ECLI:NL:RBZWB:2023:9401

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
02-044908-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bankhelpdeskfraude en deelname aan een criminele organisatie

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2001, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2023 uitspraak gedaan. De verdachte is beschuldigd van bankhelpdeskfraude en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte samen met anderen op geraffineerde wijze slachtoffers heeft opgelicht door zich voor te doen als bankmedewerkers. De slachtoffers, vaak kwetsbare ouderen, werden telefonisch benaderd en misleid om hun bankgegevens prijs te geven. Vervolgens werden aanzienlijke geldbedragen van hun rekeningen gepind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld in deze criminele activiteiten, waarbij hij als chauffeur en pinner fungeerde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade aan de benadeelde partijen, waarbij een schadevergoeding van €500,00 is toegewezen aan een van de slachtoffers. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van een in beslag genomen telefoon uitgesproken, die is gebruikt bij de strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/044908-21
vonnis van de meervoudige kamer van 21 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. Y. ten Tuijnte, advocaat te Arnhem.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering en als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen:
feit 1:personen heeft opgelicht door middel van bankhelpdeskfraude;
feit 2:computervredebreuk heeft gepleegd;
feit 3:geldbedragen heeft gestolen met door de bankhelpdeskfraude verkregen bankpassen;
feit 4:heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier alle vier de feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij, kort gezegd, op de aangiftes, de technische onderzoeksgegevens en de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie.
De officier van justitie acht in de zaakdossiers 2 en 61 feit 2 niet aan de orde en verzoekt de rechtbank om verdachte hiervan (partieel) vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte niet betrokken is bij de zaaksdossiers 20, 35, 36, 40, 42 en 61.
In dat kader merkt de verdediging op dat enkel de zendmastgegevens onvoldoende zijn om verdachte enige rol van betrokkenheid bij deze zaken toe te dichten. In zaak 40 wordt weliswaar door de verbalisant geverbaliseerd dat de pinner “sterke gelijkenis met [verdachte] ” vertoont, maar aan die herkenning kan weinig waarde worden gehecht nu er geen sprake is van een overtuigende en 100% herkenning. Er is ook geen proces-verbaal van herkenning opgemaakt waarin wordt omschreven op basis van welke persoonskenmerken verdachte herkend zou zijn.
Los van het voorgaande verzoekt de verdediging om verdachte sowieso vrij te spreken van de feiten 1 en 2 voor alle zaaksdossiers. Zijn betrokkenheid was, in de zaken waar hij wel bij was, beperkt ten opzichte van de medeverdachten. Verdachte heeft slechts een aantal keer opgetreden als chauffeur, zodat van medeplegen van oplichting en computervredebreuk in die zaken geen sprake kan zijn. Hoogstens is sprake van medeplichtigheid, maar dat is niet tenlastegelegd. Voor de zaak waarin verdachte de rol van pinner heeft vervuld, kan hij naar de mening van de verdediging slechts verantwoordelijk worden gehouden voor het medeplegen van feit 3.
De verdediging heeft zich gerefereerd wat feit 4 betreft.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Modus operandi
In de tweede helft van 2020 en de eerste helft van 2021 werd bij de politie een groot aantal keer aangifte gedaan van soortgelijke gevallen van oplichting, computervredebreuk en diefstal. In de verschillende aangiftes kwam naar voren dat de daders een min of meer vaste werkwijze hanteerden om de slachtoffers hun bankpassen en pincodes afhandig te maken en daarmee vervolgens geld op te nemen of aankopen te doen: De slachtoffers werden gebeld door iemand die zich voordeed als een medewerker van een bank met een verhaal over een verdachte transactie of een ander probleem met de bankrekening van het slachtoffer. Deze medewerker stelde zich vaak voor met de [naam 1] . Vervolgens werd er een tweede bankmedewerker naar de woning van de slachtoffers gestuurd om zogenaamd te komen helpen. Deze persoon gebruikte vaak de [naam 2] . De slachtoffers moesten hun pincode afgeven en hun bankpas (laten) doorknippen, waarna deze door de tweede bankmedewerker werd meegenomen. De bankpas werd zodanig doorgeknipt dat de chip erop nog wel te gebruiken was. Vervolgens werden er geldbedragen overgeschreven van spaarrekeningen naar lopende rekeningen en werden ingestelde daglimieten verhoogd. Met de op die manier afhandig gemaakte bankpassen en pincodes werden er vervolgens in rap tempo grote geldbedragen gepind en goederen aangeschaft. Tegen de tijd dat de slachtoffers erachter kwamen dat er iets niet in orde was, was het leed al geschied.
Verschillende rollen en betrokkenheid verdachtenNaar aanleiding van voornoemde aangiftes is de politie een onderzoek gestart onder de naam Lupine. Binnen dit onderzoek zijn vijf personen als verdachte aangemerkt. Verdachte en [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) hebben bij de politie een uitgebreide en (deels) bekennende verklaring over hun betrokkenheid afgelegd. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij bij een groot aantal zaken betrokken is geweest als pasjesophaler en pinner. Hij maakte deel uit van een groep die bestond uit drie à vier personen, te weten een beller/hacker, een pasjesophaler, een pinner en een chauffeur. De beller/hacker was de baas en stuurde de groep aan. De overige rollen waren inwisselbaar. In zijn verklaring heeft [medeverdachte 1] medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 2] , respectievelijk [medeverdachte 3] ) als medeverdachten genoemd.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat hij bij een aantal zaken betrokken is geweest als chauffeur en als pinner. Zijn verklaring, maar ook die van [medeverdachte 1] , wordt ondersteund door de in het dossier aanwezige zendmastgegevens, waaruit kan worden geconcludeerd dat de telefoons die bij verdachte, respectievelijk zijn medeverdachten, in gebruik waren, bij meerdere zaken masten aanstralen in de omgeving van de woning van de aangever dan wel de locatie waar geld van de aangever is gepind. Voorts ziet de rechtbank ondersteuning in hetgeen op verschillende telefoons van medeverdachten is aangetroffen en de resultaten van het onderzoek naar de persoon die door [medeverdachte 1] de beller/hacker dan wel de baas wordt genoemd.
De rechtbank is van oordeel dat dat [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) degene is die door verdachte en [medeverdachte 1] de beller/hacker en ‘de baas’ wordt genoemd. Bij dat oordeel kent de rechtbank veel gewicht toe aan het feit dat [medeverdachte 4] medeverdachten aanstuurde door hen via onder andere zijn snapchataccount berichten te sturen. Daarnaast beschikte [medeverdachte 4] over meerdere lijsten met namen, adressen, geboortedata, telefoonnummers en bankre-keningnummers en verbleef hij in de periode waarin de strafbare feiten werden gepleegd veel in hotels. De rechtbank kent ten slotte veel gewicht toe aan de bevindingen in het dossier met betrekking tot de "device binding ID" genaamd 'iPhone van [naam 3] ', die is aangetroffen in de logging op het moment dat er werd ingelogd op de bankapp’s van slachtoffers. Op basis van dit onderzoek concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 4] degene is die de naam 'iPhone van [naam 3] ' hanteerde.
De verklaring die [getuige] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, te weten dat hij de grote baas zou zijn, schuift de rechtbank als volstrekt ongeloofwaardig terzijde. [getuige] leek bij dit verhoor de vragen moeilijk te begrijpen, hij kon op concrete en gedetailleerde vragen geen antwoord geven en hij gaf informatie die niet strookte met de inhoud van het procesdossier.
Inbeslaggenomen telefoon
Bij de aanhouding van verdachte op 12 maart 2021 is onder hem een telefoon in beslag genomen, te weten een iPhone 11 Pro, met [telefoonnummer] . Verdachte heeft op zitting verklaard dat het telefoonnummer wat bij dit toestel hoorde het zijne is en dat hij zijn telefoon soms uitleende. De vraag aan wie hij die telefoons uitleende, heeft verdachte echter niet beantwoord.
De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat de genoemde telefoon ook door anderen werd gebruikt. Het is een feit van algemene bekendheid dat in de huidige tijd een telefoon veel persoonlijke gegevens bevat. Het ligt dan ook niet voor de hand dat verdachte zijn telefoon met regelmaat aan anderen uitleende, waardoor hij niet over zijn telefoon kon beschikken en anderen wel automatisch toegang kregen tot al zijn persoonlijke gegevens. Daarnaast blijkt uit het dossier dat er binnen het organisatieverband veel verschillende telefoons voorhanden waren, waardoor het ook niet noodzakelijk was voor verdachte om zijn persoonlijke telefoon aan anderen uit te lenen die er vervolgens criminele activiteiten mee konden verrichten. Verdachte heeft zijn verklaring bovendien op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de telefoon met bijbehorende simkaart van verdachte is en dat alleen hij deze telefoon gebruikte.
Betrokkenheid van verdachte bij de zaaksdossiers 2, 6, 7, 20, 35, 36, 40, 42, 53, 54 en 61
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat uit het dossier onvoldoende volgt dat verdachte betrokken is geweest bij zaaksdossier 20. Zij zal hem hiervan dan ook vrijspreken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte een strafrechtelijk verwijtbare rol heeft gehad in de zaakdossiers 2, 6, 7, 35, 36, 40, 42, 53, 54 en 61. Zij kent daarbij veel gewicht toe aan het feit dat de telefoon van verdachte op die bewuste dagen een mast heeft aangestraald in de nabije omgeving van de woning van het slachtoffer dan wel de latere pinlocatie. De verdediging heeft gesteld dat dit enkele aanstralen van de telefoon van verdachte op zichzelf niet veel zegt. De rechtbank stelt echter vast dat de telefoon van verdachte binnen een langere periode en op plekken verspreid door heel Nederland aanstraalt in de nabijheid van woningen van slachtoffers, dan wel van pinlocaties, precies op de dag waarop de strafbare feiten worden gepleegd. Onder die feiten en omstandigheden kan niet langer worden gesproken van toeval. De rechtbank weegt hierbij voorts mee dat verdachte heeft verklaard dat hij in die periode bij soortgelijke strafbare feiten betrokken is geweest en dat zijn gezicht gelijkenissen vertoont met het gezicht van de pinner dat op sommige screenshots te zien is. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de herkenning die op dit laatste wordt gebaseerd, niet zelfstandig een bewezenverklaring kan dragen. De rechtbank ziet dit echter wel als aanvulling op de overige bewijsmiddelen.
Medeplegen
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de rol die verdachte bij de verschillende zaaksdossiers heeft gehad, als medepleger moet worden gekwalificeerd. Zij overweegt daartoe als volgt.
Verdachte was onderdeel van een dadersgroep die op grote schaal bankhelpdeskfraude pleegde. De wijze waarop de feiten werden gepleegd, vergde een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen, die ieder een eigen min of meer inwisselbare rol vervulden. Elke rol was noodzakelijk om het strafbare feit uiteindelijk te kunnen plegen. Het feit dat verdachte bij minder zaaksdossiers betrokken is geweest dan de medeverdachten en dat zijn rol vaak die van chauffeur was, maakt dat niet anders.
Deelname aan een criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het samenwerkingsverband dient te bestaan uit twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet is vereist dat deelnemers met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen.
De rechtbank heeft in het voorgaande vastgesteld dat in de zaaksdossiers 2, 6, 7, 35, 36, 40, 42, 53, 54 en 61 verdachte als medepleger van de feiten 1, 2 en 3 kan worden aangemerkt. Deze feiten hebben plaatsgevonden in de periode van 2 oktober 2020 tot en met 21 januari 2021. Inherent aan dit soort feiten is een aanzienlijke mate van organisatie. Zoals uit de hiervoor beschreven modus operandi volgt, zijn de slachtoffers gebeld, zijn de pincodes afhandig gemaakt, zijn de bankpassen bij de slachtoffers thuis opgehaald, is er ingelogd in de internetbankierenomgeving van de slachtoffers, zijn geldbedragen overgeschreven van spaarrekeningen naar lopende rekeningen en zijn opnamelimieten verhoogd. Door verschillende personen is vervolgens met de bankpassen geld gepind en/of zijn goederen met de bankpassen aangeschaft. De telefoons die voor het bellen van de slachtoffers waren aangeschaft, werden vaak eenmalig gebruikt en naderhand op afstand gewist. Deze handelswijze vergt een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de betrokken personen.
Uit voornoemde handelswijze blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid, die tot oogmerk had om – door middel van oplichting – bankpassen en bijbehorende pincodes te verkrijgen, daarmee computervredebreuk te plegen (door in te loggen op de internetbankierenomgeving, door spaartegoeden over te boeken en door opnamelimieten van bankpassen te verhogen), met als uiteindelijk doel de bankrekeningen van de slachtoffers leeg te halen, door geld op te nemen uit geldautomaten en/of aankopen te doen (diefstal door middel van valse sleutels). De rechtbank is van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als een deelnemer van voornoemde organisatie. Zoals hiervoor is overwogen, heeft verdachte de rol van chauffeur en soms als pinner vervuld. Met deze gedragingen heeft verdachte een substantieel aandeel gehad in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
SamenloopDe rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een eendaadse samenloop, maar van een meerdaadse samenloop en overweegt daarover als volgt.
Van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, Sr is sprake indien de bewezen verklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet (meer dan enigszins) uiteenloopt. De rechtbank is van oordeel dat de strekking van de strafbepalingen in dit geval te veel uiteenloopt om van eendaadse samenloop te kunnen spreken, omdat in de toepasselijke artikelen telkens verschillende belangen worden beschermd. Bovendien is sprake van een feitencomplex, waarbij de verschillende handelingen juist achtereenvolgens plaatsvinden en niet steeds op exact dezelfde wijze, laat staan op dezelfde plaats. De rechtbank heeft immers in het voorgaande vastgesteld dat verdachte nooit op dezelfde plek als de medeverdachten was. Aan verdachte wordt dus niet in wezen één verwijt gemaakt, zodat geen sprake kan zijn van een eendaadse samenloop.
Eindconclusie
De rechtbank acht de feiten 1 tot en met 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode 1 oktober 2020 tot en met 1 februari 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen (telkens) met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
rekeninghouders van de ING bank en Rabobank en ABN Amro bank heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten contant geld en/of bankpassen en/of pincodes en/of rekeninggegevens en/of inloggegevens en/of verificatiegegevens, door (telkens) valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven –
- telefonisch contact op te nemen met slachtoffers en zich daarbij valselijk voor te doen als een medewerker van de ING Bank en/of ABN Amro en/of Rabobank, en
- vervolgens mede te delen dat er vreemde dingen met
debankrekening waren gebeurd en/of dat er (een) frauduleuze en/of vreemde betaling(en) en/of overboeking(en) met de bankrekening(en) van slachtoffers was/waren gedaan en/of dat de computer van voornoemde personen geschoond moest worden en/of gecontroleerd moest worden en/of dat men bezig was om phishing te voorkomen en/of dat de bankpas(sen) behorende bij de bankrekening(en) van personen geblokkeerd en/of vernietigd moest(en) worden en/of dat voornoemde overboeking(en) ongedaan gemaakt moesten worden en
- vervolgens slachtoffers thuis te bezoeken en zich hierbij valselijk voor te doen en/of te legitimeren, als een bankmedewerker, en
- vervolgens (contant) geld en/of de bankpas(sen) en/of pincode(s) en/of rekeninggegevens en/of inloggegevens en/of verificatiegegevens in ontvangst te nemen;
2
in de periode 1 oktober 2020 tot en met 1 februari 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), telkens opzettelijk en wederrechtelijk in geautomatiseerde werken is binnengedrongen, te weten servers, toebehorende aan de ING Bank of ABN Amro of de Rabobank waarop internetbankierenomgevingen werden gehost waarbij hij, verdachte en zijn mededader(s) (telkens), toegang tot die werken hebben verworven met hulp van een valse sleutel en door het aannemen van een valse hoedanigheid,
immers hebben verdachte en zijn mededader(s) (telkens) zonder daartoe gerechtigd te zijn en door zich voor te doen als de gerechtigde gebruiker en/of rekeninghouder
- met wederrechtelijk verkregen gegevens ingelogd op een bankomgeving behorende bij een rekening van de ING Bank of ABN Amro of Rabobank en
- vervolgens gegevens gewijzigd of overboekingen verricht;
3
in de periode 1 oktober 2020 tot en met 1 februari 2021 in Nederland meermalen tezamen en in vereniging met een of meer anderen geldbedragen met een totale waarde van vierhonderd achtenvijftigduizend vijfhonderdzesendertig (458.536) euro, die aan anderen dan aan verdachte en zijn mededader(s) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten meerdere pinpassen en pincodes, tot het gebruik waarvan verdachte en zijn mededader(s) niet gerechtigd/gemachtigd waren;
4
in de periode 1 oktober 2020 tot en met 1 februari 2021 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten
- [medeverdachte 4] en
- [medeverdachte 1] en
- [medeverdachte 2] en
- [medeverdachte 3]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven namelijk de misdrijven als omschreven in artikel 326 (oplichting) en artikel 138ab (computervredebreuk) en artikel 31l lid 1 sub 5 (diefstal door middel van een valse sleutel) van het Wetboek van Strafrecht.
Kennelijke verschrijvingen in de tenlastelegging zijn door de rechtbank in de bewezen-verklaring hersteld. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek met aftrek van het voorarrest. Bij haar eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest, al dan niet gecombineerd met een (deels voorwaardelijke) taakstraf, gelet op de beperkte rol die verdachte ten opzichte van de medeverdachten heeft gehad, het feit dat verdachte al voor zijn aanhouding ervoor heeft gekozen te stoppen met het plegen van dit soort feiten, het feit dat verdachte bij de politie openheid van zaken heeft gegeven, het blanco strafblad van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen in de periode 1 oktober 2020 tot 1 februari 2021 in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan zogenoemde bankhelpdeskfraude. De slachtoffers, kwetsbare mensen op hoge leeftijd en in een aantal gevallen ook dementerend, werden telefonisch benaderd door de beller van de dadergroep, die zich voordeed als (fraudehelpdesk)medewerker van de bank en die de slachtoffers wijs maakte dat hun banktegoed gevaar liep. Op geraffineerde wijze werden de slachtoffers gemanipuleerd zodat zij hun bankpas, hun pincode en in een aantal gevallen ook hun inloggegevens van hun internetbankieren prijsgaven. Vervolgens werden door de verdachten aanzienlijke geldbedragen van de bankrekening gepind dan wel cadeaukaarten aangeschaft of opgewaardeerd. Dit alles om maar één ding te bereiken: zoveel mogelijk geld verdienen. Dat zij hun slachtoffers in radeloze en soms hulpeloze toestand achterlieten door zelfs hun vaste telefoonlijnen door te knippen of hun mobiele apparaten op vliegtuigstand te zetten zodat niet direct hulp kon worden ingeschakeld, namen de verdachten voor lief. Dat was allemaal “part of the job”. Stuitend is dat verdachten wat zij gedaan hebben daadwerkelijk zagen als werk. Verdachte en zijn medeverdachten hebben op georganiseerde en professionele wijze op grote schaal misbruik gemaakt van de goedheid en het gewekte vertrouwen van door hen zorgvuldig uitgekozen kwetsbare slachtoffers, die dachten dat zij op deze wijze konden voorkomen dat zij veel geld zouden kwijtraken. Hun nachtmerrie werd uiteindelijk door toedoen van de verdachten alsnog werkelijkheid. Al het spaargeld dat de slachtoffers hun hele leven lang bij elkaar gespaard hadden, verdween in slechts minuten in de zakken van verdachten. Dit was voor de verdachten nog niet genoeg; in veel gevallen werd niet alleen het volledige spaartegoed van de rekening opgenomen, maar is doorgegaan met overboeken totdat de maximale roodstand op de rekening was bereikt. Hierdoor is niet alleen het vertrouwen dat de slachtoffers in het digitale betalingsverkeer en het bankwezen hadden geschaad, maar ook hun gevoel van veiligheid en vertrouwen in de medemens in ernstige mate aangetast. De verdachten hebben zich hier niets van aangetrokken en hebben enkel oog gehad voor hun eigen financiële gewin.
De rechtbank weegt in positieve zin mee dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven en ter terechtzitting zijn spijt heeft betuigd.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Reclasseringsadvies
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het rapport van de reclassering van 9 november 2023. Uit dit rapport blijkt dat verdachte afstand heeft genomen van zijn negatieve netwerk.
Hij is na dit feit ook niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Daarnaast heeft hij een gedragstraining (CoVa) gevolgd, waardoor hij beter in staat is grenzen te stellen en weloverwogen keuzes te maken. Er is sprake van stabiliteit op alle leefgebieden. Verdachte volgt een opleiding, heeft werk en heeft goed contact met zijn ouders. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Omdat verdachte conform zijn kalenderleeftijd oogt, zijn gedrag zelf lijkt te organiseren, zijn ouders juist ondersteunt en interventies of toezicht niet nodig worden acht, wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen en een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in het onderhavige geval niet is overschreden aangezien er sprake is van bijzondere omstandig-heden. Het betreft een omvangrijk en complex dossier en door de verdediging zijn meerdere onderzoekswensen ingediend.
De strafGelet op de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals hiervoor uiteengezet, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wat betreft de hoogte van deze op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij zal daarom aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen

7.1
Algemene uitgangspunten en overwegingen
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten 1 tot en met 4 heeft gepleegd. Dit betekent dat vast staat dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partijen die slachtoffer zijn van deze - bewezen-verklaarde - feiten en dat hij verplicht is de schade van deze benadeelde partijen te vergoeden. Voor verdachte betreft dit de zaaksdossiers 2 en 53.De hoogte van het toewijsbaar geachte bedrag zal hieronder voor beide benadeelde partij worden besproken.
7.2
De [benadeelde 1] (02/066527-21; zaak 2)
De [benadeelde 1] vordert voor feit 3 een schadevergoeding van € 20.000,00, bestaande uit materiële schade.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de schade van de benadeelde partij reeds volledig door de bank is vergoed. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
7.3
De [benadeelde 2] (zaak 53)
De [benadeelde 2] vordert voor feiten 1 en 3 een schadevergoeding van € 10.000,00, bestaande uit materiële schade. Zij vordert daarnaast een vergoeding voor immateriële schade maar heeft daaraan geen bedrag gekoppeld.
Materiële schade
De rechtbank overweegt dat banken het tegenwoordig als een verplichting zien om slacht-offers van bankhelpdeskfraude te compenseren. Uit het volledig dossier Lupine volgt dat dit in een flink aantal zaken ook is gebeurd, zoal in het hiervoor besproken zaaksdossier 2. De rechtbank kan niet uitsluiten dat dit ook in andere zaken tot uitkering is overgegaan.
Omdat de benadeelde partij niet ter zitting is verschenen, heeft zij de vragen die hierover bij de rechtbank bestonden, niet kunnen beantwoorden. Gelet op de omvang van de onderha-vige vordering en het feit dat banken hun klanten tegenwoordig in de regel schadeloos stellen, mag naar het oordeel van de rechtbank van de benadeelde partij verwacht worden dat zij haar stelling, dat zij geen uitkering heeft gehad, enigszins met stukken onderbouwt, zoals bijvoorbeeld met een brief van de bank waaruit blijkt dat de schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. Nu dit door de benadeelde partij niet is gedaan, zal de rechtbank haar vordering niet-ontvankelijk verklaren aangezien nader onderzoek een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Immateriële schade
Door de benadeelde partij is aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft
ondervonden van de bewezenverklaarde handelingen.
Artikel 6:106 BW bevat een limitatieve opsomming voor gevallen waarin de wet een aanspraak geeft op vergoeding van immateriële schade. In het overzichtsarrest van de Hoge Raad (HR:2019:793) zijn overwegingen opgenomen over een “aantasting van de persoon op andere wijze”, als bedoeld in genoemd artikel. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte en zijn mededaders mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in hun eer of goede naam. Er is immers sprake van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Verdachte en zijn mededaders hebben bewust slachtoffers op leeftijd gekozen en op een zeer geraffineerde wijze misbruik gemaakt van hun kwetsbaarheid. Zij hebben gedaan alsof de benadeelden financieel gevaar liepen en zij degenen waren die daarbij konden helpen. Zij zijn thuis de bankpas gaan ophalen en zijn zelfs de woning binnen-gegaan. Geleden immateriële schade komt dan ook voor vergoeding in aanmerking. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 500,00 billijk.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de toegekende schadevergoeding en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
De rechtbank acht de hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen telefoon vatbaar voor verbeurdverklaring, nu met behulp van dit voorwerp de strafbare feiten zijn begaan en deze toebehoort aan verdachte.
8.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen geldbedrag (€ 470,00) aan verdachte, aangezien dit niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 63, 138ab, 140, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 2:medeplegen van computervredebreuk, meermalen gepleegd;
feit 3:medeplegen van diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
feit 4:deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten
* een telefoon (omschrijving: G _687445, Nokia);
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
* € 470,00 (omschrijving: G_687479);
Benadeelde partijen
[benadeelde 1] (zaak 2)
- wijst de vordering van [benadeelde 1] af;
- veroordeelt de [benadeelde 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[benadeelde 2] (zaak 53)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de [benadeelde 2] van
€ 500,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
-
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 2] € 500,00te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
10 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M.L. Felix, voorzitter, mr. E.B. Prenger, mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van R. Rozendaal en mr. S.D.M. Bos, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 december 2023.
Mr. I.M.L. Felix, mr. J.P.E. Mullers, mr. S.D.M. Bos en R. Rozendaal zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis te ondertekenen.