ECLI:NL:RBZWB:2023:9300

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
23-017011 en 23-017012
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding ex artikelen 164 WVW1994 en 530 Sv na invordering rijbewijs

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 december 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding, ingediend door de verzoeker, die zijn rijbewijs had verloren door invordering. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.J. van 't Hoff, vroeg om een schadevergoeding van de Staat voor de geleden schade als gevolg van de invordering van zijn rijbewijs. De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld op basis van de relevante artikelen van de Wegenverkeerswet 1994 en het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde kosten voor rechtsbijstand bovenmatig zijn en heeft een gematigd bedrag voorgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de invordering van het rijbewijs op 20 juni 2021 heeft plaatsgevonden en dat het rijbewijs op 24 juni 2021 is teruggestuurd naar de verzoeker. De rechtbank heeft geoordeeld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van een schadevergoeding. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoeken tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, met een totale toekenning van € 1.855,15, en de overige verzoeken afgewezen. De beslissing is openbaar gemaakt en er is informatie verstrekt over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
parketnummer : 96-162088-21
raadkamernummer : 23-017011 en 23-017012
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op de verzoekschriften ex artikelen 164, negende lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW1994) en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingekomen ter griffie op 5 juli 2023 , in de zaak:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. J.J. van 't Hoff, advocaat te Tilburg (Vlijmenstraat 7, 5036 SV Tilburg),
hierna te noemen: de verzoeker.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 164, negende lid, WVW1994ten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 40,00 € 40,00 voor schade die de verzoeker als gevolg van het invorderen en inhouden van zijn rijbewijs heeft geleden;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.978,41, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 12,22, voor vergoeding van reiskosten;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • het sepot van 25 mei 2023;
  • de stukken waaruit blijkt dat het rijbewijs van verzoeker op 20 juni 2021 is ingevorderd en op 24 juni 2021 retour is gezonden aan verzoeker;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 27 november 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij is de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, gehoord.
Verzoeker en zijn raadsman hebben voor de zitting laten weten dat zij niet bij de behandeling van het verzoek aanwezig zullen zijn.

2.De standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een volledige vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand niet redelijk en billijk is. Het aantal uren dat aan de strafzaak is besteed staat niet in verhouding tot de complexiteit van de strafzaak en de omvang van het dossier. Het toe te wijzen bedrag moet om die reden worden gematigd tot een bedrag van € 1.462,16. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het verzoek gedeeltelijk moet worden afgewezen. De gevraagde kosten voor rechtsbijstand zijn bovenmatig, zodat dit bedrag gedeeltelijk moet worden afgewezen.

3.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging of, op grond van een feit waarvoor invordering en inhouding van een rijbewijs niet is toegelaten.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Op grond van artikel 164, negende lid, WVW1994 heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank acht die gronden aanwezig.
Het rijbewijs van verdachte is op 20 juni 2021 ingevorderd en bij brief van 24 juni 2021 terug gestuurd naar verzoeker, waardoor verzoeker op 24 juni 2021 weer in het bezit was van het rijbewijs.
De rechtbank zal de gebruikelijke vergoeding toekennen van € 10,- voor iedere dag dat het rijbewijs ingevorderd is geweest, dus in totaal
€ 40,00.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het verzochte bedrag aan reiskosten ter grootte van
€ 12,99is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van € 1.978,41 komt de rechtbank bovenmatig voor. Gelet op de aard en de omvang van de zaak en het aantal uren dat doorgaans met soortgelijke strafzaken is gemoeid, acht de rechtbank een bedrag van
€ 1.462,16redelijk en billijk.
Voor de kosten verbonden aan de indiening van het verzoekschrift wordt het forfaitaire bedrag van
€ 340,00toegekend.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 164, negende lid, WVW1994 toe tot een bedrag van
€ 40,00-,voor schade die de verzoeker als gevolg van het invorderen en inhouden van zijn rijbewijs heeft geleden;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 1.815,15,
wijst de verzoeken voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 1.855,15zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Derdengelden VTH Advocatuur, onder vermelding van “ [kenmerk] ”.
Deze beslissing is op 11 december 2023 gegeven door mr. J.P.M. Hopmans, rechter, in tegenwoordigheid van I.L. Bruijnooge, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).