Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het procesverloop
2.Het verzoek
3.De gronden van het wrakingsverzoek
4.De beoordeling
5.De beslissing
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 18 december 2023 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot wraking behandeld, ingediend door een verzoeker vertegenwoordigd door mr. J.H.P.M. Verhagen. Het verzoek was gericht tegen mr. Broeders, de rechter die betrokken was bij de hoofdzaak met nummer C/02/416174/FA RK 23-5440. De verzoeker stelde dat er een schijn van partijdigheid bestond omdat de zitting op 8 december 2023 niet in een gerechtsgebouw had plaatsgevonden en de rechter geen toga droeg. De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden van het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De wrakingskamer benadrukte dat rechters op grond van hun aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, en dat uitzonderlijke omstandigheden nodig zijn om aan te tonen dat er sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de locatie van de zitting en het niet dragen van een toga geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid opleverden. De wetgeving staat toe dat zittingen op locatie plaatsvinden, en het ontbreken van een toga was niet in strijd met de regels, aangezien de rechter niet verplicht was om deze te dragen in de specifieke situatie van de verzoeker.
Daarom verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond, en besloot dat de behandeling van de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing. De beslissing werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.