ECLI:NL:RBZWB:2023:9306

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
02/136223-23 en 02/291402-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring feitelijke aanranding van de eerbaarheid met onvoorwaardelijke gevangenisstraf

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 december 2023, is de verdachte beschuldigd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 15 december 2023, waarbij de verdachte schriftelijk afstand deed van zijn verschijningsrecht, maar zijn raadsman wel aanwezig was. De officier van justitie, mr. E.M.H.B.C. van Aalst, heeft de verdenking gepresenteerd, die inhoudt dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de aangifte van de aangeefster voldoende steun vond in het proces-verbaal van bevindingen, waaronder camerabeelden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het dwingen van de aangeefster tot ontuchtige handelingen door haar meerdere keren op de wang en in de nek te kussen en haar bij de heupen vast te pakken en naar zich toe te trekken. De rechtbank achtte het handelen van de verdachte in strijd met de sociaal-ethische norm, vooral gezien het leeftijdsverschil tussen de verdachte (33 jaar) en de aangeefster (16 jaar).

De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één week op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van de aangeefster. De benadeelde partij, de aangeefster, vorderde een schadevergoeding, maar de rechtbank verklaarde haar niet-ontvankelijk in deze vordering, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank verklaarde ook de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf, omdat het bewezen verklaarde feit niet binnen de proeftijd was gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/136223-23 en 02/291402-19 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 29 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (PPC) te [locatie] ,
raadsman mr. A.M.J. Joris, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 december 2023. Verdachte heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn verschijningsrecht. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. E.M.H.B.C. van Aalst, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het dwingen van aangeefster tot het dulden van ontuchtige handelingen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De aangifte wordt voldoende ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden en deels ook door de verklaring van verdachte bij de politie.
De combinatie van de handelingen en de omstandigheden waaronder verdachte deze heeft gepleegd, maken dat sprake is van ontuchtige handelingen. Ook is er sprake van dwang door een feitelijkheid, namelijk het vastpakken en naar zich toe trekken van aangeefster.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er is wel sprake van wettig, maar niet van overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte op specifieke punten steun vindt in het proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden en deels ook in de verklaring van verdachte bij de politie. De rechtbank neemt de aangifte dan ook als uitgangspunt en stelt gelet daarop vast, dat verdachte aangeefster meerdere malen op de wang en ook in de nek heeft gekust en dat hij haar bij de heupen heeft vastgepakt en naar zich toe heeft getrokken.
Van een ontuchtige handeling in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr) is sprake indien het een handeling betreft van seksuele aard die in strijd is met de thans geldende sociaal-ethische norm. Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van verdachte zoals door aangeefster omschreven onmiskenbaar seksueel van aard.
Vervolgens is het de vraag of verdachte heeft gehandeld in strijd met een geldende sociaal-ethische norm. Deze vraag dient beantwoord te worden op basis van de concrete omstandigheden van het geval. Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn onder meer de verhouding tussen betrokkenen en de context waarbinnen de handeling zich voltrok. De rechtbank stelt in dat kader vast dat verdachte en aangeefster elkaar niet kenden. Daar komt bij dat verdachte op dat moment 33 jaar oud was, terwijl aangeefster 16 jaar oud was. Gelet op deze omstandigheden handelde verdachte naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de thans geldende sociaal-ethische norm.
Van dwingen, zoals bedoeld in artikel 246 Sr, kan slechts sprake zijn indien verdachte heeft veroorzaakt dat aangeefster de ontuchtige handelingen tegen haar wil heeft ondergaan en dat het opzet van verdachte daarop ook was gericht. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat (dergelijke) dwang ook erin kan bestaan dat handelingen zeer onverhoeds plaatsvinden en acht daar in dit geval sprake van. In de aangifte wordt benoemd dat verdachte ‘uit het niets’ met zijn gezicht dichterbij kwam en zijn lippen tuitte en dat aangeefster ‘ineens’ voelde dat verdachte haar drie kussen op haar wang gaf en haar bij de heupen vastpakte en naar zich toe trok, waarna hij haar in haar nek kuste. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte aangeefster heeft gedwongen de handelingen te ondergaan door geweld, namelijk het vastpakken en naar zich toe trekken, en door onverhoeds te handelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 1 juni 2023 te Roosendaal door geweld iemand, te weten [slachtoffer] , heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
- die [slachtoffer] meerdere malen op de wang en in de nek gekust en
- die [slachtoffer] bij de heupen vastgepakt en naar zich toe getrokken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier weken.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid door aangeefster meerdere malen op de wang en ook in de nek te kussen en haar vast te pakken bij de heupen en naar zich toe te trekken. Ontuchtige handelingen, van welke aard en intensiteit ook, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit. Verdachte heeft met zijn handelen geen rekening gehouden met de gevoelens van aangeefster. Aangeefster was ten tijde van het feit pas 16 jaar oud, wat haar extra kwetsbaar maakt en het gedrag van verdachte extra verwerpelijk maakt.
De rechtbank slaat acht op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte in 2020 is veroordeeld voor verkrachting. Van deze veroordeling heeft verdachte kennelijk niet geleerd, want ook daarna is hij nog meerdere keren veroordeeld voor andere misdrijven en nu is er weer sprake van een zeden-feit. Een van die veroordelingen is uitgesproken na
1 juni 2023 en daarom is artikel 63 Sr van toepassing.
De reclassering heeft geen rapportage over verdachte op kunnen maken. Verdachte verblijft op dit moment in het PPC, waar de reclassering hem meermaals heeft bezocht. Verdachte weigerde echter met de reclassering in gesprek te gaan. Van de casemanager van verdachte werd begrepen dat verdachte geen hulp aanvaardt en iedereen die hem een vorm van hulpverlening aanbiedt, wegstuurt. Vanuit de reclassering is bekend dat verdachte zelden meewerkt aan reclasseringsadviezen en reclasseringstoezichten. Door de houding van verdachte heeft de rechtbank geen inzicht kunnen krijgen in de persoon van verdachte en zijn beweegredenen.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande en met name op de recidive en de onbereikbare houding van verdachte, van oordeel dat voor het onderhavige feit, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. Voor soortgelijke feiten wordt veelal een taakstraf opgelegd. Mede gelet hierop legt de rechtbank een lagere straf op dan geëist.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.500,-, bestaande uit
€ 1.400,- aan immateriële schade en € 1.100,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat de vordering niet voldoende is onderbouwd. Aanhouding van de behandeling van de zaak om meer duidelijkheid te verkrijgen, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat door de officier van justitie ter zitting is aangegeven dat het Openbaar Ministerie hierover al in oktober 2023 contact heeft gelegd met de moeder van benadeelde, maar dat daar geen reactie op is gekomen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke taakstraf van veertig uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter alhier van 14 mei 2020 ten uitvoer zal worden gelegd.
Ter zitting heeft zij deze vordering gewijzigd en gevorderd niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, aangezien gebleken is dat het ten laste gelegde feit niet binnen de proeftijd is gepleegd.
De rechtbank stelt vast dat het bewezen verklaarde feit niet binnen de proeftijd van deze voorwaardelijke straf is gepleegd. De officier van justitie zal daarom inderdaad niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 63 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 (één) week;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02/291402-19.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. W.A.L. Pustjens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 december 2023.
De oudste en jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.