In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 december 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 3 februari 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 26 februari 2021 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 243.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 225.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door [naam 2] en de heffingsambtenaar door [naam 3] en [taxateur 1].
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde WOZ-waarde door gebruik te maken van de vergelijkingsmethode en door referentiewoningen te vergelijken. De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat het beroep van belanghebbende ongegrond is. Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ongeveer 10 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding toe van € 100, verdeeld over de heffingsambtenaar en de minister van Justitie en Veiligheid. De rechtbank wijst ook proceskosten toe aan belanghebbende, die door beide partijen moeten worden vergoed.
De uitspraak bevestigt de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen, maar erkent de vertraging in de procedure en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding.