ECLI:NL:RBZWB:2023:9359

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
10505360 CV EXPL 23-1135 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling afgewezen wegens geen betalingsverplichting na faillissement koper

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiser, [eiser], een vordering ingesteld tegen [gedaagde] B.V. wegens een onbetaalde factuur na het faillissement van [bedrijf 2] B.V. De zaak betreft een koopovereenkomst van 15 september 2016, waarbij de voorraad en inventaris van [bedrijf 1] door [eiser] aan [bedrijf 2] B.V. werd verkocht. In een addendum op de koopovereenkomst verklaarde [gedaagde] garant te staan voor de betaling van de koopsom. Echter, na het faillissement van [bedrijf 2] heeft [eiser] geen betaling ontvangen en vorderde hij een bedrag van € 9.600,00 van [gedaagde]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de betalingsverplichting van [gedaagde] niet meer van toepassing was, omdat deze was overgegaan naar [bedrijf 4] B.V., met wie [eiser] een nieuwe betalingsregeling had getroffen. De rechter oordeelde dat er geen nieuwe garantstelling was overeengekomen en dat [eiser] verantwoordelijk was voor het goed informeren over met wie hij zaken deed. De vordering van [eiser] werd afgewezen, evenals de gevorderde wettelijke rente. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] op nihil werden begroot, aangezien [gedaagde] in persoon had geprocedeerd.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10505360 \ CV EXPL 23-1135
Vonnis van 6 december 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 juli 2023 met de daarin genoemde stukken;
- de mondelinge behandeling van 2 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de ter zitting overgelegde productie van [eiser] .
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Op 15 september 2016 is de voorraad en inventaris van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) door [eiser] verkocht aan [bedrijf 2] B.V. h.o.d.n. [bedrijf 3] . Naar aanleiding daarvan heeft [bedrijf 1] op 5 november 2016 aan [bedrijf 3] een factuur gestuurd ter hoogte van € 46.773,45. [bedrijf 3] is een handelsnaam van [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ).
2.2
Op 18 oktober 2016 is een addendum opgemaakt bij de koopovereenkomst tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 1] waarin [gedaagde] verklaart garant te staan voor betaling van de in de overeenkomst genoemde bedragen.
2.3
Op 1 september 2017 is een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen tussen [eiser] en [bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4] ). Dit bedrijf was van dezelfde eigenaar als [gedaagde] , de heer [naam] .
2.4
Op 7 september 2017 is [bedrijf 2] failliet gegaan. [eiser] heeft op 21 september 2017 een geldvordering van € 24.153,16 bij de curator van het faillissement ingediend. [eiser] heeft uit dit faillissement geen betaling ontvangen.
2.5
In februari 2021 is tussen [eiser] en zijn werkgever [bedrijf 4] afgesproken dat [eiser] vanaf 1 december 2021 gedurende 16 maanden, en dus tot 1 april 2023, een salaris van € 1.200,00 per maand zou ontvangen terwijl hij zou zijn vrijgesteld van werk. Het gaat om een totaalbedrag van € 19.200,00. [bedrijf 4] heeft overeenkomstig die regeling gedurende 8 maanden, en dus een bedrag van € 9.600,00, betaald.
2.6
Op 29 november 2022 heeft de advocaat van [eiser] een e-mail met betalingsverzoek aan de heer [naam] en [bedrijf 4] toegezonden.
2.7
Op 19 januari 2023 heeft [eiser] een ingebrekestelling verzonden aan [bedrijf 4] . Op 27 januari 2023 is door de gemachtigde van [eiser] nogmaals een ingebrekestelling verzonden, dit keer aan [gedaagde] en de heer [naam] in privé. Vervolgens heeft de gemachtigde van [eiser] op 7 februari 2023 een ingebrekestelling aan [bedrijf 4] en de heer [naam] in privé verzonden. In deze correspondentie verzoekt [eiser] om betaling volgens afspraak.
2.8
[bedrijf 4] is op 21 februari 2023 failliet verklaard.

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 9.600,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 augustus 2022 tot de dag van algehele betaling en tot betaling van de kosten van deze procedure.
3.2
[eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft een addendum van de koopovereenkomst getekend waarin zij aangeeft garant te staan voor de financiële verplichtingen van [bedrijf 2] . Er is daarna tussen partijen een betalingsregeling afgesproken van 16 maandelijkse termijnen van € 1.200,00. [gedaagde] schiet tekort in de nakoming van de overeenkomst omdat halverwege die periode de betalingen zijn gestaakt. [eiser] heeft nog recht op betaling van een bedrag van € 9.600,00.
3.3
[gedaagde] betwist de vordering van [eiser] en voert daartoe het volgende aan. Het addendum betreft geen garantstelling maar een borgstelling. Dat is altijd de intentie van partijen geweest. Als [bedrijf 2] niet kon betalen, zou [gedaagde] de betalingsverplichting overnemen. Er is vervolgens geen betalingsregeling met [gedaagde] maar met [bedrijf 4] afgesproken. Deze betalingsregeling is in de plaats gekomen van de regeling uit het addendum. [eiser] heeft daarom geen vordering op [gedaagde] .
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van de overeenkomst van 15 september 2016 was [bedrijf 2] gehouden om de koopsom aan [eiser] te betalen. [gedaagde] stond daarvoor in, zo volgt uit het addendum. [bedrijf 2] is failliet gegaan en [eiser] heeft zijn vordering ingediend bij de curator, maar dat heeft niet tot betaling aan [eiser] geleid. Op grond van het addendum was het vervolgens aan [gedaagde] om de koopsom te betalen.
4.2
In februari 2021 hebben [eiser] en [bedrijf 4] afspraken gemaakt, die erop neerkomen dat [eiser] zal stoppen met werken voor [bedrijf 4] en nog gedurende zestien maanden betaald zal krijgen door [bedrijf 4] . Partijen zijn het erover eens dat deze afspraak in de plaats kwam van de overeenkomst met het inmiddels failliete [bedrijf 2] . Het addendum was een onlosmakelijk onderdeel van die overeenkomst met [bedrijf 2] , en niet van de overeenkomst met [bedrijf 4] . Een nieuwe afspraak over garantstelling is, hoewel [eiser] daar wel op heeft aangedrongen, niet gemaakt. In deze procedure is daarmee niet vast komen te staan dat [gedaagde] nog een betalingsverplichting heeft jegens [eiser] .
4.3
Ter zitting heeft [eiser] nog verklaard dat het hem niet duidelijk was met welk bedrijf hij zaken deed, omdat hij telkens afspraken heeft gemaakt met de heer [naam] . Volgens [eiser] zijn de heer [naam] , [bedrijf 4] en [gedaagde] één en dezelfde partij. De kantonrechter volgt dit standpunt niet. De enkele omstandigheid dat twee vennootschappen dezelfde directeur hebben, betekent nog niet dat sprake is van vereenzelviging. [eiser] handelde in zijn hoedanigheid van ondernemer. Het is dan ook zijn verantwoordelijkheid om zich goed te laten informeren en om alert te zijn op met wie hij zaken doet en afspraken maakt. Uit het addendum blijkt duidelijk dat dit [gedaagde] is en niet de heer [naam] in privé. Vervolgens is een betalingsafspraak gemaakt met het bedrijf waar [eiser] op dat moment werkzaam was, namelijk [bedrijf 4] . Bovendien blijkt uit de e-mail van 27 februari 2021 van [eiser] ook dat het voor hem duidelijk was dat deze afspraak met [bedrijf 4] was gemaakt, omdat hij in die e-mail aan de heer [naam] vraagt om ook in privé garant te staan voor de betaling.
4.4
Gelet op het bovenstaande heeft [gedaagde] geen betalingsverplichting meer. De kantonrechter zal de vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 9.600,00, dan ook afwijzen. Ook de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag zal worden afgewezen.
4.5
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom de proceskosten moeten betalen. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot dit vonnis begroot op nihil, omdat zij in persoon heeft geprocedeerd.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2
veroordeelt [eiser] in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagde] zijn begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam en uitgesproken op 6 december 2023.