Uitspraak
1.Het verloop van het geding
2.Het geschil en de beoordeling
€ 99,50+;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J.N. Reijn, een vordering ingesteld tegen gedaagde voor de betaling van € 2.401,73 aan achterstallige huur over de periode van maart 2023 tot en met juli 2023. De vordering omvat ook de wettelijke rente en proceskosten. Gedaagde heeft de hoogte van het gevorderde bedrag betwist, met de stelling dat de betaalde borg in mindering moet worden gebracht en dat er gebreken aan het gehuurde waren die niet zijn verholpen. Eiser heeft deze stellingen gemotiveerd weersproken en aangevoerd dat de borg is gebruikt voor herstelwerkzaamheden aan het gehuurde, die noodzakelijk waren na het vertrek van gedaagde.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de niet weersproken stellingen van eiser het verweer van gedaagde voldoende weerleggen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde geen juridische consequenties verbond aan de door hem gestelde gebreken en dat de borg niet voor verrekening in aanmerking komt. De vordering van eiser is dan ook toegewezen, en gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 871,36. Het verzoek van eiser om het vonnis te waarmerken als Europese Executoriale Titel is afgewezen, omdat er geen sprake was van een onbetwiste geldvordering in de zin van de EG-verordening nr. 805/2004.