In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 december 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, geboren in 1970, had een verzoek ingediend voor een schadevergoeding van € 663,10 voor rechtsbijstandskosten, plus bijkomende kosten voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, was aanwezig bij de behandeling, maar de verzoeker en zijn raadsman waren niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, en dat de rechtbank bevoegd was om het verzoek in behandeling te nemen.
De rechtbank overwoog dat op basis van artikel 530 Sv een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak is geseponeerd recht heeft op een schadevergoeding voor geleden schade. De rechtbank concludeerde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om het verzoek tot schadevergoeding toe te kennen. Het verzochte bedrag voor rechtsbijstand werd als voldoende onderbouwd beschouwd, en de rechtbank heeft dit bedrag toegewezen. Daarnaast werd een forfaitair bedrag van € 340,00 toegekend voor de kosten van de indiening van het verzoekschrift.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding toegewezen tot een totaalbedrag van € 1003,10. Dit bedrag zal worden overgemaakt op een rekening ten name van Stichting Beheer Derdengelden Damsté Avocaten te Enschede. Tegen deze beslissing staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen en voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.