ECLI:NL:RBZWB:2023:9278

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
10787877 CV EXPL 23-4477 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bestelling van beton en de vraag van vertegenwoordiging

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2023 uitspraak gedaan in een vordering tot betaling van een bestelling van beton door eiseres, een besloten vennootschap, tegen gedaagde, die in persoon procedeerde. Eiseres vorderde een bedrag van € 5.971,76, vermeerderd met contractuele vertragingsrente en proceskosten, omdat gedaagde een factuur van € 5.263,50 onbetaald had gelaten. Gedaagde erkende de bestellingen, maar stelde dat hij deze namens zijn voormalig werkgever had gedaan. De rechtbank oordeelde dat gedaagde de contractspartij was en dat er geen bewijs was dat hij namens zijn werkgever handelde. De rechtbank wees de vordering van eiseres toe, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke kosten en de contractuele rente. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.248,84 werden vastgesteld. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 10787877 CV EXPL 23-4477
vonnis d.d. 27 december 2023 (bij vervroeging)
inzake
de besloten vennootschap [eiser] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: [gemachtigde] te [plaats 1] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te ( [postcode] ) [plaats 2] aan het [adres] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 25 oktober 2023 met producties;
b. het extract-audiëntieblad van de rolzitting van 15 november 2023;
c. de akte van [eiser] van 29 november 2023;
d. het extract-audiëntieblad van de rolzitting van 13 december 2023.

2.Het geschil

2.1
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.971,76, te vermeerderen met de contractuele vertragingsrente over een bedrag van € 5.263,50 vanaf 25 oktober 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2
[gedaagde] voert verweer.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staat het volgende vast:
- [eiser] exploiteert een onderneming in onder andere de levering van betonmortel;
- [gedaagde] heeft op 21 februari 2023 via Whatsapp 6,5 m3 aan betonmortel, kwaliteit C 20/25, XC2, F4, 100% grint 4-16 besteld bij [eiser] . [eiser] heeft de bestelde betonmortel op 23 februari 2023 geleverd;
- op 3 maart 2023 heeft [eiser] een factuur van € 2.475,66 (inclusief btw) voor de levering van de betonmortel aan [gedaagde] gestuurd. De factuur is door [bedrijf] B.V., de voormalig werkgever van [gedaagde] , op 7 april 2023 betaald;
- [gedaagde] heeft op 25 juni 2023 per Whatsappbericht 24 m3 aan betonmortel, kwaliteit C 30/37, XC2, F5, 100% grint 4-16 besteld bij [eiser] . [eiser] heeft de bestelde betonmortel op 26 juni 2023 geleverd;
- uit hoofde van de laatstgenoemde levering heeft [eiser] op 4 juli 2023 een factuur toegestuurd aan [gedaagde] voor een bedrag van € 5.263,50 (inclusief btw). [gedaagde] heeft deze factuur onbetaald gelaten.
3.2
[eiser] vordert betaling van haar factuur, te vermeerderen met rente en kosten. [eiser] stelt dat [gedaagde] betonmortel bij haar heeft besteld. Uit hoofde van die overeenkomst heeft [eiser] een twee facturen aan [gedaagde] toegestuurd. [gedaagde] laat de laatste factuur onterecht onbetaald, zodat hij rente en kosten verschuldigd is geworden. Op het verweer van [gedaagde] voert [eiser] aan dat het [gedaagde] is die de bestellingen heeft gedaan. [eiser] heeft nimmer contact gehad met de voormalig werkgever van [gedaagde] . Het klopt dat de voormalig werkgever van [gedaagde] de eerste factuur van [eiser] heeft voldaan, maar daarover is geen contact geweest tussen [eiser] en de voormalig werkgever van [gedaagde] . Daarbij zijn alle facturen op naam van [gedaagde] gesteld en zijn de herinneringen en aanmaningen naar [gedaagde] gestuurd en door hem zonder protest behouden.
3.3
[gedaagde] erkent de bestellingen te hebben gedaan bij [eiser] , maar stelt deze voor zijn voormalige werkgever te hebben gedaan. [eiser] was hiervan op de hoogte. [eiser] heeft de facturen immers aan één van de eigenaren van zijn voormalig werkgever ter hand gesteld. Bovendien heeft zij contact opgenomen met zijn voormalig werkgever en die heeft één van de facturen voldaan. Op het moment dat zijn voormalig werkgever ophield met betalen, heeft [eiser] de facturen aan [gedaagde] gericht.
3.4
De kantonrechter overweegt dat tussen partijen vaststaat dat [gedaagde] de bestellingen bij [eiser] heeft gedaan en dat [eiser] de bestelde betonmortel heeft uitgeleverd aan [gedaagde] . In beginsel dient [gedaagde] de aankoopsom daarvoor dan ook te voldoen. [gedaagde] voert echter aan dat niet hij de contracterende partij is van [eiser] , maar dat zijn voormalig werkgever dat is, nu [gedaagde] haar bij die bestellingen vertegenwoordigde.
3.5
Voor het antwoord op de vraag wie contractspartij is en of een persoon heeft gehandeld voor zichzelf of in naam van een ander, is beslissend hetgeen de handelende partijen (dat wil zeggen: [eiser] en [gedaagde] ) jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.
3.6
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] de contractspartij van [eiser] is. Allereerst is het uitgangspunt dat je degene, met wie je zaken doet als wederpartij mag beschouwen. Verklaringen en gedragingen bij en/of na de totstandkoming van de overeenkomst kunnen dat – zoals hiervoor onder 3.5 is overwogen – anders maken. In dit geval blijkt uit het Whatsapp-bericht, waarmee [gedaagde] de betonmortel heeft besteld niet dat hij als gevolmachtigde van zijn werkgever heeft gehandeld. Hij heeft dat daarin niet vermeld. Ook is niet vermeld dat de rekening naar zijn werkgever moet worden gestuurd. Bovendien heeft [gedaagde] de vervolgens door [eiser] aan hem verzonden facturen zonder protest behouden en niet gevraagd aan [eiser] zich te richten tot zijn voormalig werkgever. Overigens heeft [gedaagde] ook geen verklaring van zijn voormalig werkgever overgelegd, waaruit een volmachtverlening volgt. Het enkele feit dat zijn voormalig werkgever een eerdere bestelling heeft betaald maakt ook niet dat [eiser] mocht verwachten dat [gedaagde] namens de werkgever handelde. Die betaalde factuur was immers op naam van [gedaagde] gesteld en die bestelling was destijds ook door [gedaagde] gedaan.
3.7
Omdat niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde] namens zijn voormalig werkgever handelde bij de bestellingen wordt aan dat verweer voorbij gegaan. De hoofdsom van een bedrag van € 5.263,50 is toewijsbaar.
3.8
[eiser] vordert vervolgens een bedrag van € 638,18 aan buitengerechtelijke kosten. Zij heeft voldoende onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Daarbij komt het gevorderde bedrag overeen met het geldende forfaitaire tarief, zodat het voornoemde bedrag zal worden toegewezen.
3.9
Tot slot vordert [eiser] de contractuele vertragingsrente van 1,25% per maand. Onweersproken is door [eiser] gesteld dat haar leveringsvoorwaarden van toepassing zijn, zodat de gevorderde rente toewijsbaar is.
3.1
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proces- en nakosten. Aan de zijde van [eiser] worden deze kosten vastgesteld op:
- dagvaardingskosten € 107,84;
- griffierecht € 514,00;
- gemachtigdensalaris € 495,00 (1,5 punten à € 330,00);
- nakosten
€ 132,00+;
Totaal € 1.248,84.
3.11
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat hiervoor is geoordeeld dat [gedaagde] als contractspartij van [eiser] is aangemerkt. Dat neemt echter niet weg dat als [gedaagde] inderdaad als gevolmachtigde van zijn voormalige werkgever heeft gehandeld hij mogelijk nog aanspraken heeft tegen zijn voormalig werkgever.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.971,76, te vermeerderen met de contractuele rente van 1,25% per maand over een bedrag van € 5.263,50 vanaf 25 oktober 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.248,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 27 december 2023.