ECLI:NL:RBZWB:2023:9347

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
C/02/406624 / FA RK 23-834
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot kinderalimentatie, gezag en omgangsregeling met verwijzing naar Uniform Hulpaanbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verzoeken van een man en een vrouw over gezag, omgangsregeling en kinderalimentatie met betrekking tot hun minderjarige kind. De vrouw heeft een zelfstandig verzoek tot kinderalimentatie ingediend, dat door de rechtbank is ontvangen, ondanks dat dit verzoek niet als verweer tegen de verzoeken van de man wordt beschouwd. De rechtbank heeft de verzoeken mondeling behandeld op 13 december 2023, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming en de bijzondere curator van het kind.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onderling wantrouwen en communicatieproblemen tussen de ouders, wat het moeilijk maakt om afspraken te maken over de omgangsregeling en het gezag. De rechtbank heeft besloten om de beslissing over het gezag aan te houden in afwachting van de resultaten van een hulpverleningstraject, dat is gestart om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. De voorlopige omgangsregeling die eerder is vastgesteld, blijft van kracht totdat er meer duidelijkheid is over de situatie.

Daarnaast heeft de rechtbank de vrouw ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot het vaststellen van een kinderbijdrage, maar de beslissing hierover is aangehouden om partijen de gelegenheid te geven hun financiële gegevens uit te wisselen en in overleg afspraken te maken. De rechtbank heeft de zaak aangehouden tot 26 maart 2024, waarbij partijen worden verzocht om zich pro forma uit te laten over de voortgang van de hulpverlening en de omgangsregeling.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg/ Breda
Zaaknummer: C/02/406624 / FA RK 23-834
datum uitspraak: 27 december 2023
beschikking over gezag, omgangsregeling en verwijzing Uniform Hulpaanbod
in de zaak van
[de man],
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. L. Verheuvel te Middelburg,
tegen
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. E. Sijnesael te Middelburg,
over de minderjarige:
-
[de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2022, hierna: [de minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het verdere procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 16 februari 2023 ontvangen verzoek met bijlagen;
- de beschikking van de rechtbank van 25 april 2023 betreffende benoeming van een bijzondere curator;
- het op 24 mei 2023 ontvangen verslag van de bijzondere curator;
- de op 19 juni 2023 ontvangen brief van mr. Verheuvel;
- de op 20 juni 2023 ontvangen brief van mr. Sijnesael;
- het op 29 november 2023 ontvangen aanvullend verzoek van de vrouw, met bijlagen;
- de op 5 december 2023 ontvangen brief van mr. Sijnesael, met bijlagen;
- de op 11 december 2023 ontvangen e-mail van mr. Verheuvel, met bijlage
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 13 december 2023. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad. Verder was aanwezig de bijzondere curator van [de minderjarige] , mr. C.E.J.E. Kouijzer, advocaat te Middelburg, bij de behandeling van het verzoek over de erkenning. Zij was niet meer aanwezig bij de behandeling van de verzoeken over het gezag, de omgang en de kinderbijdrage.
1.3
De rechtbank heeft op 13 december 2023 al mondeling beslist op het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning. Deze beslissing is in een afzonderlijke beschikking vastgelegd.

2.De feiten

2.1
Als kind van de moeder is op [geboortedag] 2022 [de minderjarige] geboren.
2.2
[de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.3
De vrouw heeft van rechtswege alleen het gezag over [de minderjarige] .
2.4
Bij beschikking van 27 september 2023 heeft de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening op grond van artikel 233 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man en [de minderjarige] recht hebben op omgang met elkaar volgens een opbouwschema dat onder regie van [hulpverlening] (ambulante hulpverlening) wordt bepaald, waarbij de volgende uitgangspunten c.q. doelen gelden:
  • het startpunt is de huidige regeling waarbij er sprake is van een wekelijks contact tussen de man en [de minderjarige] van 90 minuten per keer;
  • er wordt toegewerkt naar minimaal twee omgangsmomenten tussen de man en [de minderjarige] per week;
  • er wordt onderzocht of onbegeleid contact tussen de man en [de minderjarige] mogelijk is en, zo ja, dan wordt hier naar toe gewerkt;
  • er wordt onderzocht of langdurige contactmomenten mogelijk zijn en, zo ja, dan wordt hier naar toe gewerkt;
zulks op een tempo dat [de minderjarige] aan kan en met inachtneming van de veiligheid c.q. het veiligheidsgevoel van [de minderjarige] en de vrouw, zoals overwogen onder r.o. 4.2.10 van die beschikking.

3.De verzoeken

3.1
De volgende verzoeken liggen nog ter beoordeling aan de rechtbank voor:
De verzoeken van de man om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. tussen de hem en [de minderjarige] een omgangs-/zorgregeling vast te stellen inhoudende dat hij omgang/contact met hem heeft:
- gedurende één weekend in de veertien dagen van vrijdag 16:00 / na schooltijd tot zondag 19:00 uur, en daarnaast elke week op donderdag van 16:00 tot 19:00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, dan wel een zorg-/omgangsregeling vast te stellen die de rechtbank in goede justitie juist acht;
2) te bepalen dat hij samen met de vrouw met het gezag over [de minderjarige] wordt belast.
3.2
De (naar de rechtbank begrijpt:) zelfstandige verzoeken van de vrouw, om:
de man te veroordelen tot het voldoen van een bedrag van € 300,00 per maand aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , met ingang van 12 september 2023, danwel met ingang van de datum van indiening van het verzoek (te weten 28 november 2023), danwel een bijdrage vast te stellen die de rechtbank op grond van de wettelijke maatstaven juist acht;
de beschikking, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
kosten rechtens.
3.3
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Gezag
4.1.1
In artikel 1:253c BW staat dat de vader van het kind, als hij het gezag mag krijgen, de rechtbank kan verzoeken hem ook, dus samen met de moeder, het gezag te geven. Hij mag dit gezag dan niet eerder al met de moeder hebben gehad. Verder staat in dat artikel dat dit verzoek alleen kan worden afgewezen als het risico bestaat dat het kind anders erg klem komt te zitten tussen zijn ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen korte tijd genoeg verbetering komt. Het verzoek kan ook worden afgewezen als dat om een andere reden in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.1.2
Toewijzing van het verzoek van de man tot het verkrijgen van gezamenlijk gezag is pas mogelijk op het moment dat hij als juridisch vader van [de minderjarige] staat geregistreerd. Nu de rechtbank bij beslissing van 13 december 2023 vervangende toestemming heeft verleend aan de man om [de minderjarige] te erkennen, gaat de rechtbank ervan uit dat die erkenning daadwerkelijk plaats zal gaan vinden.
4.1.3
Uit de inhoud van de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het onderlinge wantrouwen en de communicatieproblemen tussen de man en de vrouw op dit moment nog dusdanig groot zijn dat het uitoefenen van gezamenlijk gezag (nog) niet in het belang van [de minderjarige] is. Er is op dit moment niet of nauwelijks sprake van communicatie tussen partijen en zij zijn niet in staat samen afspraken te maken over bijvoorbeeld de omgangsregeling en zaken die daarmee samenhangen. Zij worden daarbij begeleid door [hulpverlening] . Partijen zijn aangemeld bij de gemeente voor hulpverlening gericht op het samen maken van afspraken over [de minderjarige] , maar deze hulp is vanwege wachtlijsten nog niet gestart. De rechtbank is – zoals ook door de Raad is geadviseerd – van oordeel dat hulpverlening noodzakelijk is om het onderlinge vertrouwen op te bouwen en met partijen te werken aan het verbeteren van de communicatie, zodat zij uiteindelijk op zodanige manier samen afspraken kunnen maken over [de minderjarige] dat gezamenlijk gezag wel tot de mogelijkheden zou behoren.
4.1.4
De rechtbank zal de beslissing over het gezag daarom aanhouden in afwachting van het verloop en de resultaten van de nog in te zetten hulpverlening.
4.2
Omgangsregeling
4.2.1
In artikel 1:377a BW staat dat een ouder zonder gezag over het kind of iemand die een nauwe persoonlijke band met een kind heeft, recht heeft op omgang met het kind. De rechtbank kan op verzoek van één ouder of op verzoek van de ouders samen een omgangsregeling vaststellen.
4.2.2
Zoals hiervoor is overwogen, is er sprake van onderling wantrouwen en communicatieproblematiek tussen partijen, waardoor het hen onvoldoende lukt om afspraken te maken over de omgangsregeling. Daarbij speelt ook de veiligheid c.q. het veiligheidsgevoel van [de minderjarige] en de vrouw een rol. Onder die omstandigheden en gelet op de omstandigheid dat er nog geen onbegeleide omgang heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank het niet in het belang van [de minderjarige] dat nu de door de man verzochte regeling wordt vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat hulpverlening noodzakelijk is om het onderlinge vertrouwen op te bouwen en met partijen te werken aan het verbeteren van de communicatie, zodat zij uiteindelijk op zodanige manier samen afspraken kunnen maken over [de minderjarige] over de omgangsregeling. In afwachting van het verloop en de resultaten van de hulpverlening is de rechtbank van oordeel dat de regeling die bij wijze van voorlopige voorziening is vastgesteld op dit moment nog steeds het meest passend is. Deze regeling biedt ruimte voor uitbreiding van het contact tussen de man en [de minderjarige] onder regie van de betrokken hulpverlening. De rechtbank heeft in haar voorlopige beslissing al uitgangspunten en doelen vastgesteld die daarbij als leidraad gelden.
4.2.3
De rechtbank zal de beslissing over de omgangsregeling, gelet op het voorgaande, aanhouden in afwachting van het verloop en de resultaten van de nog in te zetten hulpverlening.
4.2.4
Dit betekent dat in afwachting van het verloop en de resultaten van de al ingezette en nog in te zetten hulpverlening de voorlopige omgangsregeling blijft gelden die door de rechtbank bij beschikking van 27 september 2023 bij wijze van voorlopige voorziening heeft vastgesteld.
4.3
Verwijzing Uniform Hulpaanbod
4.3.1
De problematiek van de ouders omvat het volgende: tussen de ouders is sprake van onderling wantrouwen en communicatieproblematiek, waardoor het hen onvoldoende lukt om afspraken te maken over [de minderjarige] . Daarbij speelt ook de veiligheid c.q. het veiligheidsgevoel van [de minderjarige] en de vrouw een rol. Om die reden vindt slechts begeleid contact tussen de man en [de minderjarige] plaats onder begeleiding en regie van [hulpverlening] . Het lukt partijen onvoldoende om samen afspraken te maken vanwege hun communicatie-problematiek en, daarmee samenhangend, onduidelijkheid over de verwachtingen over en weer.
4.3.2
Het lukt ouders samen niet de problemen tussen hen op te lossen. De rechtbank vindt het, net als de Raad, daarom nodig dat voor deze ouders en hun minderjarig(e) kind(eren) een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Partijen zijn via de betrokken hulpverlening van [hulpverlening] vermoedelijk al aangemeld voor hulpverlening bij de gemeente, maar tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat zowel partijen als de Raad het wenselijk achten dat de verwijzing daarnaast ook via de rechtbank plaatsvindt. Dit betekent dat bij een niet geslaagd traject een terugkoppeling naar de Raad wordt gegeven.
Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarig(e) kind(eren) voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. De verwijzing heeft op 13 december 2023 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.3.3
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.3.4
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter naar aanleiding van op zitting is besproken besloten dat ouders samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van het (de) volgende resulta(a)t(en):
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind;
- het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar;
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
4.3.5
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage uiterlijk op van 18 juni 2024, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.3.6
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot het (de) kind(eren).
4.3.7
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de raad. De raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.3.8
Wanneer de raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.3.9
Wanneer de raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vra(a)g(en):
- Bestaat er, bij toewijzing van het gezag aan de ouders gezamenlijk, een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is het anderszins in het belang van de minderjarige te achten om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken c.q. omgangsregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
4.3.10
Deze beschikking is een verzoek aan de raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.3.11
Na een onderzoek of interventie van de raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.3.12
Omdat ouders in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu niet op het (de) verzoek(en) met betrekking tot het gezag en de omgangsregeling, maar houdt zij de beslissing daarover voor aan. Het loket wordt verzocht het rapport over het verloop en het resultaat van het hulpverleningstraject uiterlijk binnen zes maanden (18 juni 2024), of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe datum door.
4.3.13
De rechtbank zal de zaak voor een kortere periode (3 maanden) aanhouden, omdat partijen eerder al bij gemeente zijn aangemeld voor hulpverlening en omdat er vanuit [hulpverlening] al hulpverlening wordt ingezet. Dit betekent dat er sprake is van een tweesporenbeleid en er mogelijk eerder dan binnen zes maanden al stappen worden gezet met behulp van de inzet van hulpverlening. De rechtbank verzoekt de (advocaten van) partijen daarom om zich uiterlijk op 26 mart 2024 pro forma uit te laten over het verloop en de resultaten van de al ingezette en de nog in te zetten hulpverlening en het verloop van de omgangsregeling. Zij worden tevens verzocht daarbij aan te geven of zij een nieuwe mondelinge behandeling wensen.
4.3.14
De ouders zijn bekend met de privacy aspecten van de doorverwijzing. Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.4
Kinderbijdrage
4.4.1
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de raadsvrouw het zelfstandige verzoek tot het vaststellen van een kinderbijdrage per abuis als aanvullend verzoek heeft ingediend in plaats van als zelfstandig verzoek en dat zij dit verzoek in eerste instantie niet naar de raadsman van de man, maar naar de bijzondere curator heeft toegestuurd. Uiteindelijk heeft zij het verzoek wel voorafgaand aan de mondelinge behandeling naar de raadsman van verdachte gezonden. Hij heeft dit verzoek ook ontvangen. De raadsvrouw van de vrouw heeft aangegeven dat zij op dit moment nog geen beslissing van de rechtbank op het verzoek wenst, maar eerst in overleg wil treden met de raadsman van de man zodra zij over de financiële gegevens van de man beschikt. Als partijen er niet uitkomen, kan er eerst een schriftelijke ronde volgen.
4.4.2
De raadsman van de man heeft aangevoerd dat de vrouw niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar verzoek over de kinderbijdrage, omdat een zelfstandig verzoek op grond van de wet alleen kan worden ingediend als dat gepaard gaat met een verweerschrift. Daarnaast is het verzoek voorbarig, nu er niet eerst een uitwisseling van financiële stukken en overleg tussen (de advocaten van) partijen heeft plaatsgevonden. Tot slot zou de procedure over het gezag en de omgang niet moeten worden belast met een verzoek over de kinderbijdrage.
4.4.3
De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 282 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv) volgt dat iedere belanghebbende tot de aanvang van de behandeling of, indien de rechter dit toestaat, in de loop van de behandeling een verweerschrift kan indienen en dat dit verweerschrift een zelfstandig verzoek mag bevatten, mits dit betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek.
4.4.4
De rechtbank stelt vast dat het indienen van een verweerschrift in een procedure over gezag, omgang en/of een kinderbijdrage niet vereist is en dat ook tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd mag worden. Dat heeft de vrouw in deze zaak gedaan. Verder is de rechtbank van oordeel dat uit rechtspraak van de Hoge Raad [1] volgt dat artikel 282 Rv niet zo strikt moet worden geïnterpreteerd dat indiening van een zelfstandig verzoek uitsluitend via een verweerschrift kan worden ingediend, maar bijvoorbeeld zelfs nog mondeling ter gelegenheid van de mondelinge verweer waarmee het verband houdt.
4.4.5
Daarnaast overweegt de rechtbank dat uit het landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbank handel/voorzieningenrechter volgt dat een verweerschrift vormvrij is en dat een schriftelijk stuk dat een verweer óf een zelfstandig verzoek bevat, wordt aangemerkt als een verweerschrift. Hoewel deze procesregel niet expliciet is vastgelegd in het procesreglement betreffende verzoekschriftprocedures in familie- en jeugdzaken, ziet de rechtbank aanleiding om ook in de onderhavige procedure geen strenge eisen aan de vorm van een verweerschrift en/of zelfstandig verzoek te verbinden. Verder is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van voldoende samenhang tussen de al voorliggende verzoeken van de man en het zelfstandige verzoek van de vrouw, nu alle verzoeken betrekking hebben op [de minderjarige] en een eventuele vast te stellen kinderbijdrage samenhangt of kan hangen met de omgangsregeling die uiteindelijk wordt vastgesteld.
4.4.6
Gelet daarop op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat artikel 282 Rv niet zo strikt moet worden uitgelegd dat de enkele omstandigheid dat het zelfstandige verzoek (per abuis geformuleerd als aanvullend verzoek) niet tevens een verweer tegen de verzoeken van de man inhoudt, betekent dat de vrouw niet kan worden ontvangen in haar zelfstandige verzoek. Daarbij komt dat de zaak zal worden aangehouden ten aanzien van de verzoeken over het gezag en de omgangsregeling en dat (de advocaat van) de vrouw op dit moment ook nog geen beslissing op het verzoek tot de kinderbijdrage wenst, maar eerst financiële stukken uit wil wisselen en in overleg wil treden over dit onderwerp. Dit betekent dat de man voldoende tijd en gelegenheid heeft om zich te beraden over het verzoek over de kinderbijdrage en daartegen eventueel (als)nog verweer tegen kan voeren. Onder die omstandigheden valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien hoe de man in zijn belangen wordt geschaad door het in behandeling nemen van het zelfstandig verzoek tot het vaststellen van een kinderbijdrage.
4.4.7
De rechtbank is daarom van oordeel dat de vrouw ontvankelijk is in haar zelfstandige verzoek tot het vaststellen van een kinderbijdrage.
4.4.9
Nu de man pas kort voorafgaand aan de zitting kennis heeft kunnen nemen van het verzoek en er nog geen financiële gegevens van de man bekend zijn, zal de rechtbank de beslissing omtrent de kinderbijdrage aanhouden voor de duur van drie maanden, te weten tot 26 maart 2024 pro forma. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om hun financiële gegevens uit te wisselen en indien mogelijk in onderling overleg afspraken te maken over de kinderbijdrage. Desgewenst kan de man een verweerschrift voorafgaand aan de pro forma datum indienen.

5.De beslissing

De rechtbank
verwijst ouders en hun minderjarige kind(eren) voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. Het loket zal ouders en kind(eren) vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarige(n) verwijzen naar de zorgaanbieder;
verzoekt het loket om
uiterlijk 18 juni 2024 pro forma,of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de raad;
verzoekt de raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
verzoekt de raad, regio Zeeland, locatie Middelburg wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in r.o. 1.9 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
verzoekt de raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
verzoekt de advocaten van partijen om zich
uiterlijk op 26 maart 2024 uit te latenover:
  • het verloop en de resultaten van de al ingezette en de nog in te zetten hulpverlening;
  • het verloop van de omgangsregeling;
  • of partijen afspraken hebben kunnen maken over de kinderbijdrage en, zo ja, wat deze afspraken inhouden;
  • of partijen een nieuwe mondelinge behandeling wensen;
houdt de behandeling van deze zaak aan tot
26 maart 2024 PRO FORMA;
houdt iedere verdere beslissing over het gezag, de omgangsregeling en de kinderbijdrage aan.
Deze beschikking is gegeven door De Beer, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2023 in tegenwoordigheid van mr. Van der Welle, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 16 november 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC6716, NJ 1980/155