ECLI:NL:RBZWB:2023:9320

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
C/02/412835 / FA RK 23/3806
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
  • mr. Phillips
  • mr. Skrotzki
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vervangende toestemming voor verhuizing minderjarige naar België en wijziging hoofdverblijfplaats

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 november 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verzoeken van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing van haar minderjarige kind naar België. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. D. van Sas, verzocht om toestemming om met haar kind te verhuizen naar België, terwijl de man, vertegenwoordigd door mr. I.J.L. Daemen-Demarteau, zich hiertegen verzette en verzocht om wijziging van de hoofdverblijfplaats van het kind naar hem. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen noodzaak voor de verhuizing van de vrouw is, en dat het in het belang van het kind is om bij de man te wonen. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de vrouw eerder is verhuisd en dat er zorgen zijn over de stabiliteit en de hulpverlening voor het kind. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw afgewezen en de hoofdverblijfplaats van het kind gewijzigd naar de man, met een zorgregeling waarbij het kind om de veertien dagen bij de vrouw verblijft. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/412835 / FA RK 23/3806
datum uitspraak: 17 november 2023
beschikking van de meervoudige kamer betreffende vervangende toestemming tot verhuizing en wijziging hoofdverblijfplaats
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. D. van Sas te Utrecht,
tegen
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. I.J.L. Daemen-Demarteau te Maastricht.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 14 augustus 2023 verzoek met bijlagen;
- het F9-formulier met bijlage van 28 augustus 2023 van mr. Van Sas;
- de brief van 16 augustus 2023 van mr. Van Sas;
- de brief van 30 oktober 2023 met bijlagen van mr. Van Sas:
- het op 31 oktober 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken;
- het F9-formulier van 1 november 2023 van mr. Daemen-Demarteau met het rapport van de Raad van 1 november 2023;
- de brief van 2 november 2023 van mr. Van Sas;
- de door de vrouw tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota.
1.2
Op 3 november 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3
In verband met de samenhang met het door de Raad ingediende verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] (met kenmerk: C/02/415521 JE RK 23-1930) zijn de zaken gezamenlijk mondeling behandeld. In iedere zaak is bij afzonderlijke beschikking beslist.
1.4
De hierna te noemen minderjarige [minderjarige] is op 1 november 2023 door de voorzitter van de meervoudige kamer gehoord.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van [datum 1] 2017 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op [datum 2] 2018 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit het huwelijk van partijen is het navolgende minderjarige kind geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2015, hierna te noemen: [minderjarige] .
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Hij woont bij de vrouw en verblijft om het weekend van vrijdagmiddag tot maandagochtend bij de man.
2.4
Bij beschikking van deze rechtbank van 17 november 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt, na wijziging, om voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. vervangende toestemming aan de vrouw te verlenen om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] , België;
II. vervangende toestemming aan de vrouw te verlenen voor inschrijving van [minderjarige] in de gemeente [plaats 1] , België;
III. vervangende toestemming aan de vrouw te verlenen voor inschrijving van [minderjarige] op [basisschool 1] te [plaats 2] , België, of een door de rechtbank in goede justitie te bepalen basisschool in de buurt van [plaats 1] .
Ten aanzien van zelfstandige verzoeken van de man voert de vrouw verweer en verzoekt deze verzoeken af te wijzen.
3.2
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw en verzoekt deze verzoeken af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandige verzoeken verzoekt de man om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair te bepalen dat de man met uitsluiting van de vrouw wordt belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] ;
subsidiair te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] wordt gewijzigd in die van de man;
II. de man vervangende toestemming te verlenen tot inschrijving van [minderjarige] op zijn adres in [woonplaats 2] , alsmede bij de [basisschool 2] en/of de [basisschool 3] te [woonplaats 2] ;
III. als omgangsregeling te bepalen dat [minderjarige] eens in de 14 dagen een weekend bij de vrouw verblijft van vrijdagavond tot zondagavond, waarbij de vrouw [minderjarige] bij een nog nader te bepalen neutrale instantie in de buurt van de man ophaalt en terugbrengt, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, danwel een zodanige regeling als door de rechtbank in goede justitie redelijk wordt geacht.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.2
Voordat de rechtbank kan beslissen, moet de rechtbank op grond van artikel 1:253a lid 5 BW bezien of partijen er onderling uit kunnen komen. Het is de rechtbank echter gebleken dat de standpunten en belangen van partijen ten aanzien de verhuizing en de andere geschilpunten lijnrecht tegenover elkaar staan, waardoor een overeenstemming tussen hen op deze geschilpunten niet mogelijk is gebleken.
Standpunten van partijen
4.3
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is het volgende gebleken. De vrouw heeft aangegeven dat zij haar huurwoning in [woonplaats 1] dient te verlaten. De vrouw heeft een e-mail overgelegd, waarin staat aangegeven dat de verhuurder de huur heeft ontbonden per 1 december 2023 door een privékwestie en dat hij de vrouw dankt voor haar begrip hiervoor. De man heeft de noodzaak van de ontbinding van de huurovereenkomst en de verhuizing betwist. De vrouw heeft aangegeven dat zij heeft ingestemd met de ontbinding van de huurovereenkomst, omdat een door haar benaderde advocaat heeft aangegeven dat verzet hiertegen haar veel geld zou kosten en weinig kans van slagen zou hebben. Vaststaat dat de vrouw gaat samenwonen met haar partner en dat zij hoopt dat [minderjarige] mee mag verhuizen. Haar partner woonde in [plaats 4] , maar tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat hij op korte termijn zal verhuizen naar [plaats 1] te België. De vrouw stelt dat de reisafstand naar deze woning in België voor de man weinig verschilt van de reisafstand tot haar huidige woning en dat er na de verhuizing niets zal veranderen aan de zorgregeling tussen [minderjarige] en de man. De vrouw merkt op dat de man [minderjarige] al drie keer niet heeft opgehaald, waardoor [minderjarige] hem al zes weken niet heeft gezien.
4.4
De man begrijpt dat de vrouw het recht heeft haar leven opnieuw in te richten, maar hij vindt niet dat [minderjarige] mee moet verhuizen naar België. Er zijn veel zorgen over [minderjarige] . [minderjarige] volgt al maanden geen onderwijs. Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt dat [minderjarige] ernstige gedragsproblematiek vertoont, waardoor hij niet hanteerbaar is op de reguliere basisschool in [woonplaats 1] . [kinderopvang] heeft in overleg met [onderwijsinstelling] geadviseerd om [minderjarige] op speciaal onderwijs te plaatsen. PI [basisschool 2] heeft aangegeven dat er een plek voor [minderjarige] beschikbaar is en gereserveerd blijft tot 13 november 2023. De vrouw wil niet dat [minderjarige] naar speciaal onderwijs gaat, omdat zij dit te vroeg vindt en zij vindt dat eerst nog geprobeerd moet worden of het regulier onderwijs tot de mogelijkheden behoort. Er is volgens haar aan [minderjarige] namelijk nooit passend onderwijs geboden. [minderjarige] is inmiddels verwijderd van de reguliere basisschool in [woonplaats 1] . De school heeft de leerplichtambtenaar ingeschakeld. De vrouw heeft aangegeven dat [minderjarige] nu thuisonderwijs krijgt bij de gastouder. De vrouw heeft contact gehad met de reguliere [basisschool 1] te [plaats 2] in België. [minderjarige] heeft hier ook al een dag meegelopen. Deze school heeft bij de vrouw aangegeven dat [minderjarige] kan worden toegelaten. De vrouw stelt eerlijk te zijn geweest tegenover deze school over de problematiek van [minderjarige] . De man stelt dat de noodzaak voor de verhuizing niet ligt in het onderwijs voor [minderjarige] , aangezien hij op PI [basisschool 2] terecht kan. De man vindt het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk om het advies op te volgen dat [minderjarige] zo spoedig mogelijk eerst speciaal onderwijs zal gaan volgen. Hij vindt het niet in [minderjarige] belang om nu op het regulier onderwijs geplaatst te worden. Bovendien is uit een telefoongesprek tussen de advocaat van de man en de [basisschool 1] gebleken dat de vrouw niet alle informatie over de problematiek van [minderjarige] en het advies voor speciaal onderwijs heeft verstrekt en zij ten onrechte heeft aangegeven dat er geen school voor [minderjarige] beschikbaar was in Nederland. Deze school heeft inmiddels de inschrijving van [minderjarige] ongedaan gemaakt.
4.5
Er heeft wegens het heftige gedrag van [minderjarige] een diagnostisch onderzoek plaatsgevonden door Sterk Huis. Daaruit is gebleken dat er bij [minderjarige] duidelijke kenmerken zijn van ADHD, kenmerken van hechtingsproblematiek en extreem grensoverschrijdend gedrag. De instabiele opvoedingssituatie van [minderjarige] zorgt voor een duidelijke versterking van zijn gedragsproblematiek. Daarnaast is er sprake van een verstoord contact tussen de ouders. Het advies is gegeven om [minderjarige] vaktherapie te laten volgen. De vrouw stelt dat er voldoende psychologen zijn in België voor een behandeling van [minderjarige] aldaar, dat er daar geen wachtlijsten zijn en dat zij [minderjarige] daar zonder medewerking van de man voor behandeling kan inschrijven. De man stelt dat hij er geen vertrouwen in heeft dat [minderjarige] in België de noodzakelijk hulp zal krijgen en dat het in [minderjarige] belang is om de hulpverlening in Nederland te krijgen. Het is bovendien niet de eerste keer dat de vrouw is verhuisd met het gevolg dat hulpverlening niet op gang komt of moet stoppen. [minderjarige] krijgt van de vrouw ADHD-medicatie. De vrouw stelt dat hij dit enkel krijgt als hij erom vraagt en dat is ongeveer drie keer per week. De man vindt het zeer zorgelijk dat de medicatie die de vrouw aan [minderjarige] geeft niet wordt gecontroleerd door een arts. De man stelt dat de vrouw eerder onjuiste informatie heeft verstrekt aan een psychiater, waarna voor een periode medicatie is verstrekt. De man vindt dat [minderjarige] onder behandeling moet komen van een kinderpsychiater om toezicht op te houden op het verstrekken van medicatie aan [minderjarige] .
4.6
De man vindt het in het belang van [minderjarige] dat hij bij hem komt wonen. De man vindt dat hij beter dan de vrouw aan [minderjarige] stabiliteit kan bieden. De man is recent binnen [woonplaats 2] verhuisd naar een andere, grotere woning met tuin. [minderjarige] is hiervan nog niet op de hoogte. De man stelt zeer betrokken te zijn bij [minderjarige] . Ondanks de problemen tussen de ouders, is hij er altijd voor hem geweest en heeft de man zich gevoegd naar de omstandigheden. [minderjarige] heeft ook al eerder voor meerdere weken bij hem verbleven op het moment dat de vrouw de zorg niet aankon. Dat hij [minderjarige] in de afgelopen weken niet heeft gezien, is het gevolg van het handelen van de vrouw, omdat zij de overdrachtsplek eenzijdig heeft veranderd. Bij wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] naar de vrouw zal de zorgregeling die de man nu heeft voor de vrouw gelden, onder de wijziging dat [minderjarige] op zondagavond wordt teruggebracht in plaats van maandagochtend naar school. Er is speciaal onderwijs in [woonplaats 2] , niet ver weg van de woning van de man, namelijk de [basisschool 3] . De man denkt dat [minderjarige] daar naartoe zou kunnen. De man wil samen met Sterk Huis bekijken welke hulpverlening in [woonplaats 2] passend is voor [minderjarige] . Als [minderjarige] bij de man komt wonen, is de werkgever van de man bereid om mee te denken over de werktijden van de man.
De vrouw vindt een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] naar de man niet in zijn belang. De man heeft nooit eerder fulltime voor [minderjarige] gezorgd en hij krijgt van zijn werkgever weinig ruimte om voor [minderjarige] te zorgen. Daarnaast vreest ze dat de man de problematiek van [minderjarige] onvoldoende onderkent.
4.7
De man verzoekt tenslotte om eenhoofdig ouderlijk gezag, omdat de afgelopen jaren is gebleken dat de vrouw doet wat zij zelf wil, met of zonder toestemming van de man, en daarmee niet handelt in het belang van [minderjarige] . Zij zorgt telkens voor onrust: in de verhouding tussen partijen en in het leven van [minderjarige] . De vrouw verzoekt afwijzing van dit verzoek van de man.
Mening [minderjarige]
4.8
De voorzitter van de meervoudige kamer heeft [minderjarige] gesproken. [minderjarige] heeft aangegeven dat hij liever niet wil dat wat hij heeft gezegd aan de ouders wordt verteld. De rechtbank respecteert deze wens van [minderjarige] .
Advies van de Raad
4.9
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de Toegang [woonplaats 1] dermate veel zorgen had over de situatie omtrent [minderjarige] dat zij een verzoek tot onderzoek heeft gedaan aan de Raad. Beide ouders hebben ingestemd met een onderzoek door de Raad. Uit de overgelegde rapportage van de Raad van 1 november 2023 is, kort samengevat, gebleken dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] , omdat er forse zorgen zijn over zijn gedrag en zijn algehele (sociaal-emotionele, seksuele, cognitieve en identiteits-) ontwikkeling. Daarnaast ervaart [minderjarige] door het opgroeien in instabiele omstandigheden meer dan een ander kind van zijn leeftijd gevoelens van onvoorspelbaarheid en onveiligheid. De Raad merkt daarbij op dat de vrouw soms keuzes omtrent [minderjarige] maakt die niet altijd goed te volgen zijn. Tevens zit [minderjarige] , als gevolg van de problemen tussen de ouders, klem tussen zijn ouders. De ouders zijn onvoldoende in staat en bereid onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en de hulpverlening te accepteren. Zij kunnen geen overeenstemming bereiken over zaken die belangrijk zijn voor [minderjarige] , zoals woonplek, school, medicatie en hulpverlening. De Raad heeft daarom (in de zaak met kenmerk: C/02/415521 JE RK 23-1930) om een ondertoezichtstelling voor twaalf maanden verzocht. Als [minderjarige] naar België verhuist, kan de ondertoezichtstelling niet uitgevoerd worden. Voor de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel in het buitenland is namelijk de tussenkomst van de rechter in dat land nodig. De doelen binnen de ondertoezichtstelling zijn onder andere dat [minderjarige] passend onderwijs krijgt, gebruik kan maken van vaktherapie en een kindbehartiger, er een kinderpsychiater betrokken wordt om te onderzoeken of medicatie helpend is en dit onder toezicht te verstrekken en er duidelijkheid is over zijn woonperspectief en de zorgregeling.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad daarop aangevuld dat zij het een bijzondere gang van zaken vindt dat de vrouw stelt sowieso te gaan verhuizen, ook als [minderjarige] niet mee mag verhuizen. Zij stelt daarmee iedereen voor een voldongen feit en stelt het belang van [minderjarige] niet voorop. Daarnaast heeft de Raad zorgen dat de vrouw [minderjarige] op regulier onderwijs wil plaatsen, terwijl er een duidelijk advies ligt voor speciaal onderwijs. De hulpverlening voor [minderjarige] die volgens de vrouw in België beschikbaar is, blijft vaag en daarmee moeilijk te beoordelen door de Raad. Het advies van de Raad zou eigenlijk zijn om binnen de ondertoezichtstelling te bekijken of binnen het plan van de vrouw om naar België te verhuizen het passend onderwijs en de hulpverlening voor [minderjarige] voldoende gewaarborgd zijn of dat er gekeken moet worden naar wijziging van de hoofdverblijfplaats naar de man. De Raad stelt echter vast dat er onvoldoende tijd is om dit te beoordelen, omdat de vrouw al voor 1 december 2023 zal gaan verhuizen. De Raad constateert daarom dat er geen advies gegeven kan worden over de keuze tussen hoofdverblijfplaats behouden bij de vrouw of wijzigen naar de man, omdat de Raad onvoldoende zicht heeft op de passendheid van het onderwijs en de hulpverlening in beide gevallen.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
De procedure is ingeleid met het verzoek van de vrouw gericht op vervangende toestemming tot verhuizing van [minderjarige] naar België. Conform de vaste jurisprudentie is één van de factoren om een dergelijk verzoek te beoordelen de noodzaak tot de verhuizing. De rechtbank overweegt daarover dat, hoewel de vrouw stelt dat de ontbinding van de huurovereenkomst de aanleiding is om te gaan verhuizen, het de rechtbank is gebleken dat de wens van de vrouw om te gaan samenwonen met haar partner hierin bepalend is. Uit de door haar overgelegde e-mail van de verhuurder en de mondelinge behandeling blijkt namelijk dat zij heeft ingestemd met beëindiging van de huurovereenkomst, althans dat zij zich hiertegen niet heeft verzet. De vrouw heeft het recht haar verblijfplaats te kiezen en een nieuw leven op ter bouwen. De rechtbank stelt echter vast dat er een daadwerkelijke noodzaak voor de vrouw en daarmee voor [minderjarige] om te verhuizen onvoldoende is gebleken.
4.11
De rechtbank ziet zich er mee geconfronteerd dat, hoewel er voor de vrouw geen noodzaak is tot verhuizing, vaststaat dat [minderjarige] zal moeten gaan verhuizen. De vrouw gaat immers bij haar partner inwonen (in [plaats 1] te België), hetgeen betekent dat [minderjarige] ofwel met haar mee naar België moet verhuizen, ofwel naar de man in [woonplaats 2] moet verhuizen. Het door de vrouw gedane verzoek behelst de vraag of [minderjarige] met haar mee mag verhuizen. Gedurende de procedure heeft de man zelfstandige verzoeken gedaan, onder andere tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] naar hem (in [woonplaats 2] ). Daarnaast is er gedurende de procedure een verzoek tot ondertoezichtstelling gedaan door de Raad vanwege zeer ernstige zorgen omtrent [minderjarige] . Voormelde omstandigheden maken dat de beoordeling van de rechtbank zich niet zozeer meer toespitst tot de vraag of er vervangende toestemming moet worden verleend aan de vrouw tot verhuizing van [minderjarige] , maar tot de vraag welke hoofdverblijfplaats (het meest) in het belang van [minderjarige] is. Dit heeft tot gevolg dat er niet alleen gekeken moet worden naar de omstandigheden rondom de verhuizing van de vrouw, maar ook naar de omstandigheden van verblijf bij de man en naar wat [minderjarige] nodig heeft (met betrekking tot onder andere onderwijs en hulpverlening). Aangezien het verloop van de ondertoezichtstelling niet afgewacht kan worden, omdat de vrouw partijen en de rechtbank voor een voldongen feit stelt dat [minderjarige] voor 1 december 2023 zal moeten verhuizen, dient de beoordeling hierover op dit moment en op basis van de nu beschikbare informatie plaats te vinden.
4.12
De rechtbank stelt de volgende feiten vast. [minderjarige] moet gaan verhuizen: met de vrouw naar [plaats 1] in België of naar de man in [woonplaats 2] . In beide gevallen is sprake van een voor [minderjarige] nog onbekende woning. Immers, de partner van de vrouw verhuist binnenkort naar een andere woning en de man is recent verhuisd naar een andere woning. De reisafstand tussen de nieuwe woningen van de vrouw en de man is ongeveer gelijk aan de reisafstand tussen de oude woningen van de ouders. [minderjarige] zal van school moeten veranderen. Hij is immers inmiddels verwijderd van de reguliere basisschool in [woonplaats 1] en de nieuwe woning van zowel de vrouw als de man zijn niet in de buurt van [woonplaats 1] . Beide ouders onderkennen de zorgen omtrent de gedragsproblematiek van [minderjarige] en de verstoorde verhouding tussen de ouders. Zij hebben beide ingestemd met de ondertoezichtstelling en de ondertoezichtstelling is bij beschikking van 17 november 2023 ook door de rechtbank uitgesproken. Er is hulpverlening noodzakelijk voor [minderjarige] en beide ouders zien de noodzaak dat [minderjarige] weer naar school kan gaan.
4.13
Bij de beoordeling van de vraag welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang van [minderjarige] is, overweegt de rechtbank als volgt. [minderjarige] is gebaat bij rust, duidelijkheid en stabiliteit, zowel op het gebied van de verzorging en opvoeding door een ouder en zijn verblijfplaats, als op de gebieden van school en hulpverlening.
4.14
De rechtbank constateert dat de vrouw sinds de echtscheiding van partijen al meerdere malen is verhuisd, ook naar verschillende woonplaatsen. Dit keer zal zij gaan verhuizen naar de woning van haar partner in België. Hoewel de vrouw stelt dat er sprake is van een duurzame relatie, maakt zij zich voor het verblijf van [minderjarige] in België wel afhankelijk van haar partner en deze relatie. De man is na de echtscheiding in [woonplaats 2] blijven wonen en heeft daar ook een eigen woning.
4.15
Ten aanzien van de schoolgang van [minderjarige] constateert de rechtbank dat er een onderbouwd advies is voor speciaal onderwijs. De vrouw wil dat [minderjarige] (in België) naar regulier onderwijs gaat. De rechtbank heeft twijfels ten aanzien van de volledigheid van de informatie die de vrouw aan de school in België heeft verstrekt over de problematiek van [minderjarige] en het advies dat in Nederland over passend onderwijs voor [minderjarige] is gegeven. Inmiddels heeft deze school de inschrijving ook ongedaan gemaakt. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat het gegeven schooladvies niet gepasseerd wordt door de ouders. De man heeft aangegeven het advies te volgen en wil [minderjarige] in overleg met de hulpverlening inschrijven voor speciaal onderwijs in zijn woonomgeving.
4.16
Beide partijen zien in dat [minderjarige] hulpverlening nodig heeft. De mogelijkheden in België die door de vrouw zijn aangegeven, zijn onvoldoende concreet. Daarnaast verontrust het de rechtbank dat de vrouw daarbij aangeeft dat zij [minderjarige] in België zonder toestemming van de man kan inschrijven en dat overleg met de man over behandeling van [minderjarige] achterwege kan blijven. Met de Raad vindt de rechtbank voorts dat de vrouw enkele onnavolgbare beslissingen ten aanzien van [minderjarige] heeft genomen, zoals het geven van ADHD-medicatie voordat er een diagnose was gesteld en zonder betrokkenheid en toezicht van een arts. Met de keuze dat zij hoe dan ook zal verhuizen naar België laat zij haar eigen belang prevaleren boven het belang van [minderjarige] . De vrouw lijkt bepaalde situaties naar haar hand te willen zetten, waarbij zij het belang van [minderjarige] en de (gezamenlijke) gezagspositie van de man uit het oog lijkt te verliezen. De rechtbank constateert dat er ten aanzien van passend onderwijs en hulpverlening voor [minderjarige] nog veel geregeld moeten worden en dat partijen niet in staat zijn dit in overeenstemming met elkaar samen te doen.
4.17
In de beschikking van deze rechtbank van 17 november 2023 (met kenmerk: C/02/415521 JE RK 23-1930) staat beschreven waarom een ondertoezichtstelling van [minderjarige] noodzakelijk is. Deze (door een Nederlandse GI uit te voeren) ondertoezichtstelling is niet uitvoerbaar als [minderjarige] met de vrouw naar België verhuist. Om de ondertoezichtstelling uit te kunnen voeren is het dus nodig dat [minderjarige] in Nederland blijft wonen.
4.18
Gezien het voormelde acht de rechtbank het (het meest) in het belang van [minderjarige] als hij zijn hoofdverblijfplaats krijgt bij de man. Er zijn geen contra-indicaties voor het verblijf van [minderjarige] bij de man. [minderjarige] heeft frequent contact met de man en dit verloopt goed. [minderjarige] heeft ook al eerder op initiatief van de vrouw meerdere weken bij de man verbleven. Dat er in de afgelopen weken geen contact heeft plaatsgevonden tussen [minderjarige] en de man is het gevolg van de verstoorde ouderrelatie. De rechtbank ziet daarin geen belemmeringen voor deze beslissing.
4.19
De rechtbank zal het primaire zelfstandige verzoek van de man tot wijziging van het gezag afwijzen. Ingevolge artikel 1:253n lid 1 BW is artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechter bepalen dat het gezag over een minderjarige aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders het kind klem of verloren zou raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Hoewel de rechtbank constateert dat er sprake is van een forse ouderstrijd, ziet de rechtbank op dit moment onvoldoende aanleiding het gezamenlijk gezag te wijzigen, mede gezien de ondertoezichtstelling die is uitgesproken.
4.2
De rechtbank zal het subsidiaire zelfstandige verzoek van de man tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] naar hem toewijzen, alsmede vervangende toestemming verlenen om [minderjarige] in te schrijven op speciaal onderwijs. De rechtbank zal daarbij geen specifieke school benoemen om de ruimte te bieden dat in samenspraak met de hulpverlening gekeken kan worden naar passend onderwijs in (de omgeving van) [woonplaats 2] . De rechtbank zal het zelfstandig verzoek van de man tot vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige] in het BRP afwijzen, aangezien de man met de beschikking tot wijziging van de hoofdverblijfplaats [minderjarige] al kan inschrijven in het BRP.
4.21
Gezien het voormelde zal de rechtbank de verzoeken van de vrouw tot vervangende toestemming voor verhuizing, voor inschrijving in België en inschrijving op school aldaar afwijzen.
4.22
De rechtbank zal bepalen dat de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] naar de man zal plaatsvinden op vrijdag 24 november 2023. De rechtbank verwacht van de vrouw dat zij [minderjarige] daarop voorbereidt en [minderjarige] die dag naar de man brengt.
4.23
De rechtbank zal voorts als
voorlopigezorgregeling bepalen dat [minderjarige] bij de vrouw verblijft om de veertien dagen van vrijdagavond tot zondagavond 19.00 uur (na het avondeten), waarbij de vrouw op vrijdag [minderjarige] ophaalt en de man [minderjarige] op zondag ophaalt, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen. De rechtbank zal gezien de conflictueuze verhouding tussen partijen de regie over de verdere invulling en uitvoering van de zorgregeling bij de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg (de GI) leggen, zodat de GI beslissingen kan nemen over onder andere de overdrachtstijden en -locatie indien partijen hier niet samen uitkomen. De rechtbank zal gezien deze beslissing deze beschikking verstrekken aan de GI.
4.24
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van [minderjarige] is dat deze beslissing - ondanks een eventueel hoger beroep - meteen uitgevoerd kan worden.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 13 september 2017 en de door partijen overeengekomen zorgregeling en
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2015, met ingang van 24 november 2023 zijn hoofdverblijf heeft bij de man;
verleent ter vervanging van de toestemming van de vrouw toestemming aan de man om [minderjarige] in te schrijven op speciaal onderwijs;
bepaalt dat in het kader van de
voorlopigeverdeling van de zorg- en opvoedingstaken [minderjarige] bij de vrouw verblijft om de veertien dagen van vrijdagavond tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de vrouw op vrijdag [minderjarige] ophaalt en de man [minderjarige] op zondag ophaalt, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen;
bepaalt dat de regie over de verdere invulling en uitvoering van de zorgregeling gedurende de ondertoezichtstelling bij de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg ligt;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2023 door mr. Combee, mr. Phillips en mr. Skrotzki, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.