ECLI:NL:RBZWB:2023:9355

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
02/241703-22 en 02/152606-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling en mishandeling met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 22 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1976, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en mishandeling. De zaak werd behandeld op 11 december 2023, waarbij de officier van justitie, mr. J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 20 september 2022 in Breda, na een conflict met het slachtoffer, met een stanleymes en later met een hamer geweld heeft gebruikt. De rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling en de mishandeling wettig en overtuigend bewezen, ondanks het verweer van de verdediging dat de verdachte handelde uit noodweer. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich moest verdedigen tegen een aanval van het slachtoffer.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd zijn bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en medewerking aan ambulante behandeling en controles op alcohol- en drugsgebruik. De rechtbank overwoog dat de verdachte eerder veroordeeld was en dat zijn alcohol- en drugsgebruik een risicofactor voor recidive vormde. De rechtbank vond het belangrijk dat de verdachte na zijn invrijheidstelling een behandeling ondergaat om verdere recidive te voorkomen. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf werd afgewezen, omdat deze al was bevolen in een andere strafzaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/241703-22 en 02/152606-19 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 22 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave,
raadsman mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 december 2023, waarbij de officier van justitie, mr. J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel die [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 2:[slachtoffer] heeft mishandeld dan wel die [slachtoffer] met de dood heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling en de onder 2 primair tenlastegelegde mishandeling heeft gepleegd. Hij baseert zich hierbij op de verklaringen van aangever en verdachte, het geconstateerde letsel en de verklaringen van de [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte van beide tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 20 september 2022 naar de woning aan de [adres ] in [plaats] is gefietst om zijn spullen op te halen. Nadat aangever [slachtoffer] de voordeur van de woning had geopend en weigerde om verdachte binnen te laten, is er een ruzie tussen beiden ontstaan, waarbij verdachte op enig moment een stanleymes heeft gepakt en hiermee op korte afstand een zwaaiende beweging in de richting van aangever heeft gemaakt. Aangever heeft hierdoor snijwonden in zijn buik en rechter onderarm opgelopen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe deze gedraging van verdachte moet worden gekwalificeerd. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het opzet heeft gehad om aangever [slachtoffer] te doden.
Wat betreft het tenlastegelegde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel stelt de rechtbank vast dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor het oordeel dat verdachte hierop het volle opzet (‘het oogmerk’) heeft gehad. Van opzet kan echter ook sprake zijn indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat pezen en spieren ook door ondiepe snijwonden ernstig en soms blijvend beschadigd kunnen raken, nu deze zich kort onder het huidoppervlak bevinden. Bij het maken van een ongecontroleerde zwaaiende beweging met een stanleymes op korte afstand van een ander persoon bestaat daarom de aanmerkelijke kans dat diegene daarbij blijvend spier- en/of peesletsel oploopt of in elk geval daarvoor onder medische behandeling moet worden gesteld. Door te handelen zoals hiervoor beschreven heeft verdachte die kans ook aanvaard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte zich enkel wilde verdedigen tegen een aanval van aangever. Of dit een rechtvaardigingsgrond vormt voor het handelen van verdachte zal hierna onder punt 5 worden besproken.
Feit 2
De rechtbank stelt vast dat verdachte – na de vastgestelde feiten onder feit 1 - naar de schuur achter de woning is gelopen en daar een hamer heeft gepakt om zich te bewapenen. Met die hamer is hij terug naar de voordeur gelopen. Toen aangever [slachtoffer] opnieuw de voordeur opendeed, ontstond er opnieuw een ruzie tussen beiden. Hierbij heeft verdachte een zwaaiende beweging met de hamer gemaakt en daarbij aangever [slachtoffer] op het lichaam geraakt. Aangever [slachtoffer] heeft als gevolg hiervan letsel in de vorm van een hematoom op zijn linker onderarm opgelopen.
De verdediging heeft met een beroep op noodweer aangevoerd dat verdachte zich met zwaaiende bewegingen moest verweren tegen aangever die hem met een staaf op het hoofd sloeg, direct nadat hij de deur opende. Door dit handelen uit noodweer, kan de wederrechtelijkheid – die in het bestanddeel “mishandeling” moet worden gelezen – niet worden bewezen, aldus de verdediging.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte op dit punt door geen enkel bewijsmiddel wordt ondersteund. Daar staat tegenover dat zowel aangever als de [getuige 1] en [getuige 3] hebben verklaard dat het verdachte was die aangever als eerste aanviel. Gelet hierop acht de rechtbank het door verdachte genoemde scenario niet aannemelijk en verwerpt zij het verweer.
Daarom acht de rechtbank ook de onder 2 primair tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
hij op 20 september 2022 te [plaats] , gemeente Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer] met een stanleymes, in de arm en de borststreek, heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 20 september 2022 te [plaats] , gemeente Breda [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] eenmaal, met een hamer, op het lichaam te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Noodweer(exces)
Door de verdediging is subsidiair bepleit dat verdachte ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu verdachte heeft gehandeld uit noodweer(exces). Verdachte moest zichzelf verdedigen tegen een aanval van aangever, als gevolg waarvan hij een bloedende hoofdwond had opgelopen.
De rechtbank verwerpt dit verweer omdat uit het dossier geen objectieve feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen die het scenario van verdachte aannemelijk maken. Integendeel, door getuigen wordt er pas bloed op het gezicht en hoofd van verdachte waargenomen, nadat de onder 2 bewezenverklaarde mishandeling heeft plaatsgevonden.
Er zijn dus geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Omdat het beroep op noodweer wordt verworpen, kan het verweer dat er sprake was van een noodweerexces-situatie evenmin slagen. Verdachte is dan ook strafbaar, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 74 dagen voor voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij vordert de officier van justitie dat aan de proeftijd bijzondere voorwaarden worden verbonden, te weten een meldplicht bij de reclassering, en – als de reclassering dit nodig acht – medewerking verlenen aan ambulante behandeling, alcohol- en drugscontroles en kortdurende opname.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank aan strafoplegging toekomt, de eis van de officier van justitie zeer magistratelijk is. Verdachte heeft verklaard bereid te zijn om zich aan de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden te houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan twee geweldsmisdrijven, gericht tegen hetzelfde slachtoffer. Verdachte heeft zich bij het plegen van deze delicten ogenschijnlijk enkel laten leiden door zijn eigen zucht naar drank en heeft geen rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van zijn gedrag voor anderen. Dat aangever geen zwaarder letsel is toegebracht, is een omstandigheid die niet aan verdachte te danken is. Bovendien zijn de feiten gepleegd op de openbare weg en deels waargenomen door derden. Verdachte heeft daarmee bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat verdachte reeds vele malen is veroordeeld tot (deels voorwaardelijke) gevangenisstraffen. Ook is aan verdachte in 2020 de ISD-maatregel opgelegd. Verdachte heeft hier kennelijk niet van geleerd. Integendeel, nadat verdachte in deze zaak door de raadkamer uit de voorlopige hechtenis is geschorst, is hij opnieuw meerdere keren veroordeeld. Om die reden is hij nu uit andere hoofde gedetineerd. Gelet op deze veroordelingen is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Door de reclassering is meermalen over verdachte gerapporteerd. Zij zien in het alcohol- en drugsgebruik van verdachte een van de grootste risicofactoren voor recidive. Op 17 april 2023 heeft de reclassering daarom geadviseerd aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een aantal bijzondere voorwaarden. In de meest recente rapportage van 9 mei 2023 adviseert de reclassering echter om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat hij zijn afspraken met de reclassering niet is nagekomen.
Hoewel de ernst van de bewezenverklaarde feiten en het mislukken van het eerdere reclasseringstoezicht het opleggen van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer rechtvaardigen, is de rechtbank van oordeel dat zowel verdachte als de samenleving er meer bij gebaat zijn dat verdachte na zijn invrijheidstelling een behandeling zal ondergaan. Verdachte heeft ter zitting verklaard dit ook te willen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie geëist passend en geboden. De rechtbank zal daaraan ook de bijzondere voorwaarden verbinden zoals die door de officier van justitie zijn gevorderd.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De rechtbank zal de officier van justitie niet ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat de tenuitvoerlegging al bevolen is in de strafzaak met parketnummer 02-107029-23.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 63, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:poging tot zware mishandeling;
feit 2:mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij reclassering Novadic-Kentron op het adres Laan van Brabant 22, 4701 BK Roosendaal of Korte Raamstraat 3, 4818 CJ Breda ( 076-5236300 ). Dit is afhankelijk van zijn verblijfplaats. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door de forensische verslavingszorg van Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrisch ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.L. Pustjens, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. D.S.G. Froger-Zeeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 december 2023.