4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Modus operandi
In de tweede helft van 2020 en de eerste helft van 2021 werd bij de politie een groot aantal keer aangifte gedaan van soortgelijke gevallen van oplichting, computervredebreuk en diefstal. In de verschillende aangiftes kwam naar voren dat de daders een min of meer vaste werkwijze hanteerden om de slachtoffers hun bankpassen en pincodes afhandig te maken en daarmee vervolgens geld op te nemen of aankopen te doen: De slachtoffers werden gebeld door iemand die zich voordeed als een medewerker van een bank met een verhaal over een verdachte transactie of een ander probleem met de bankrekening van het slachtoffer. Deze medewerker stelde zich vaak voor met de [naam 1] . Vervolgens werd er een tweede bankmedewerker naar de woning van de slachtoffers gestuurd om zogenaamd te komen helpen. Deze persoon gebruikte vaak de [naam 2] . De slachtoffers moesten hun pincode afgeven en hun bankpas (laten) doorknippen, waarna deze door de tweede bankmedewerker werd meegenomen. De bankpas werd zodanig doorgeknipt dat de chip erop nog wel te gebruiken was. Vervolgens werden er geldbedragen overgeschreven van spaarrekeningen naar lopende rekeningen en werden ingestelde daglimieten verhoogd. Met de op die manier afhandig gemaakte bankpassen en pincodes werden er vervolgens in rap tempo grote geldbedragen gepind en goederen aangeschaft. Tegen de tijd dat de slachtoffers erachter kwamen dat er iets niet in orde was, was het leed al geschied.
Verschillende rollen en betrokkenheid verdachtenNaar aanleiding van voornoemde aangiftes is de politie een onderzoek gestart onder de naam Lupine. Binnen dit onderzoek zijn vijf personen als verdachte aangemerkt. Verdachte en [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) hebben bij de politie een uitgebreide en (deels) bekennende verklaring over hun betrokkenheid afgelegd. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij bij een groot aantal zaken betrokken is geweest als pasjesophaler en pinner. Hij maakte deel uit van een groep die bestond uit drie à vier personen, te weten een beller/hacker, een pasjesophaler, een pinner en een chauffeur. De beller/hacker was de baas en stuurde de groep aan. De overige rollen waren inwisselbaar. In zijn verklaring heeft [medeverdachte 1] medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 2] , respectievelijk [medeverdachte 3] ) als medeverdachten genoemd.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat hij bij een aantal zaken betrokken is geweest als chauffeur en als pinner. Zijn verklaring, maar ook die van [medeverdachte 1] , wordt ondersteund door de in het dossier aanwezige zendmastgegevens, waaruit kan worden geconcludeerd dat de telefoons die bij verdachte, respectievelijk zijn medeverdachten, in gebruik waren, bij meerdere zaken masten aanstralen in de omgeving van de woning van de aangever dan wel de locatie waar geld van de aangever is gepind. Voorts ziet de rechtbank ondersteuning in hetgeen op verschillende telefoons van medeverdachten is aangetroffen en de resultaten van het onderzoek naar de persoon die door [medeverdachte 1] de beller/hacker dan wel de baas wordt genoemd.
De rechtbank is van oordeel dat dat [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) degene is die door verdachte en [medeverdachte 1] de beller/hacker en ‘de baas’ wordt genoemd. Bij dat oordeel kent de rechtbank veel gewicht toe aan het feit dat [medeverdachte 4] medeverdachten aanstuurde door hen via onder andere zijn snapchataccount berichten te sturen. Daarnaast beschikte [medeverdachte 4] over meerdere lijsten met namen, adressen, geboortedata, telefoonnummers en bankre-keningnummers en verbleef hij in de periode waarin de strafbare feiten werden gepleegd veel in hotels. De rechtbank kent ten slotte veel gewicht toe aan de bevindingen in het dossier met betrekking tot de "device binding ID" genaamd 'iPhone van [naam 3] ', die is aangetroffen in de logging op het moment dat er werd ingelogd op de bankapp’s van slachtoffers. Op basis van dit onderzoek concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 4] degene is die de naam 'iPhone van [naam 3] ' hanteerde.
De verklaring die [getuige] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, te weten dat hij de grote baas zou zijn, schuift de rechtbank als volstrekt ongeloofwaardig terzijde. [getuige] leek bij dit verhoor de vragen moeilijk te begrijpen, hij kon op concrete en gedetailleerde vragen geen antwoord geven en hij gaf informatie die niet strookte met de inhoud van het procesdossier.
Inbeslaggenomen telefoon
Bij de aanhouding van verdachte op 12 maart 2021 is onder hem een telefoon in beslag genomen, te weten een iPhone 11 Pro, met [telefoonnummer] . Verdachte heeft op zitting verklaard dat het telefoonnummer wat bij dit toestel hoorde het zijne is en dat hij zijn telefoon soms uitleende. De vraag aan wie hij die telefoons uitleende, heeft verdachte echter niet beantwoord.
De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat de genoemde telefoon ook door anderen werd gebruikt. Het is een feit van algemene bekendheid dat in de huidige tijd een telefoon veel persoonlijke gegevens bevat. Het ligt dan ook niet voor de hand dat verdachte zijn telefoon met regelmaat aan anderen uitleende, waardoor hij niet over zijn telefoon kon beschikken en anderen wel automatisch toegang kregen tot al zijn persoonlijke gegevens. Daarnaast blijkt uit het dossier dat er binnen het organisatieverband veel verschillende telefoons voorhanden waren, waardoor het ook niet noodzakelijk was voor verdachte om zijn persoonlijke telefoon aan anderen uit te lenen die er vervolgens criminele activiteiten mee konden verrichten. Verdachte heeft zijn verklaring bovendien op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de telefoon met bijbehorende simkaart van verdachte is en dat alleen hij deze telefoon gebruikte.
Betrokkenheid van verdachte bij de zaaksdossiers 2, 6, 7, 20, 35, 36, 40, 42, 53, 54 en 61
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat uit het dossier onvoldoende volgt dat verdachte betrokken is geweest bij zaaksdossier 20. Zij zal hem hiervan dan ook vrijspreken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte een strafrechtelijk verwijtbare rol heeft gehad in de zaakdossiers 2, 6, 7, 35, 36, 40, 42, 53, 54 en 61. Zij kent daarbij veel gewicht toe aan het feit dat de telefoon van verdachte op die bewuste dagen een mast heeft aangestraald in de nabije omgeving van de woning van het slachtoffer dan wel de latere pinlocatie. De verdediging heeft gesteld dat dit enkele aanstralen van de telefoon van verdachte op zichzelf niet veel zegt. De rechtbank stelt echter vast dat de telefoon van verdachte binnen een langere periode en op plekken verspreid door heel Nederland aanstraalt in de nabijheid van woningen van slachtoffers, dan wel van pinlocaties, precies op de dag waarop de strafbare feiten worden gepleegd. Onder die feiten en omstandigheden kan niet langer worden gesproken van toeval. De rechtbank weegt hierbij voorts mee dat verdachte heeft verklaard dat hij in die periode bij soortgelijke strafbare feiten betrokken is geweest en dat zijn gezicht gelijkenissen vertoont met het gezicht van de pinner dat op sommige screenshots te zien is. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de herkenning die op dit laatste wordt gebaseerd, niet zelfstandig een bewezenverklaring kan dragen. De rechtbank ziet dit echter wel als aanvulling op de overige bewijsmiddelen.
Medeplegen
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de rol die verdachte bij de verschillende zaaksdossiers heeft gehad, als medepleger moet worden gekwalificeerd. Zij overweegt daartoe als volgt.
Verdachte was onderdeel van een dadersgroep die op grote schaal bankhelpdeskfraude pleegde. De wijze waarop de feiten werden gepleegd, vergde een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen, die ieder een eigen min of meer inwisselbare rol vervulden. Elke rol was noodzakelijk om het strafbare feit uiteindelijk te kunnen plegen. Het feit dat verdachte bij minder zaaksdossiers betrokken is geweest dan de medeverdachten en dat zijn rol vaak die van chauffeur was, maakt dat niet anders.
Deelname aan een criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het samenwerkingsverband dient te bestaan uit twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet is vereist dat deelnemers met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen.
De rechtbank heeft in het voorgaande vastgesteld dat in de zaaksdossiers 2, 6, 7, 35, 36, 40, 42, 53, 54 en 61 verdachte als medepleger van de feiten 1, 2 en 3 kan worden aangemerkt. Deze feiten hebben plaatsgevonden in de periode van 2 oktober 2020 tot en met 21 januari 2021. Inherent aan dit soort feiten is een aanzienlijke mate van organisatie. Zoals uit de hiervoor beschreven modus operandi volgt, zijn de slachtoffers gebeld, zijn de pincodes afhandig gemaakt, zijn de bankpassen bij de slachtoffers thuis opgehaald, is er ingelogd in de internetbankierenomgeving van de slachtoffers, zijn geldbedragen overgeschreven van spaarrekeningen naar lopende rekeningen en zijn opnamelimieten verhoogd. Door verschillende personen is vervolgens met de bankpassen geld gepind en/of zijn goederen met de bankpassen aangeschaft. De telefoons die voor het bellen van de slachtoffers waren aangeschaft, werden vaak eenmalig gebruikt en naderhand op afstand gewist. Deze handelswijze vergt een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de betrokken personen.
Uit voornoemde handelswijze blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid, die tot oogmerk had om – door middel van oplichting – bankpassen en bijbehorende pincodes te verkrijgen, daarmee computervredebreuk te plegen (door in te loggen op de internetbankierenomgeving, door spaartegoeden over te boeken en door opnamelimieten van bankpassen te verhogen), met als uiteindelijk doel de bankrekeningen van de slachtoffers leeg te halen, door geld op te nemen uit geldautomaten en/of aankopen te doen (diefstal door middel van valse sleutels). De rechtbank is van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als een deelnemer van voornoemde organisatie. Zoals hiervoor is overwogen, heeft verdachte de rol van chauffeur en soms als pinner vervuld. Met deze gedragingen heeft verdachte een substantieel aandeel gehad in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
SamenloopDe rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een eendaadse samenloop, maar van een meerdaadse samenloop en overweegt daarover als volgt.
Van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, Sr is sprake indien de bewezen verklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet (meer dan enigszins) uiteenloopt. De rechtbank is van oordeel dat de strekking van de strafbepalingen in dit geval te veel uiteenloopt om van eendaadse samenloop te kunnen spreken, omdat in de toepasselijke artikelen telkens verschillende belangen worden beschermd. Bovendien is sprake van een feitencomplex, waarbij de verschillende handelingen juist achtereenvolgens plaatsvinden en niet steeds op exact dezelfde wijze, laat staan op dezelfde plaats. De rechtbank heeft immers in het voorgaande vastgesteld dat verdachte nooit op dezelfde plek als de medeverdachten was. Aan verdachte wordt dus niet in wezen één verwijt gemaakt, zodat geen sprake kan zijn van een eendaadse samenloop.
Eindconclusie
De rechtbank acht de feiten 1 tot en met 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.