ECLI:NL:RBZWB:2023:9321

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
C/02/411112 / FA RK 23/2996
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
  • mr. Combee
  • mr. Skrotzki
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de vader en benoeming van de GI als voogdijinstantie over de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 november 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over de minderjarige, geboren op [geboortedag 1] 2009 in [geboorteplaats 1] (Somalië). De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de vader te beëindigen en de Gecertificeerde Instelling (GI) Jeugdbescherming Brabant te benoemen als voogdes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader zijn gezag niet goed uitoefent, aangezien er al drie jaar geen contact is tussen de vader en de minderjarige. De minderjarige woont bij de pleegmoeder, die hij als zijn moeder beschouwt, en heeft behoefte aan stabiliteit en duidelijkheid in zijn opvoeding. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gezag van de vader schadelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige en heeft het verzoek van de Raad toegewezen. De GI is benoemd als voogdes, omdat de pleegmoeder en de vader niet in staat zijn om samen beslissingen te nemen over de minderjarige. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de minderjarige direct duidelijkheid heeft over zijn situatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/411112 / FA RK 23/2996
Datum uitspraak: 30 november 2023

Beschikking van de meervoudige kamer over de beëindiging van het gezag

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

locatie Breda, hierna te noemen de Raad,
betreffende

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedag 1] 2009 in [geboorteplaats 1] ( Somalië ),
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.J.E.M. Edelmann te Breda,

[de pleegmoeder] ,

hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M. Özgül te Breda,

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT ROOSENDAAL,

locatie Etten-Leur, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

Het procesverloop

Het procesverloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad, ontvangen op 20 juni 2023;
- het F2-formulier met bijlage van mr. Özgül van 1 mei 2023;
- het verweerschrift van mr. Edelmann, ontvangen op 30 oktober 2023.
Op 3 november 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld.
Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- de vader, bijgestaan door een tolk in de Somalische taal en zijn advocaat;
- de pleegmoeder, bijgestaan door een tolk in de Somalische taal en haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft op 1 november 2023 met één van de kinderrechters van de meervoudige kamer van de rechtbank gesproken.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de vader.
Bij beschikking van 26 oktober 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 26 oktober 2021. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd. De kinderrechter heeft bij diezelfde beschikking ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 26 oktober 2021. Ook deze machtiging is steeds verlengd.
Laatstelijk bij beschikking van 20 oktober 2023 heeft de kinderrechter van deze rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin verlengd tot 26 oktober 2024.
Op grond van de gegeven machtiging verblijft [minderjarige] bij de pleegmoeder.
De vader en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.

Het verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de vader te beëindigen en de GI te benoemen als voogdes over [minderjarige] , met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

De Raad heeft ter onderbouwing van het verzoek aangegeven dat [minderjarige] veel wisselingen en onveiligheid heeft gekend in zijn leven, alsmede traumatische en verlieservaringen. [minderjarige] is medio 2014/2015 vanuit Somalië naar Nederland gekomen. Zijn moeder is toen daar gebleven en hij heeft geen contact meer met haar. Hij is vervolgens bij de vader en zijn toenmalige partner, de pleegmoeder, gaan wonen. Er heeft huiselijk geweld plaatsgevonden tussen de vader en de pleegmoeder en zij zijn gescheiden. [minderjarige] woont sindsdien bij de pleegmoeder. Hij ziet de pleegmoeder als zijn moeder. Sinds 2020 weigert [minderjarige] pertinent het contact met de vader. Hij lijkt het onderwerp vader (en moeder) te vermijden. Het verblijf van [minderjarige] bij de pleegmoeder verstrekt mogelijk het loyaliteitsconflict. [minderjarige] ontwikkelt zich verder goed en hij voelt zich prettig in het gezin van de pleegmoeder en zijn halfbroer en -zussen. De pleegmoeder biedt [minderjarige] een veilige en stabiele opvoedingsomgeving. In september 2022 heeft de GI het kernbesluit genomen dat [minderjarige] zal opgroeien in het gezin van de pleegmoeder. De aanvaardbare termijn is verstreken. [minderjarige] heeft duidelijkheid nodig dat hij in het gezin van de pleegmoeder mag blijven. Hoewel de vader het verblijf van [minderjarige] bij de pleegmoeder gedoogt, is dit niet wat de vader wil. De vader is (emotioneel) onmachtig om het langdurige verblijf van [minderjarige] bij de pleegmoeder te steunen en op een zodanige manier samen te werken met de hulpverlening dat dit aansluit bij de behoefte van [minderjarige] . De vader reageert sinds september 2022 niet meer op e-mails van de GI of pleegzorg. Hij voelt zich niet gehoord door de GI. Het is de GI niet gelukt om met de vader een constructieve samenwerking aan te gaan. De Raad vindt dat hier ook niet meer door de GI in geïnvesteerd kan worden. De vader voert zijn gezag nu niet uit door niet bereikbaar te zijn en zijn toestemming te weigeren voor zaken die voor [minderjarige] van belang zijn, bijvoorbeeld voor vakantie. Dat de vader nu stelt mee te gaan werken, neemt niet weg dat de vader tot nu toe onvoldoende bereikbaar en beschikbaar is. Bovendien kent de vader [minderjarige] door het gebrek aan contact eigenlijk niet meer. De vader en de pleegmoeder zijn niet in staat om samen beslissingen over [minderjarige] te nemen, omdat zij niet met elkaar kunnen communiceren. Voortzetting van de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder in het vrijwillig kader is daarom niet haalbaar. De ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing zijn geen passende maatregelen meer, omdat terugplaatsing bij de vader niet aan de orde is. De Raad verzoekt de voogdijmaatregel als extra bevestiging van de perspectiefbiedende plaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder en zodat praktische zaken rondom hem (sneller) geregeld kunnen worden. In verband met de verstoorde relatie tussen de vader en de pleegmoeder vindt de Raad dat de voogdij belegd moet worden bij de GI. Desgevraagd geeft de Raad aan niet op de hoogte te zijn van de gezagspositie van de moeder en van haar contactgegevens. De vader heeft namelijk deze informatie nooit verstrekt.
Namens de GI is aangegeven dat het haar niet is gelukt om tot een situatie te komen waarin de vader het gezag goed uitoefent. Er is langere tijd geen contact geweest met de vader. Op het moment dat er wel een gesprek plaatsvond met de vader bleek het niet mogelijk om met de vader tot bepaalde dingen te komen. De vader gebruikt het gezag om het contact met [minderjarige] voor elkaar te krijgen. Het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] zal, ook bij beëindiging van het gezag, een belangrijk punt blijven voor de GI en pleegzorg. [minderjarige] is bij Diagnostiek+ onderzocht. Naast loyaliteitsproblematiek spelen ook de traumatische ervaringen mee. Het lijkt dat [minderjarige] kiest voor zijn rust, maar het is onduidelijk of dit uit loyaliteit of eigen behoud is. De GI vindt het belangrijk om het tempo van [minderjarige] te volgen als het gaat over het contact met de vader. Het is belangrijk om [minderjarige] veiligheid te blijven bieden en dus niet tegen zijn zin te dwingen. Hij ontwikkelt zich nu goed. Zolang niet blijkt dat wat hij heeft meegemaakt een probleem oplevert in zijn ontwikkeling, wil de GI niet een behandeling forceren. De GI vindt het belangrijk dat [minderjarige] ten aanzien van de gezagsuitoefening over hem rust en stabiliteit ervaart, zodat hij weet dat zaken omtrent hem geregeld worden. Op dit moment levert het gezag van de vader onrust en spanning op voor [minderjarige] . De vader heeft voor afgelopen zomervakantie het vermeende telefoonnummer van de biologische moeder van [minderjarige] verstrekt. Het blijkt echter lastig om een afspraak met de vader te maken om samen te checken of dit daadwerkelijk de moeder betreft.
Door en namens de vader is aangegeven dat hij het niet eens is met het verzoek. De vader is wel in staat om de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , maar hij wordt niet in staat gesteld dit te doen. Er is tot op heden weinig geïnvesteerd in het (herstellen van het) contact tussen hem en [minderjarige] . De vader is hierover teleurgesteld. Hij heeft [minderjarige] alleen recent gezien op de bruiloft van zijn andere zoon. De vader heeft zich erbij neergelegd dat [minderjarige] bij de pleegmoeder zal blijven wonen. Dat is immers zijn thuis. Hij heeft [minderjarige] naar Nederland gehaald om hem een beter leven te geven en hij wil dat het goed met hem gaat. De vader heeft er alleen moeite mee dat [minderjarige] wordt afgesneden van de vader en de moeder, die deel uitmaken van zijn identiteit. De vader begrijpt dat hij zijn handtekening voor zaken omtrent [minderjarige] moet zetten. Hij zal hieraan meewerken. Hij vreest dat bij beëindiging van zijn gezag hij volledig uit beeld zal raken. Hij zal dan ook niet meer informatie over [minderjarige] mogen opvragen bij instanties. De lopende ondertoezichtstelling is voldoende om rust en duidelijkheid aan [minderjarige] te bieden en er kan ingezet worden op communicatieherstel tussen de vader en de pleegmoeder. De vader verzoekt daarom het verzoek van de Raad af te wijzen. In het geval van beëindiging van zijn gezag acht de vader het niet in het belang van [minderjarige] als de pleegmoeder de voogdij krijgt wegens het conflict dat er tussen hem en de pleegmoeder is. De vader vreest dat als de GI er niet bij betrokken is, hij [minderjarige] nooit meer zal zien. De vader merkt op dat de biologisch moeder van [minderjarige] , mevrouw [biologische moeder] , op basis van het Islamitisch recht tevens het gezag over hem draagt. Er is vanuit de GI nimmer ingezet op contact tussen [minderjarige] en de moeder met de informatie van de vader.
De pleegmoeder heeft aangegeven dat zij het eens is met de beëindiging van het gezag van de vader. De vader heeft verschillende keren geweigerd zijn toestemming te geven voor zaken betreffende [minderjarige] , omdat hij hem niet kon zien. [minderjarige] mocht daardoor bijvoorbeeld niet mee op vakantie met het gezin van de pleegmoeder. [minderjarige] wil geen contact met de vader en heeft ook al jaren geen contact met zijn biologische moeder. Onlangs hebben [minderjarige] en de vader elkaar gezien met de andere kinderen erbij. De vader belast hem dan echter met de vraag om met de pleegmoeder te spreken over de gezagsbeëindiging. De pleegmoeder en de vader zijn niet in staat om samen beslissingen te nemen. De pleegmoeder heeft [minderjarige] opgevoed als haar eigen kind. Ze heeft wel gezag over haar andere kinderen, maar niet over hem. Zij wil graag zelf de voogdij over [minderjarige] dragen. Ze ontkent dat ze tegen de Raad heeft gezegd dat de voogdij het beste door de GI uitgevoerd kan worden. Zij zal nooit het contact tussen [minderjarige] en zijn biologische ouders tegenhouden. Namens de pleegmoeder wordt primair verzocht het verzoek aan te houden, zodat de GI middels een traject kan toewerken naar een voogdijoverdracht aan haar. Subsidiair verzoekt zij het verzoek toe te wijzen.
[minderjarige] heeft, kort samengevat, in zijn brief en mondeling aangegeven dat hij het fijn heeft bij de pleegmoeder en bij haar wil blijven wonen. Hij zou willen dat de pleegmoeder de beslissingen over hem kan nemen.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor Rechten van de Mens (EHRM) op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een andere dan die van de wetgever in artikel 1:266 BW. Bij artikel 1:266 BW is blijkens de memorie van toelichting ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid over in welk gezin hij verder zal opgroeien die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Voorts vereist artikel 8 EVRM niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. (aldus de Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 32 015, nr. 3, blz. 34).
Daar waar de Nederlandse wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouder niet binnen een aanvaardbare termijn in staat is de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband (het gezag) schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader zijn gezag niet heeft misbruikt. Dat de vader enkele keren zijn toestemming voor zaken omtrent [minderjarige] om principiële redenen niet heeft gegeven, maakt niet dat er sprake is van een zodanig ernstige situatie als vermeld in artikel 1:266, eerste lid, onder sub b BW.
Ter beoordeling van de rechtbank ligt daarom voor of er sprake is van een situatie als vermeld in artikel 1:266, eerste lid, onder a BW.
Hoewel uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt (bijvoorbeeld op sociaal en cognitief gebied), wordt hij nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Hij heeft een belast verleden. Daarnaast groeit hij niet op bij (één van) zijn biologische ouders en sluit hij zich inmiddels al drie jaar volledig af van hen en daarmee van dit deel van zijn identiteit.
Sinds [minderjarige] in Nederland verblijft, zorgt de pleegmoeder voor hem, eerst tezamen met de vader en vervolgens vanaf 2020 alleen. De opvoeding en verzorging door de pleegmoeder verloopt goed en [minderjarige] voelt zich prettig en veilig in haar gezin. Hij beschouwt (en benoemt) pleegmoeder als zijn moeder. Hoewel de vader eerder bij de GI en de Raad heeft aangegeven zelf voor [minderjarige] te willen zorgen, geeft hij inmiddels aan dat hij zich erbij neergelegd heeft dat [minderjarige] bij de pleegmoeder woont en dat dit zijn ‘thuis’ is. Het is de rechtbank duidelijk dat het opvoedperspectief van [minderjarige] bij de pleegmoeder ligt en dat, gezien het aanzienlijke tijdsverloop, de aanvaardbare termijn is verstreken.
Gezien het voormelde is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan. Vervolgens ligt ter beoordeling van de rechtbank voor of er is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. De rechtbank neemt daarbij het volgende in overweging.
De vader is in de afgelopen jaren onvoldoende bereikbaar geweest en heeft meerdere keren niet zijn (noodzakelijke) toestemming met betrekking tot zaken omtrent [minderjarige] gegeven, vanwege het feit dat hij geen contact kon hebben met [minderjarige] . Hij heeft hiermee niet het belang van [minderjarige] vooropgesteld. [minderjarige] is op een leeftijd dat hij begrijpt dat de gezaghebbende ouder voor bepaalde beslissingen toestemming moet geven en wat de gevolgen zijn als die toestemming niet wordt verleend. Hij heeft dit ook als zodanig ondervonden, namelijk op het moment dat hij (als enige) niet mee mocht op vakantie met de pleegmoeder (en zijn halfbroer en -zussen). Hoewel de vader nu aangeeft wel zijn toestemming te zullen gaan geven, heeft hij daar feitelijk tot op heden onvoldoende blijk van gegeven. Daarnaast blijft de focus van de vader op het contact met [minderjarige] dermate sterk op de voorgrond staan, dat de vraag is of de vader nu ineens wel in staat is dit punt gevoelsmatig opzij te zetten en de (andere) belangen van [minderjarige] voorop te stellen.
Bovendien heeft de vader vrijwel geen betrokkenheid in het leven van [minderjarige] . Blijkens artikel 1:247, lid 1 BW houdt het ouderlijke gezag een aantal bevoegdheden in, zoals onder andere de bevoegdheid om belangrijke beslissingen in het leven van het kind te nemen. Om invulling te kunnen geven aan het gezag moet een ouder betrokken zijn bij het leven van het kind, bekend zijn met zijn ontwikkeling en weten wat er in de minderjarige omgaat. De vader heeft echter al drie jaar geen contact met [minderjarige] en hij was tot kort geleden onvoldoende bereikbaar voor de GI om informatie over [minderjarige] te ontvangen. Hij is niet, althans onvoldoende, bekend met zijn ontwikkeling of zijn huidige leven. De rechtbank acht de vader dan ook niet in staat om een afweging te maken over de factoren die op dit moment in het leven van [minderjarige] spelen om tot een goede uitvoering van het gezag te kunnen komen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om te verwachten dat dit op korte termijn anders zal zijn. Bovendien is [minderjarige] op een leeftijd waarbij hij over bepaalde beslissingen zijn mening mag (en in sommige gevallen: zijn instemming moet) geven. De vader en [minderjarige] zijn niet in staat hierover samen in gesprek te gaan.
Daarnaast ervaart [minderjarige] spanningen vanwege het feit dat de vader het gezag over hem draagt. Hij heeft er behoefte aan dat hij zeker weet dat hij bij de pleegmoeder verder mag opgroeien. Hij wil niet dat zijn vader nog langer beslissingen over hem neemt. De rechtbank vermoedt dat dit mede gelegen is in het feit dat hij in de afgelopen jaren heeft ervaren wat de gevolgen zijn als bepaalde beslissingen niet (tijdig) worden genomen of een toestemming niet wordt verleend. Tot slot wil [minderjarige] niet dat de vader informatie over hem kan opvragen bij instanties, zoals over school en medische informatie.
Gezien het voormelde stelt de rechtbank vast dat voortzetting van het gezag van de vader schadelijk is voor [minderjarige] .
Gezien het voormelde zal de rechtbank het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader toewijzen.
De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om vast te stellen of de biologisch moeder (nog) over het gezag over [minderjarige] beschikt, alsmede waar zij op dit moment verblijft. De rechtbank stelt vast dat, mocht er sprake zijn van gezag door de moeder, op grond van artikel 1:253r jo. 1:253q BW de moeder van rechtswege in haar gezag is geschorst.
Omdat de beëindiging van het gezag van de vader en de schorsing van het eventuele gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen. De rechtbank is van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij over hem. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Hoewel de pleegmoeder de dagelijkse verzorging en opvoeding draagt en [minderjarige] wil dat zij de voogdij over hem zal krijgen, acht de rechtbank het op dit moment (het meest) in zijn belang als een onafhankelijke, professionele instantie met de voogdij zal worden belast. De pleegmoeder en de vader zijn namelijk niet in staat tot communicatie met elkaar. De vader heeft - ook na de gezagsbeëindiging - recht op informatie over [minderjarige] . Bovendien dient nog steeds bekeken te worden of (een vorm van) contact tussen de vader en [minderjarige] tot de mogelijkheden behoort. De vader en de pleegmoeder kunnen dit niet samen. De GI heeft bij verklaring van 2 juni 2023 zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
De rechtbank overweegt daarbij dat het zeer zorgelijk is dat [minderjarige] volledig zijn biologische ouders en daarmee (een deel van) zijn identiteit afwijst. In dat kader is de wens van de vader om contact met [minderjarige] en betrokkenheid in zijn leven te hebben in het belang van [minderjarige] . De verkrijging van de voogdij over [minderjarige] levert een extra zware verantwoordelijkheid voor de GI op ten aanzien van het onderwerp van contact tussen [minderjarige] en de vader. De rechtbank acht het van belang dat de GI blijft kijken waar de weerstand van [minderjarige] vandaan komt en of dit (deels) weggenomen kan worden. Wellicht biedt de duidelijkheid over het perspectief een opening voor [minderjarige] . Daarnaast is het aan de GI om het contact te onderhouden met de vader en hem van informatie te blijven voorzien, zodat hij op deze wijze in ieder geval nog betrokken blijft in het leven van [minderjarige] .
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
[minderjarige] zal door de rechtbank per brief worden geïnformeerd over de beslissing op het verzoek. In deze brief staat het volgende aangegeven:
Beste [minderjarige] ,
Op 1 november 2023 heb je met een rechter gesproken. Aan jou is toen uitgelegd dat de Raad voor de Kinderbescherming een verzoek aan de rechtbank heeft gedaan om het gezag van jouw vader over jou te beëindigen. De rechtbank heeft hierover een beslissing genomen. Graag informeer ik je over deze beslissing.
Je woont bij jouw (pleeg)moeder mevrouw [de pleegmoeder] . De rechtbank vindt het belangrijk dat jij weet dat je bij haar mag blijven wonen. Jouw vader is in de afgelopen jaren niet voldoende bereikbaar geweest en heeft een aantal keer niet zijn toestemming gegeven voor zaken die belangrijk voor jou zijn (bijvoorbeeld voor een vakantie). De rechtbank begrijpt dat dit niet fijn is geweest voor jou. Daarnaast is er al drie jaar geen contact tussen jou en je vader, waardoor jouw vader ook niet goed op de hoogte is over jou en jouw ontwikkeling. De rechtbank heeft daarom besloten het gezag van jouw vader te beëindigen.
Je vader heeft bij de rechter aangegeven dat jouw biologische moeder misschien nog het gezag over jou heeft. De rechtbank weet dit echter niet zeker en bovendien is niet duidelijk waar jouw biologische moeder nu is. De rechtbank heeft daarom vastgesteld dat, mocht jouw biologische moeder nog gezag hebben over jou, dit gezag is geschorst. Dit betekent dat ook zij niet meer het gezag over jou heeft en geen beslissingen over jou mag nemen.
Deze beslissing van de rechtbank heeft tot gevolg dat niemand meer het gezag over jou heeft. Aangezien je nog minderjarig bent, moet er wel iemand het gezag over jou krijgen. Het gezag dat door een niet-ouder wordt uitgevoerd heet voogdij.
Jij hebt aangegeven dat je graag wilt dat jouw (pleeg)moeder de beslissingen over jou mag nemen. De rechtbank heeft hier niet voor gekozen. Jouw (pleeg)moeder blijft de dagelijkse zorg over jou houden. De rechtbank vindt het echter beter dat Jeugdbescherming Brabant de voogdij krijgt en dat zij dus de beslissingen over jou mag nemen. Dit heeft er met name mee te maken dat jouw (pleeg)moeder en je vader niet kunnen communiceren met elkaar. Ondanks dat jouw vader geen gezag meer over je heeft, mag hij nog wel informatie over jou krijgen en ook zal er gekeken worden of je in de toekomst nog contact met hem wilt. Overleg hierover zal lastig zijn tussen jouw vader en (pleeg)moeder. De rechtbank heeft daarom ervoor gekozen om Jeugdbescherming Brabant te benoemen als jouw voogdes.
Mocht je vragen hebben, kan je mij hierover bellen of e-mailen.
Met vriendelijke groet,
de griffier
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [de vader] , geboren op [geboortedag 2] 1969 te [geboorteplaats 2] ( Somalië ), over de [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2009 te [geboorteplaats 1] ( Somalië );
benoemt de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant locatie Etten-Leur als voogdes over voornoemde minderjarige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2023 door
mr. Phillips, mr. Combee en mr. Skrotzki, kinderrechters, in tegenwoordigheid van
mr. Verger-Maas, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.