Op 11 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. T.H.L. Kneepkens, had een verzoek ingediend voor een schadevergoeding van € 3.405,30, ter dekking van kosten voor rechtsbijstand en bijkomende kosten. De officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding gematigd diende te worden, omdat de vergoeding door een rechtspersoon was betaald en de BTW teruggevraagd kon worden. Hierdoor zou het toe te wijzen bedrag moeten worden verlaagd tot € 2.814,30.
De rechtbank heeft overwogen dat zij bevoegd is om het verzoek in behandeling te nemen, aangezien de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank was vervolgd. Volgens artikel 530 Sv kan een vergoeding worden toegekend voor gemaakte reis- en verblijfskosten, alsook voor schade door tijdverzuim door de vervolging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand, na aftrek van de terug te vorderen BTW, € 2.814,30 bedroegen. Daarnaast is een forfaitair bedrag van € 340,00 toegekend voor de kosten van het indienen van het verzoekschrift.
In de beslissing heeft de rechtbank het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding toegewezen tot een totaalbedrag van € 3.154,30, en het verzoek voor het overige afgewezen. De rechtbank heeft bepaald dat dit bedrag zal worden overgemaakt op naam van Stichting Derdengelden JKR Advocaten. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoekster hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.