Op 11 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 23-014117 en 23-014118. De rechtbank heeft de verzoeken tot schadevergoeding op grond van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) beoordeeld. De verzoeker, geboren in 2001, had verzocht om een schadevergoeding van € 130,00 voor de schade door ondergane inverzekeringstelling en een bedrag van € 340,00 of € 680,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van de verzoekschriften. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet bij de behandeling in raadkamer aanwezig was, maar dat de officier van justitie en de gemachtigd raadsman wel gehoord zijn.
De rechtbank overweegt dat de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, en dat de rechtbank bevoegd is om het verzoek in behandeling te nemen. Op basis van artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak is geseponeerd, een schadevergoeding worden toegekend voor de schade die hij heeft geleden door ondergane verzekering of voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft de gevraagde vergoeding van € 130,00 voor de inverzekeringstelling toegewezen, conform de LOVS-uitgangspunten, en ook het bedrag van € 680,00 voor de kosten van de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
De totale schadevergoeding bedraagt dus € 810,00, welke zal worden overgemaakt op de rekening van de advocaat van de verzoeker. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.