9 en 18. [bedrijf 3] heeft (voor een deel) kritiek op het rapport van de deskundigen.
Aanvullend onderzoek
3.4.
De rechtbank heeft het rapport van de deskundigen en de beoordeling daarvan door [bedrijf 3] bestudeerd en is van oordeel dat het wenselijk is om een aanvullend deskundigenonderzoek in te stellen ter beantwoording van een aantal vragen die bij de rechtbank zijn gerezen. Deze mogelijkheid is op de mondelinge behandeling van 9 maart 2023 met partijen besproken.
3.5.
Het waterschap heeft bezwaar gemaakt tegen een aanvullend onderzoek door dezelfde deskundigen en wenst een onderzoek door een andere onafhankelijke deskundige. Het waterschap heeft zich niet gehoord gevoeld door de deskundigen en is van mening dat de deskundigen onvoldoende hebben gereageerd op de kritiek van het waterschap. Ook hebben de deskundigen volgens het waterschap de leidraad geschonden waar het gaat om de overstromingsdiepte in de kas, die is gebaseerd op foto’s die het waterschap niet heeft mogen ontvangen.
3.6.
De rechtbank overweegt dat er geen reden is om aan de onafhankelijkheid en deskundigheid van deskundigen [naam 1] en [naam 2] te twijfelen. De kritiek van het waterschap hangt met name samen met de gebruikte methode en enkele onbeantwoord gebleven vragen. De rechtbank vindt de beantwoording van een aantal vragen van belang voor de beoordeling van de zaak. Deze vragen zullen aan de deskundigen worden gesteld. De kritiek van het waterschap wordt daarmee voor een deel ondervangen.
3.7.
Ten aanzien van de gebruikte methode overweegt de rechtbank als volgt. Volgens het waterschap en [bedrijf 3] hadden de deskundigen het watersysteem als geheel moeten toetsen aan de NBW-normen. Volgens hen hebben de deskundigen enkele losse onderdelen belicht en vervolgens het door hen aangepaste SOBEK-model gebruikt voor het maken van een reconstructie van de situatie op 27/28 juli 2014, om vervolgens de invloed van verschillende handelingen/maatregelen te simuleren.
[bedrijf 3] beschrijft in 2.1.2. dat voor de toetsing van extreme situaties normaal gesproken de NBW-watersysteemtoetsing moet worden gebruikt. Die NBW-watersysteemtoetsing hebben de deskundigen niet uitgevoerd met de daadwerkelijke afmetingen. Volgens [bedrijf 3] zouden de NBW-normen het juiste toetsingskader van een watersysteemtoetsing moeten zijn. De kritiek van [bedrijf 3] is dus niet zozeer dat de deskundigen fouten hebben gemaakt in hun onderzoek, maar dat zij het verkeerde toetsingskader hebben gehanteerd om te beoordelen of het watersysteem als geheel voldoet. De vraag welke norm/welk toetsingskader dient te worden gehanteerd, is echter een juridische vraag. Het is aan de rechtbank om te beoordelen of het waterschap civielrechtelijk aansprakelijk is. De NBW-normen zijn publiekrechtelijke doelstellingen ter voorkoming van wateroverlast. De vraag of het watersysteem voldoet aan de NBW-norm, kan een gezichtspunt zijn bij de civielrechtelijke invulling van de zorgplicht van het waterschap, maar is niet een-op-een de civielrechtelijke norm.
3.8.
Het waterschap heeft uitvoerig gereageerd op het concept rapport. De rechtbank is van oordeel dat indien het waterschap in het kader van haar verweer het van belang had geacht dat een NBW-toets door de deskundigen zou worden gedaan, dat het waterschap dit op een eerder moment naar voren had kunnen brengen (of zij had die zelf kunnen (laten) uitvoeren). Dat is niet gebeurd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de deskundigen te verzoeken alsnog een watersysteemtoets (NBW) te doen.
3.9.
De rechtbank zal opnieuw de deskundigen dr. ir. [naam 1] (inmiddels werkzaam vanuit de onderneming ‘ [bedrijf 4] ’) en dr. ir. [naam 2] (inmiddels werkzaam vanuit de onderneming ‘ [bedrijf 5] ’) benoemen voor het verrichten van een aanvullend deskundigenonderzoek. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat de volgende vragen aan de deskundigen moeten worden gesteld:
Vragen naar aanleiding van de beoordeling van [bedrijf 3]
heeft op verzoek van het waterschap een beoordeling opgesteld van uw rapport, waarbij is gekeken naar de onderzoeksvragen 8, 9 en 18 van uw rapport.
Kunt u reageren op de opmerkingen van [bedrijf 3] in paragraaf 2.2.1 over (het gebrek aan) kalibratie en validatie van het SOBEK-model? Beantwoord onder meer de volgende vragen:
Hebt u het SOBEK-model gekalibreerd en gevalideerd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Kunt u reageren op de opmerking dat niet is gekalibreerd op afvoeren?
Kunt u reageren op de opmerking dat slechts is gekalibreerd op drie waterstandsmetingen buiten het interessegebied, aangevuld met enkele praktijkervaringen binnen het interessegebied, waarmee het onbekend is of het model de juiste debieten bevat en bijbehorende waterstanden in het gebied voldoende nauwkeurig berekent?
Kunt u daarnaast reageren op de opmerking dat een validatie niet heeft plaatsgevonden, waardoor onbekend is of het model betrouwbaar genoeg presteert om uitspraken te doen op het niveau van centimeters waterstandsverschillen, ook in relatieve zin?
In paragraaf 2.2.2 stelt [bedrijf 3] dat de aanname dat stuw KST00469 volkomen was beter onderbouwd had kunnen worden. Kunt u hierop reageren en kunt u alsnog een nadere onderbouwing geven?
Volgens [bedrijf 3] is deze stuw in het SOBEK-model volledig verdronken gedurende de hoogwatergolf. Klopt dit? Zo ja, kunt u toelichten hoe zich dit verhoudt tot de aanname dat de stuw volkomen was?
Volgens [bedrijf 3] is het aannemelijk dat (een deel van) het knelpunt benedenstrooms van stuw KST00469 in het ZAK gezocht zou moeten worden als de overlaat onvolkomen (deels verdronken) zou zijn geweest. Kunt u toelichten of u het hiermee al dan niet eens bent?
Welke invloed heeft het op de waterstand in de kas en het containerveld indien de stuw Kwekel/ZAK verdronken was?
Heeft u overigens nog opmerkingen over het rapport van [bedrijf 3] ?
Overige vragen
7. Op bladzijde 127 van uw rapport schrijft u onder meer dat het model de maximale waterstand die op de foto’s van de inundatie in de kas en het containerveld te zien is, goed weet te reproduceren. Kunt u de foto’s die u hiervoor hebt gebruikt toevoegen aan het rapport? Hoe komt u tot een waterstand van 5-10 cm in de kas op basis van deze foto’s?
8. In uw rapport schrijft u op bladzijde 75 dat op de plaats van duiker KDU0123 ( [duiker 1] / [duiker 2] ), twee duikers parallel hadden moeten liggen met beide een diameter van Ø1000mm. Wat voor invloed zou de aanwezigheid van twee duikers op deze plek met een diameter van Ø1000mm op de waterstanden in het containerveld en de kas hebben gehad?
9. De rechtbank constateert dat u als antwoord op vraag 18 onder meer de krappe watergang benoemt als factor die heeft bijgedragen aan de wateroverlast; Op pagina 59 van uw rapport schrijft u als reactie op vraag 13 van [eisers] dat een bredere watergang geen invloed heeft op de afvoer uit het gebied, dan wel de mate van of de duur van de wateroverlast. Hoe verhoudt dit zich tot elkaar?
10. De rechtbank constateert dat u op pagina 34 van uw rapport hebt beschreven dat voor [eisers] een norm voor wateroverlast geldt voor glastuinbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw van 1:50 jaar. Op pagina 36 beschrijft u dat voor het containerveld een norm van 1:10 jaar geldt. Hoe verhoudt dit zich tot elkaar?
11. Voor zover u aanleiding ziet uw deskundigenrapport van 12 februari 2019 te wijzigen, kunt u dan duidelijk vermelden wat er wijzigt, wat de reden daarvoor is, en welke conclusies daaruit volgen?
12. Zijn er nog andere van belang zijnde punten die naar uw oordeel van belang zijn voor een goed begrip van de zaak en waarvan de rechter in uw visie kennis zou moeten nemen bij een verdere beoordeling?
3.10.
De deskundigen hebben te kennen gegeven dat de kosten van het onderzoek door hen worden begroot op € 18.624,00 excl. btw (€ 22.535,04 incl. btw), uitgaande van 12 dagen en een dagtarief van € 1.552,00 per dag.
3.11.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundigen in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door [eisers] moeten worden betaald.
3.12.
In het eindvonnis zal de rechtbank beslissen wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige moet betalen.
3.13.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, zodat partijen zich bij akte kunnen uitlaten over de voorgestelde vragen en het voorschot. Partijen moeten de concept-akte uiterlijk twee weken vóór de roldatum naar elkaar toesturen, zodat zij in hun definitieve akte op de akte van de wederpartij kunnen reageren.
3.14.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
20 december 2023voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de voorgestelde vragen en het voorschot,
4.2.
bepaalt dat partijen elkaar uiterlijk twee weken vóór de genoemde roldatum de concept-akte moeten toesturen, zodat zij ieder in hun eigen akte nog kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij,
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.J.G. Römers, mr. A.D. Scheffers en mr. M.Z.B. Sterk en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2023.