ECLI:NL:RBZWB:2023:9290

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
10456847 CV EXPL 23-1094 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending relatiebeding en boetebeding in arbeidsovereenkomst na beëindiging door vaststellingsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] B.V. en [gedaagde]. De zaak betreft de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [gedaagde] door middel van een vaststellingsovereenkomst (VSO) en de vraag of [gedaagde] een relatiebeding heeft geschonden. [gedaagde] was sinds 1 april 2019 in dienst bij [eiser] als operationeel manager en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In de arbeidsovereenkomst was een relatiebeding opgenomen dat het [gedaagde] verbood om na zijn vertrek werkzaamheden te verrichten voor klanten van [eiser]. Na de beëindiging van zijn dienstverband heeft [gedaagde] werkzaamheden verricht voor een klant van [eiser], wat leidde tot een vordering van [eiser] tot betaling van een boete van € 5.000,-. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] het relatiebeding had overtreden, maar dat de boete gematigd diende te worden tot nihil. De rechter overwoog dat de VSO geen expliciet boetebeding bevatte en dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de onduidelijkheid in de VSO en de wijze waarop [eiser] [gedaagde] had benaderd, aanleiding gaven voor matiging. De vordering van [eiser] werd afgewezen en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10456847 \ CV EXPL 23-1094
Vonnis van 27 december 2023
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. S. Dokter-Wondergem,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.W.A. Varkevisser.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 mei 2023 en de daarin genoemde processtukken;
- de mondelinge behandeling van 16 november 2023, waarbij mr. Dokter-Wondergem en mr. Varkevisser beiden een pleitnota hebben overgelegd en voorgedragen en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is op 1 april 2019 in dienst getreden bij [eiser] als operationeel manager. Vanaf 1 januari 2020 geldt een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (hierna: de arbeidsovereenkomst). In de arbeidsovereenkomst staat voor zover van belang:
Artikel 11: Relatiebeding
Werknemer verklaart na vertrek bij zijn huidige werkgever [eiser] bv geen werkzaamheden te verrichten voor klanten cq relaties van [eiser] BV. Dit beding is geldig voor een periode van minimaal een jaar na vertrek van de werknemer, verlengd met een half jaar per gewerkt dienstjaar, tot een maximum van vijf jaar. Dit beding houdt in dat de werknemer wel de overstap mag maken naar een nieuwe werkgever maar het wordt de werknemer echter wel verboden om cliënten, relaties dan wel werknemers van [eiser] bv mee te nemen naar zijn cq. haar nieuwe baan.
Artikel 12: Geheimhoudingsbeding
(…) Bij overtreding van het relatiebeding en/of het geheimhoudingsbeding verbeurt medewerker een dadelijk opeisbare boete van € 5.000,-, onverlet het recht van de werkgever wettelijke schade op werknemer te verhalen.”
2.2.
Op 1 augustus 2021 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) gesloten ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst. In deze VSO is voor zover van belang het volgende opgenomen:
Artikel 8 – concurrentie-, relatie- en nevenwerkzaamhedenbeding
(…) Artikel 11 arbeidsovereenkomst blijft van kracht blijft voor het plegen van actieve acquisitie door Dhr. [gedaagde] (of door de onderneming die hij voor eigen rekening drijft) met betrekking tot bestaande cliënten, relaties en werknemers van [eiser] . In het geval dat Dhr. [gedaagde] (of zijn onderneming) benaderd wordt door bestaande cliënten, relaties of werknemers van [eiser] B.V. zal dit in overleg besproken worden met Dhr. [directeur] .
Artikel 9 – kwijting
Partijen verlenen elkaar, met uitzondering van de verplichtingen die in deze overeenkomst zijn genoemd, finale kwijting en bevestigen daarmee dat na vervulling van de in deze overeenkomst genoemde verplichtingen geen verdere aanspraken voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst, de beëindiging daarvan of anderszins bestaan.”
2.3.
[gedaagde] is voor zijn eigen onderneming gaan werken.
2.4.
Begin mei 2022 heeft [gedaagde] werkzaamheden verricht aan de voortuin van een opdrachtgeefster (hierna: opdrachtgeefster) waar [gedaagde] in 2020 in dienst van [eiser] werkzaamheden heeft verricht aan de achtertuin.
2.5.
Onder meer bij brief van 17 mei 2022 heeft [eiser] [gedaagde] gewezen op de vermeende overtreding van het relatiebeding, wordt [gedaagde] in gebreke gesteld en wordt eveneens aanspraak gemaakt op betaling van de boete van € 5.000,- uit artikel 12 van de arbeidsovereenkomst.
2.6.
[gedaagde] heeft niet aan [eiser] betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van i) de boete van € 5.000 en ii) de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na dit vonnis tot de dag van algehele voldoening.
3.2.
[eiser] legt – kort gezegd – het volgende aan haar vordering ten grondslag. Partijen zijn in de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk een relatiebeding overeengekomen, op basis waarvan het verrichten van werk voor bestaande klanten van [eiser] voor [gedaagde] niet is toegestaan. Met de bepaling in de VSO is beoogd dat relatiebeding te handhaven, met als aanvulling dan wel verduidelijking dat dit zonder meer geldt voor actieve acquisitie én dat [gedaagde] met [eiser] moet overleggen als hij zelf wordt benaderd door bestaande klanten van [eiser] .
[gedaagde] heeft dit relatiebeding overtreden. Hij heeft werkzaamheden verricht aan de voortuin van opdrachtgeefster zijnde een klant van [eiser] , zonder dat vooraf aan [eiser] te melden.
Door die overtreding is [gedaagde] de in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst opgenomen boete van € 5.000 verschuldigd geworden. Nu daarover in de VSO geen andere afspraken zijn gemaakt, is dit boetebeding van kracht gebleven.
Voor matiging van de boete is geen plaats. [eiser] heeft veel schade geleden door de handelswijze van [gedaagde] tijdens het dienstverband. [eiser] is nog maanden na het vertrek van [gedaagde] bezig geweest met het herstellen hiervan.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. In de VSO is uitdrukkelijk een bepaling opgenomen over (onder meer) het relatiebeding. Daarin is het ruime relatiebeding uit de arbeidsovereenkomst beperkt tot slechts actieve acquisitie.
Primair wordt betwist dat [gedaagde] dit relatiebeding heeft overtreden. Ten eerste heeft [gedaagde] opdrachtgeefster niet actief benaderd; opdrachtgeefster heeft zelf contact opgenomen met [gedaagde] . Ten tweede is opdrachtgeefster geen ‘bestaande klant' van [eiser] in de zin dat zij geen huidige of actuele klant was. Begin 2020 is werk verricht aan de achtertuin, maar in de ruim twee jaar daarna is geen werk of ook maar iets van onderhoud meer voor haar verricht.
Subsidiair wordt gesteld dat een overtreding van het relatiebeding hoe dan ook niet tot het verbeuren van een boete leidt. Partijen hebben afwijkende afspraken gemaakt in de VSO. Daarin is geen boetebeding opgenomen en hebben partijen elkaar juist finale kwijting verleend voor “verdere aanspraken voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst”.
Meer subsidiair geldt dat een eventueel verbeurde boete vergaand dient te worden gematigd. Toepassing van het boetebeding zou in de gegeven omstandigheden leiden tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat. Zo volgt uit de VSO niet duidelijk dát aan het relatiebeding een boetebeding is gekoppeld en heeft [eiser] [gedaagde] en zijn partner herhaaldelijk op agressieve en intimiderende wijze lastiggevallen.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Relatiebeding
4.1.
Allereerst dient te worden beantwoord wat de strekking en/of reikwijdte is van het relatiebeding dat tussen partijen is overeenkomen en vervolgens of [gedaagde] dat heeft overtreden.
4.2.
Vast staat dat partijen een relatiebeding zijn overeengekomen en dat zij daar zowel in de arbeidsovereenkomst als in de VSO uitdrukkelijk een bepaling aan hebben gewijd. In geschil is wat partijen daarmee nu precies hebben beoogd overeen te komen. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] in dat licht voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat de bedoeling was om (de ruimere strekking van) het relatiebeding uit de arbeidsovereenkomst te handhaven. Dit vindt ook bevestiging in de tekst van de relatiebedingen. In de arbeidsovereenkomst wordt het een werknemer in het algemeen verboden te ‘werken voor bestaande klanten’, ongeacht de wijze waarop dit werk wordt verkregen. In de VSO worden twee situaties onderscheiden waarop dat werk kan worden verkregen, namelijk door actieve acquisitie en benadering door een klant zelf. Dat partijen hebben beoogd een (inhoudelijk) afwijkende afspraak te maken, te weten dat zij hebben bedoeld een beperkter relatiebeding op te nemen dan in de arbeidsovereenkomst het geval was, is in het licht van het partijdebat onvoldoende gebleken.
4.3.
Gelet op het voorgaande mocht [gedaagde] als werknemer uit hoofde van het relatiebeding i) geen actieve acquisitie plegen en ii) was hij gehouden om met [eiser] te overleggen als hij zou worden benaderd door bestaande klanten van [eiser] . De vraag of [gedaagde] dit relatiebeding heeft overtreden, beantwoordt de kantonrechter bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
4.3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] in dienst van [eiser] in 2020 werkzaamheden heeft verricht aan de achtertuin van opdrachtgeefster en dat hij daar in 2022 uit eigen naam werkzaamheden heeft verricht aan de voortuin.
4.3.2.
[gedaagde] heeft daarover voldoende toegelicht en onderbouwd dat deze opdrachtgeefster hem zelf heeft benaderd en dat hij geen actieve acquisitie heeft gepleegd. Opdrachtgeefster had zijn nummer nog van toen hij de werkzaamheden aan haar achtertuin had uitgevoerd. Naar eigen zeggen, en zoals opdrachtgeefster in haar schriftelijke verklaring ook heeft bevestigd, heeft [gedaagde] gemeld dat hij niet meer voor [eiser] werkzaam was en heeft hij opdrachtgeefster in eerste instantie verwezen naar het kantoor van [eiser] . Toen opdrachtgeefster daarna weer contact opnam dat zij niet werd teruggebeld door het kantoor van [eiser] , hetgeen [eiser] betwist, meende [gedaagde] vrij te zijn de opdracht aan te nemen. Conform (de inhoud en strekking van) het relatiebeding had het echter op de weg van [gedaagde] gelegen om zelf contact op te nemen met [eiser] over het feit dat hij was benaderd door opdrachtgeefster. Dat heeft hij niet gedaan.
4.3.3.
Het verweer van [gedaagde] dat de opdrachtgeefster in kwestie niet kan worden gezien als ‘bestaande’ klant van [eiser] , kan hem ook niet baten. [eiser] heeft daarover nader toegelicht dat het een zogenoemde ‘aanlegklant’ betreft. Bij het aanleggen van de achtertuin heeft zij uitgesproken tevreden te zijn met de uitvoering van de opdracht en heeft zij het voornemen uitgesproken om, als zij over de financiële middelen zou beschikken, terug te komen om ook de voortuin te laten aanleggen. Daarmee kan in zekere zin worden gesproken over een ‘klant’ van [eiser] , waarvan voorstelbaar is dat [eiser] nu juist zulke verhoudingen met een relatiebeding beoogde te beschermen.
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] niet voldaan aan de voor hem uit het relatiebeding voortvloeiende verplichting en daarmee dus het relatiebeding overtreden.
Boetebeding
4.5.
De vraag die vervolgens beantwoording behoeft is of [gedaagde] met de overtreding van het relatiebeding een boete heeft verbeurd. Vast staat dat in de VSO geen boetebeding is opgenomen. Maar naast een taalkundige uitleg van de VSO, moet ook worden gekeken naar de zin die partijen aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.6.
Aangezien partijen er na overleg bewust voor hebben gekozen om het in de arbeidsovereenkomst overeengekomen relatiebeding te handhaven en zij geen afwijkende afspraken hebben gemaakt over de consequentie van overtreding daarvan, moet ervan worden uitgegaan dat zij hebben bedoeld ook het in de arbeidsovereenkomst overeengekomen boetebeding te handhaven. Een relatiebeding zal naar haar aard grotendeels haar kracht verliezen als er geen (punitief) gevolg is verbonden aan overtreding daarvan. In dit geval te meer omdat [gedaagde] ook al niet gebonden was aan een concurrentiebeding. [eiser] stelt daarover verder terecht dat een relatiebeding, en daarmee logischerwijs ook een daaraan gekoppeld boetebeding, een postcontractueel beding is dat pas werking krijgt ná het einde van het dienstverband en daarmee niet zonder meer onder de in de VSO overeengekomen finale kwijting valt. Nu niet, althans onvoldoende, is gebleken dat partijen er bewust voor hebben gekozen om geen of een van de arbeidsovereenkomst afwijkende consequentie aan schending van het relatiebeding te verbinden, ligt het in de lijn der verwachting dat het de bedoeling is geweest – in ieder geval van [eiser] – dat de in de arbeidsovereenkomst aan het relatiebeding gekoppelde boetebeding ook haar werking zou behouden. De kantonrechter concludeert dan ook dat [gedaagde] door overtreding van het relatiebeding uit de VSO de boete heeft verbeurd zoals opgenomen in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst.
4.7.
In dit geval wordt wel het beroep van [gedaagde] op matiging gehonoreerd. Een boete kan worden gematigd indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Matiging is slechts aan de orde indien toepassing van het boetebeding tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat leidt. Omstandigheden die hierbij van belang zijn, zijn de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. In dit specifieke geval weegt het volgende mee.
4.7.1.
Ten eerste is de VSO opgesteld na overleg tussen beide partijen waarin uitdrukkelijk is gesproken over het relatiebeding. Het had daarbij op de weg van [eiser] gelegen om, als hij daar een beroep op wenste te doen, het boetebeding expliciet in de VSO op te nemen of dit in ieder geval van overeenkomstige toepassing te verklaren. Dit had weinig moeite geweest en mag van een (zakelijke) partij worden verwacht, ook nu beide partijen geen professionele juridische bijstand hadden. Dat de tekst van de VSO op dit punt onduidelijk bleek en voor verwarring heeft kunnen zorgen, komt dan ook voor risico van [eiser] .
4.7.2.
Ten tweede heeft [gedaagde] voor zover bekend gedurende de gehele looptijd het relatiebeding eenmalig overtreden. Daarover heeft [gedaagde] toegelicht niet beter te weten dan dat hij in lijn met het relatiebeding handelde door de opdrachtgeefster te melden dat hij niet meer voor [eiser] werkte en haar door te verwijzen naar het kantoor van [eiser] . De duur van het relatiebeding is inmiddels ook verstreken, waardoor [gedaagde] feitelijk dezelfde werkzaamheden een paar maanden later had kunnen verrichten zónder daarmee een boete te verbeuren.
4.7.3.
Ten derde dient de (hoogte van de) boete te worden afgezet tegen de (hoogte van de) door [eiser] gestelde geleden schade. Daarbij is van belang dat de schade die [eiser] stelt te hebben geleden, niet direct voortvloeit uit de schending van het relatiebeding maar het gevolg is van door [gedaagde] tijdens de arbeidsovereenkomst (ondeugdelijk) verricht werk. Een boete strekt niet tot vergoeding van dergelijke schade en [eiser] heeft geen schadevergoedingsvordering ingesteld. Nog los daarvan heeft [eiser] ook op geen enkele wijze gespecificeerd hoe hoog die schade zou zijn en waar die schade dan concreet uit zou bestaan, noch voor de herstelwerkzaamheden van het ondeugdelijke werk noch voor schade dan wel gemiste omzet doordat hij de opdracht van opdrachtgeefster zou zijn misgelopen.
4.7.4.
Tot slot wordt meegewogen dat [eiser] [gedaagde] en zijn partner onheus en onprofessioneel heeft benaderd, hetgeen – zeker als (ex-)werkgever – op zijn minst gezegd ongepast is. Daarmee heeft [eiser] zelf de sfeer voor [gedaagde] om hem te benaderen en met hem in overleg te treden conform het relatiebeding ook niet bepaald bevorderd.
4.8.
Al het voorgaande in aanmerking genomen, ziet de kantonrechter aanleiding de door [gedaagde] verbeurde boete te matigen tot nihil.
(Tussen)conclusie
4.9.
Gelet op het voorgaande stelt de kantonrechter – samengevat – vast:
dat partijen in de VSO een relatiebeding zijn overeengekomen met eenzelfde (ruime) strekking als het relatiebeding dat in de arbeidsovereenkomst was overeengekomen,
dat [gedaagde] dat relatiebeding heeft overtreden door de werkzaamheden aan de voortuin van opdrachtgeefster uit te voeren zonder daarover voorafgaand zelf met [eiser] in overleg te treden,
dat [gedaagde] als gevolg van deze overtreding een boete heeft verbeurd,
maar dat [gedaagde] niet gehouden is enig bedrag aan [eiser] te betalen, omdat de kantonrechter aanleiding ziet de verbeurde boete te matigen tot nihil.
4.10.
Aangezien de vordering van [eiser] ziet op veroordeling van [eiser] tot betaling van een bedrag, zal deze vordering - ondanks dat [eiser] op diverse punten in haar stellingen wordt gevolgd - gelet op het bepaalde in 4.9. onder iv) worden afgewezen.
Proceskosten
4.11.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering van [eiser] af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2023.