ECLI:NL:RBZWB:2023:926

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
02/051386-21 en 02/192906-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs met medeplegen

Op 14 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs. De verdachte, geboren in 1958, werd beschuldigd van het in ontvangst nemen van pakketten met MAPA, een grondstof voor de vervaardiging van (met)amfetamine. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de inhoud van de pakketten, gezien de hoeveelheid en het gewicht. De officier van justitie achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betoogde dat de verdachte niet op de hoogte was van de inhoud van de dozen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de omstandigheden rondom de aflevering van de pakketten zorgvuldig gewogen. De verdachte had eerder al een grote hoeveelheid medicatie ontvangen die hij niet had besteld, wat zijn rol in deze zaak extra verdacht maakte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich willens en wetens had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de inhoud van de pakketten bestemd was voor de productie van synthetische drugs. Hierdoor was er sprake van voorwaardelijk opzet.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur, subsidiair 75 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de rol die hij speelde in de drugshandel. De officier van justitie werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf, omdat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit niet in een proeftijd liep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/051386-21 en 02/192906-17 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 14 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]geboren op [geboortedag] 1958 te [geboorteplaats]
Wonende aan de [woonadres]
raadsvrouw mr. S.P.H. Brinkman, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Jansen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem tenlastegelegde feit heeft gepleegd. De pakketten MAPA stonden op de [naam 1] en waren aan verdachte geadresseerd. Naast deze pakketten werden er nog meer verdachte spullen bij verdachte aangetroffen. Voorts blijkt uit de telefoongegevens van verdachte dat hij medicijnen verkoopt. De verklaring van verdachte dat hij niet wist wat er in de pakketten zat acht de officier van justitie niet geloofwaardig. Zij acht het – gelet op de aanzienlijke hoeveelheid en de waarde van MAPA – niet aannemelijk dat iemand anders zonder medeweten van verdachte MAPA bij hem laat bezorgen. Gelet op al deze omstandigheden acht de officier van justitie bewezen dat verdachte wist of ten minste ernstige reden had om te vermoeden dat hij een stof voorhanden had die gebruikt zou worden bij de vervaardiging van synthetische drugs en dat hij opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van stoffen die bestemd waren om de productie van synthetische drugs voor te bereiden of te bevorderen. Om die reden acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van harddrugs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit kan komen en wijst daarbij op het volgende. Uit het dossier volgt niet dat verdachte wist van de komst van de dozen en bekend was met de inhoud daarvan. Het enige feit dat verdachte linkt aan de dozen is de zending naar zijn huisadres. Op de dozen staat ‘ [naam 1] ’ in plaats van ‘ [verdachte] ’. Dit lijkt erop te wijzen dat [naam 2] de dozen heeft laten bezorgen. Er komen concrete aanwijzingen uit het dossier naar voren dat anderen met deze dozen te maken hebben. Nu hier geen onderzoek naar is gedaan en verder ondersteunend bewijs voor de betrokkenheid van verdachte ontbreekt, dient hij vrijgesproken te worden van het aan hem tenlastegelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 22 februari 2021 zijn bij de woning van verdachte in totaal acht dozen afgeleverd. Deze dozen waren geadresseerd aan [verdachte] en stonden op naam van ‘ [naam 1] ’. De dozen zijn door verdachte en [naam 2] naar binnen gesjouwd. De dozen hadden een inhoud van 26 kilo per doos en in elke doos zat een plastic tas met wit poeder. Monsters van de inhoud van de tassen werden door het Nederlands Forensisch Instituut positief getest op MAPA. MAPA is een grondstof (preprecursor) voor de vervaardiging van BenzylMethylKeton (BMK). BMK is een essentiële grondstof (precursor) voor de vervaardiging van (met)amfetamine. Van MAPA is geen legale toepassing bekend. Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte de MAPA voorhanden heeft gehad.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte opzet had om deze stoffen voorhanden te hebben en daarmee de productie van (met)amfetamine voor te bereiden of te bevorderen. Dit opzet, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis en de vaste rechtspraak over artikel 10a van de Opiumwet, omvat ook voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de genoemde omstandigheid zich zal voordoen. Daarnaast is de vraag of verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de MAPA bestemd was voor de bereiding van (met)amfetamine
Bij de beoordeling acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist wat er in de pakketten zat. De rechtbank overweegt dat in zijn algemeenheid moet worden aangenomen dat men bij het afleveren van goederen voor de productie van harddrugs op de hoogte hiervan is, zeker wanneer het - zoals in dit geval - een grote hoeveelheid betreft. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van grondstoffen voor verdovende middelen het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende ontvanger.
Verdachte heeft na zijn aanhouding in de politiebus verklaard dat [naam 2] de desbetreffende dag bij zijn woning stond aan te kloppen. Hij liet hem binnen en [naam 2] vroeg aan hem of hij een pakketje mocht laten komen op zijn adres. Hierna stond de UPC bezorger voor de deur. De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar nu verdachte deze verklaring meteen en spontaan heeft afgelegd na zijn aanhouding in de politiebus. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat verdachte op de hoogte was van het feit dat er iets bij hem afgeleverd zou worden. De pakketten met MAPA waren geadresseerd aan het adres van [verdachte] en gericht aan ‘ [naam 1] ’. De pakketten waren afkomstig uit China. Verdachte heeft de pakketten, terwijl hij volgens zijn verklaring de pakketten niet had besteld, in ontvangst genomen en heeft, samen met [naam 2] , geholpen bij het uitladen van de pakketten. In dit verband heeft verder te gelden dat verdachte een gewaarschuwd persoon was in verband met een eerdere adressering aan hem van een grote hoeveelheid medicatie die hij niet had besteld. De verklaring van verdachte dat hij de goederen alleen in ontvangst heeft genomen omdat hij wilde weten wat er in zat en wie het gestuurd had, acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig. In dit geval had hij moeten vermoeden dat het nu niet om medicijnen ging door het grote gewicht van de 8 dozen (26 kilo per doos).
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte ernstige reden had om te vermoeden dat hij een stof voorhanden had die gebruikt zou worden bij de vervaardiging van synthetische drugs. Door onder genoemde verdachte omstandigheden 8 dozen van 26 kilo uit China in ontvangst te nemen, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de inhoud daarvan bestemd was voor de productie van (met)amfetamine. Verdachte heeft hiermee in voorwaardelijke zin opzet gehad op de door hem gepleegde voorbereidingshandeling, gericht op het opzettelijk bereiden en vervaardigen van (met)amfetamine.
Medeplegen
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten en derhalve van medeplegen. Verdachten hebben immers vooraf contact over het afleveren van de dozen en werken samen om de dozen naar binnen te sjouwen.
ConclusieDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 22 februari 2021 de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen heeft begaan, waarbij sprake is van medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 februari 2021 te Waalwijk tezamen en in vereniging met een ander
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk bereiden en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van (met)amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- zich en/of een ander middelen tot het plegen van dat feit heeft verschaft en
- stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door ongeveer 211 kilogram MAPA in ontvangst te nemen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
6 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast verzoekt de officier van justitie een voorwaardelijke geldboete op te leggen van € 2.500,- met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ook dient rekening te worden gehouden met het feit dat sprake is van een oud feit. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt dan verzoekt de verdediging een (deels voorwaardelijke) taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs en aldus een bijdrage geleverd aan de (internationale) handel in verdovende middelen. Hij is daarmee mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Daarbij is voorts van belang dat harddrugs stoffen zijn die verslavend werken en schadelijk zijn voor de gezondheid. Bovendien gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. Niet alleen worden grote sommen crimineel geld geïnvesteerd in legale activiteiten, maar ook worden medewerkers van op zichzelf bonafide bedrijven en zelfs van opsporingsinstanties omgekocht en ingezet voor de handel in drugs. De handel in harddrugs is regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies, waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag.
Voorgaande is ook de reden dat er op het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs strenge straffen staan.
Voor het feit dat verdachte heeft gepleegd bestaan er geen landelijke (LOVS) oriëntatiepunten. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en op het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Hoewel de rechtbank een gevangenisstraf in geval van het medeplegen van voorbereidingshandelingen in beginsel op zijn plaats acht, zal de rechtbank bij de strafbepaling rekening houden met de rol die verdachte heeft gespeeld. Het is de rechtbank bekend dat binnen een organisatie die drugs produceert, de katvanger in het algemeen niet de persoon is die de grote winst opstrijkt, maar wel een groot risico loopt om achter de tralies te belanden. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte met betrekking tot zijn financiële situatie en zijn gezondheid.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank een straf opleggen die lager ligt dan de eis van de officier van justitie. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van
150 uur subsidiair 75 dagen hechtenis passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De rechtbank acht hierbij van belang dat verdachte op het rechte pad blijft en zich niet nogmaals voor andermans karretje laat spannen.. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen reden om ook een voorwaardelijke geldboete op te leggen.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 2 weken gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 8 januari 2019 ten uitvoer te leggen. Nu echter is gebleken dat de proeftijd niet liep ten tijde van het tenlastegelegde feit dient het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te worden verklaart.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet in een proeftijd liep. De officier van justitie zal dan ook in deze vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk worden verklaard.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van het voorbereiden of het bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door zich middelen tot het plegen van het feit te verschaffen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij moest vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02/192906-17.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 februari 2023.
K. de Klerk-van Rijs is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.