ECLI:NL:RBZWB:2023:9206

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
02-120442-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal met geweld en poging tot afpersing via datingapp Grindr door minderjarige verdachten

Op 28 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die samen met een medeverdachte op 13 mei 2022 in Vlissingen betrokken was bij een diefstal van een mobiele telefoon en een poging tot afpersing. De verdachten deden zich voor als minderjarigen die een afspraak via de datingapp Grindr hadden gemaakt met de aangever. Tijdens deze afspraak dreigden zij met geweld en maakten zij gebruik van de suggestie dat zij een wapen bij zich hadden. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 14 december 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen kon worden, met name op basis van de verklaringen van de aangevers en de historische gegevens van de telefoons van de verdachten. De rechtbank achtte de gedragingen van de verdachten als geweld en bedreiging met geweld, en concludeerde dat er sprake was van eendaadse samenloop van de feiten. De verdachte werd vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 90 dagen, waarvan 86 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 100 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-120442-22
vonnis van de meervoudige kamer van 28 december 2023
in de strafzaak tegen de (ten tijde van de feiten) minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. S. van Steenberge, advocaat te Terneuzen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 14 december 2023, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 13 mei 2022 te Vlissingen samen met een ander door te dreigen met geweld en/of geweld te gebruiken de gsm van [aangever 1] heeft gestolen, of dat zij die [aangever 1] hebben gedwongen tot afgifte van zijn gsm;
op 13 mei 2022 te Vlissingen samen met een ander heeft geprobeerd [aangever 1] af te persen door te dreigen met geweld en/of geweld te gebruiken, of dat zij hebben geprobeerd hem te chanteren door bedreiging met smaad;
op 7 mei 2022 te Vlissingen samen met een ander door te dreigen met geweld en/of geweld te gebruiken de gsm van [aangever 2] heeft gestolen, of dat zij die [aangever 2] hebben gedwongen tot afgifte van zijn gsm;
in de periode van 7 mei 2022 tot en met 10 mei 2022 samen met een ander [aangever 2] heeft afgeperst, of dat zij hem hebben gechanteerd door bedreiging met smaad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de medeverdachte aangever [aangever 1] heeft gedwongen tot afgifte van zijn telefoon door dreiging met geweld, gelet op de aangifte, de verklaringen van verdachte en de medeverdachte en hetgeen aangever heeft verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. Zij acht ook bewezen dat verdachte en de medeverdachte daarbij de suggestie hebben gewekt dat zij een wapen bij zich hadden. De verklaring van [aangever 2] vormt hiervoor steunbewijs. Bij feit 2 kan de subsidiair ten laste gelegde poging tot afdreiging worden bewezen, omdat met name het dreigen met smaad moest leiden tot afgifte van geld. Ook bij feit 3 en 4 kunnen de subsidiair ten laste gelegde varianten wettig en overtuigend bewezen worden, gelet op de aangifte van [aangever 2] , waaruit dezelfde handelwijze en pleegplaatsen volgen als bij feit 1 en 2. Daarnaast vindt de betrokkenheid van verdachte steun in de historische gegevens van zijn telefoon, waaruit volgt dat hij op de relevante tijdstippen in de buurt van de pleegplaatsen was, de omstandigheid dat het Grindr-account al actief was twee dagen vóór de feiten 1 en 2 en het berichtje via Grindr op 13 mei 2022 waarin wordt gerefereerd aan een locatie waar een week eerder ook al zou zijn afgesproken. Dit betekent dat verdachte volgens de officier van justitie moet worden vrijgesproken van alle primair ten laste gelegde feiten en dat alle subsidiair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Het ontbreken van een klacht staat niet in de weg aan strafvervolging voor feit 2 subsidiair en feit 4 subsidiair, omdat voldoende is gebleken dat de aangevers strafvervolging wensen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het gebruik van of het dreigen met geweld bij feit 1. Uit de verklaringen van aangever, verdachte en de medeverdachte blijkt niet dat is gesproken over een wapen en evenmin dat er fysiek geweld is gebruikt. Bij feit 2 kan het gebruik van of het dreigen met geweld ook niet wettig en overtuigend worden bewezen. Dit betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde. Het openbaar ministerie moet niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van feit 2 subsidiair omdat een klacht ontbreekt. Indien het openbaar ministerie wel ontvankelijk is, kan dit feit worden bewezen. Het openbaar ministerie moet niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van feit 4 subsidiair omdat een klacht ontbreekt. Verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 3 en 4, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor zijn betrokkenheid bij deze feiten. De werkwijze is niet zodanig kenmerkend dat deze uitsluitend bij verdachte en de medeverdachte zou passen en onderzoek naar andere mogelijke verdachten is niet gedaan. Het berichtje van verdachte naar de medeverdachte over de apotheek in Paauwenburg is zonder context nietszeggend en dat verdachte ten tijde van de feiten in de omgeving was van de plaatsen waar de feiten zijn gepleegd, is verklaarbaar doordat zijn vader in die buurt woont en hij in die tijd regelmatig bij hem of in die buurt aanwezig was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 en feit 2
Feitenvaststelling
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en de medeverdachte op 13 mei 2022 via de datingapp Grindr een afspraak hebben gemaakt met aangever om naar de omgeving van het Nollebos te Vlissingen – een afgelegen plek – te komen om daar seksuele handelingen te verrichten. Toen aangever daar aankwam, hebben ze hem medegedeeld dat hij vanuit zijn auto naar hen toe moest komen en hebben zij vervolgens de weg terug naar zijn auto versperd. Zij hebben aangever doen geloven dat ze een wapen bij zich hadden door naar een voorwerp bij de riem van een van hen te wijzen en hebben hem gesommeerd zijn telefoon te laten zien. Zij hebben zijn telefoon vervolgens uit zijn handen getrokken en aangever weggeduwd toen hij zijn telefoon terug wilde pakken. Aangever moest vervolgens zijn pincode vertellen, waarna verdachte en de medeverdachte de pincode hebben gewijzigd en hebben ingelogd in de bankieren-app van aangever om zijn banksaldo te bekijken. Zij hebben een of meer foto’s van aangever gemaakt en hem gezegd dat hij geld moest pinnen en aan hen moest geven. Als hij dat niet zou doen, dan zouden verdachte en de medeverdachte zijn foto naar mensen uit zijn netwerk sturen en erbij vermelden dat hij pedofiel is. Hij moest diezelfde nacht bij de apotheek in Paauwenburg een bedrag van € 2.500,= aan verdachte en de medeverdachte geven en een week later nog eens € 2.000,=. Daarna zou hij zijn telefoon terugkrijgen. Verdachte en de medeverdachte hebben daarbij gezegd dat er geen politie bij mocht komen en dat hij geen minuut te laat mocht zijn.
Voor wat betreft de vraag of verdachte en de medeverdachte de telefoon van aangever hebben afgenomen of dat aangever deze door (dreiging met) geweld heeft afgegeven, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij hetgeen aangever bij de politie heeft verklaard, met name omdat deze verklaring kort na het feit is afgelegd. De rechtbank hecht om die reden meer waarde aan die verklaring dan aan de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd of aan het hetgeen de aangever in zijn vordering tot schadevergoeding – ruim anderhalf jaar na het feit – heeft opgenomen. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat dat verdachte bij de politie niet duidelijk heeft verklaard over hoe zij de telefoon van aangever in handen hebben gekregen.
De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en de medeverdachte de suggestie hebben gewekt dat zij een wapen bij zich hadden. Nu de verklaring van aangever – die hij kort na de feiten heeft afgelegd – vrijwel volledig wordt ondersteund door de verklaring van verdachte, acht de rechtbank zijn verklaring ook op dit punt geloofwaardig.
- Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte en de medeverdachte, namelijk het versperren van de weg richting de auto van aangever, de suggestie wekken dat zij een wapen bij zich hadden en het duwen tegen het lichaam van aangever, onder de omstandigheden waaronder deze gedragingen hebben plaatsgevonden kunnen worden gekwalificeerd als geweld en bedreiging met geweld.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en de medeverdachte samen de telefoon van aangever hebben gestolen door geweld en bedreiging met geweld. Dit betekent dat het primair ten laste gelegde feit wordt bewezen.
- Feit 2
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank dat met name het dreigen met het verspreiden van foto’s met daarbij de opmerking dat aangever een pedofiel is – dus het dreigen met smaad(schrift) – ertoe moest leiden dat aangever geld aan verdachte en de medeverdachte zou geven. Dit is echter subsidiair ten laste gelegd, wat betekent dat de rechtbank eerst moet beoordelen of het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Uit de feitenvaststelling volgt dat alle onder feit 2 ten laste gelegde gedragingen wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De rechtbank heeft hiervoor bij feit 1 al overwogen dat een deel van die gedragingen van verdachte en de medeverdachte kunnen worden gekwalificeerd als geweld en bedreiging met geweld.
Nu het gehele samenstel aan gedragingen van verdachte en de medeverdachte ertoe moest leiden dat aangever hen geld zou geven en ook het geweld en de bedreiging met geweld daarvan onderdeel uitmaakten, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte en de medeverdachte hebben geprobeerd aangever te dwingen tot afgifte van geld door geweld en bedreiging met geweld. Dit betekent dat de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht.
Samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 en feit 2 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet of slechts enigszins uiteenloopt.
Feit 3 en 4
De rechtbank is van oordeel dat het dossier sterke aanwijzingen bevat voor de betrokkenheid van verdachte en de medeverdachte bij de feiten 3 en 4 waarvan [aangever 2] slachtoffer is geworden, gelet op de overeenkomsten met de handelwijze van verdachte en de medeverdachte bij de feiten 1 en 2. Zo is in beide gevallen een afspraak gemaakt via de datingapp Grindr, werd de telefoon van het slachtoffer afgenomen en werd gedreigd met het versturen van belastende informatie naar bekenden, werd in beide gevallen de suggestie gewekt van een wapen en waren de pleegplaatsen (omgeving Nollebos en apotheek in Paauwenburg) hetzelfde. Ook passen verdachte en de medeverdachte in het signalement dat [aangever 2] van de daders heeft doorgegeven, zij het dat dit signalement vrij algemeen is en weinig specifieke kenmerken bevat. Er zijn echter ook verschillen: in het geval van [aangever 2] lijkt de werkwijze van de daders agressiever dan in het geval van [aangever 1] . Zo kwam een van de verdachten bij [aangever 1] onzeker over en werd [aangever 1] door hen ondersteund terwijl hij naar de auto liep, terwijl bij [aangever 2] de daders achter hem aangingen en hem uitscholden. Bij [aangever 2] werd daadwerkelijk benoemd dat er een wapen zou zijn en werd gedreigd daarmee te steken, terwijl bij [aangever 1] slechts de suggestie van aanwezigheid van een wapen werd gewekt. De vergelijkbare handelwijze is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf dus niet voldoende om vast te kunnen stellen dat verdachte en de medeverdachte ook de daders van feit 3 en 4 waren.
Het steunbewijs voor de betrokkenheid van verdachte en de medeverdachte bij deze feiten is naar het oordeel van de rechtbank daarnaast niet onderscheidend genoeg om te concluderen dat het verdachte en de medeverdachte moeten zijn geweest die betrokken waren bij deze feiten.
Dat de telefoon van verdachte op relevante tijdstippen zendmasten heeft aangestraald in de omgeving van de pleegplaatsen, kan ook verklaarbaar zijn doordat zijn vader in die omgeving woont en verdachte op die momenten bij hem (of in die omgeving) verbleef. Hoewel het opvallend is dat vanaf de telefoon van verdachte op 7 mei 2023 om 21:22 uur – vlak voor het eerste contact met slachtoffer [aangever 2] – een berichtje wordt gestuurd naar [medeverdachte] met daarin de tekst ‘Apotheek in pauwenburg’, de plaats waar [aangever 2] een half uur later die avond naar toe moest gekomen, is dit berichtje zonder verdere context naar het oordeel van de rechtbank evenmin voldoende direct bewijs. Verder is de rechtbank van oordeel dat het feit dat verdachte en de medeverdachte in het chatgesprek met [aangever 1] hebben gezegd dat ze een week eerder op de plek zijn geweest waar ze uiteindelijk hebben afgesproken, niet per se betekent dat zij daar toen ook daadwerkelijk zijn geweest.
Verder blijkt uit de gegevens van het Grindr-account waarmee het slachtoffer is gelokt – anders dan door de officier van justitie is aangevoerd – niet of dat account al eerder dan op 14 mei 2022 is aangemaakt. Uit de gegevens van dat account blijkt weliswaar dat dit account twee dagen daarvoor online actief was, maar het account is pas door de politie geraadpleegd op 16 mei 2022. Het kan dus niet worden uitgesloten dat het account, zoals door verdachte is verklaard, pas op 14 mei 2022 is aangemaakt en op dat moment – en niet op 7 mei 2022 – voor het eerst werd gebruikt.
Tot slot betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat verdachte heeft verklaard dat hij door anderen bekend was geworden met het concept van ‘pedohunten’ en dat dergelijke feiten ook door anderen werden gepleegd in dezelfde omgeving en op dezelfde wijze, terwijl het onderzoek van de politie naar de feiten 3 en 4 beperkt is gebleven en de betrokkenheid van mogelijke andere daders in het geheel niet lijkt te zijn onderzocht.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende direct bewijs bevat voor betrokkenheid van verdachte en de medeverdachte bij de feiten 3 en 4. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van deze feiten.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 13 mei 2022 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een ander, een gsm, die geheel aan [aangever 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken,
enom aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- onder valse voorwendselen met die [aangever 1] (laat in de avond) af te spreken op een afgelegen/besloten plek, en
- die [aangever 1] weg bij diens auto (waarmee die [aangever 1] naar de afspraak was gekomen) te lokken door hem te berichten/mee te delen dat hij een grasveld op moest lopen, en
- ( vervolgens) tussen die [aangever 1] en diens auto plaats te nemen (zodat die [aangever 1] zijn weg terug naar diens auto was afgesloten), en
- die [aangever 1] doen geloven dat hij, verdachte, en/of diens mededader een wapen bij zich had(den) door (onder meer) naar een voorwerp aan een riem van verdachte en/of diens mededader te wijzen en (hierbij) die [aangever 1] de woorden toe te voegen ‘Je komt er niet zo maar mee weg’ en ‘Laat je telefoon zien’, en
- de gsm die [aangever 1] vast had uit diens handen te rukken/trekken en
- ( vervolgens) tegen het lichaam van die [aangever 1] te duwen;
2
omstreeks 13 mei 2022 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever 1] te dwingen tot de afgifte van enige geldbedragen, die aan die [aangever 1] toebehoorden, door
- onder valse voorwendselen met die [aangever 1] (laat in de avond) af te spreken op een afgelegen/besloten plek, en
- die [aangever 1] weg bij diens auto (waarmee die [aangever 1] naar de afspraak was gekomen) te lokken door hem te berichten/mee te delen dat hij een grasveld op moest lopen, en
- ( vervolgens) tussen die [aangever 1] en diens auto plaats te nemen (zodat die [aangever 1] zijn weg terug naar diens auto was afgesloten), en
- die [aangever 1] doen geloven dat hij, verdachte, en/of diens mededader een wapen bij zich had(den) door (onder meer) naar een voorwerp aan een riem van verdachte en/of diens mededader te wijzen en (hierbij) die [aangever 1] de woorden toe te voegen ‘Je komt er niet zo maar mee weg’ en ‘Laat je telefoon zien’, en
- de gsm die [aangever 1] vast had uit diens handen te rukken/trekken, en
- ( vervolgens) tegen het lichaam van die [aangever 1] te duwen, en
- de gsm van die [aangever 1] te ontgrendelen of laten ontgrendelen en de toegangscode van die gsm te wijzigen, en in te loggen of in te laten loggen op een bankieren-app en de saldo’s van die [aangever 1] te bekijken, en
- van die [aangever 1] één of meer foto(’s) te maken en (hierbij) die [aangever 1] de woorden toe te voegen ‘Als je niet doet wat we zeggen sturen we je foto’s naar je moeder, vader, broer, zus en werkgever en alle contacten van je Facebook en Instagram en zetten er dan bij dat je pedofiel bent’, en
- die [aangever 1] de woorden toe te voegen ‘We willen geld’, en ‘Je moet vandaag het maximale pinnen van 2500 euro’, en ‘Volgende week 2000 euro en dan krijg je je telefoon terug’, en ‘Er mag geen politie bij komen’, en ‘Kom om 1.00 uur naar de apotheek in de wijk Paauwenburg in Vlissingen’ en ‘Kom geen minuut te laat en zorg dat je het exacte bedrag bij hebt, geen euro te weinig’,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 117 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 200 uur. Bij haar eis heeft zij rekening gehouden met de ernst en planmatigheid van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, maar ook met de omstandigheid dat verdachte zijn leven op de rit heeft en een onvoorwaardelijke jeugddetentie dit zou doorkruisen. Daarnaast weegt zij het tijdsverloop sinds de feiten mee. Een voorwaardelijk strafdeel is van belang omdat verdachte de feiten heeft gepleegd tijdens een proeftijd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om rekening te houden met de omstandigheden die in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) zijn omschreven. Verdachte heeft zich op positieve wijze ontwikkeld en het gaat goed met hem. Hij heeft zich goed aan het langdurige schorsingstoezicht gehouden en aan de (strenge) voorwaarden die in dat kader aan hem zijn opgelegd. Verzocht wordt rekening te houden met de samenloop tussen feit 1 en feit 2. De verdediging bepleit een deels voorwaardelijke werkstraf. Een (voorwaardelijke) jeugddetentie is, gezien het tijdsverloop, de voortgang en het lage recidiverisico, een te zware straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld en een poging tot afpersing. Zij hebben planmatig en berekenend gehandeld door zich doelbewust voor te doen als minderjarige die uit was op een date met aangever, zodat zij hem daarna konden chanteren met het feit dat hij een (seks)afspraak had gemaakt met een minderjarige. Zij hebben door (bedreiging met) geweld de telefoon van aangever afgenomen en geprobeerd hem te dwingen geld aan hen te geven, door ermee te dreigen dat zij mensen in zijn netwerk op de hoogte zouden stellen van het feit dat hij een seksafspraak had gemaakt met een minderjarige. Dat zij uiteindelijk geen geld hebben gekregen is slechts te danken aan het handelen van aangever. Hij heeft meteen de politie op de hoogte gesteld, waardoor verdachte en de medeverdachte op de afgesproken plek konden worden aangehouden. Het spreekt voor zich dat de handelwijze van verdachte en de medeverdachte een bijzonder angstige ervaring voor aangever moet zijn geweest. Dat volgt ook uit zijn verklaring bij de politie dat hij stond te trillen en moeite had om terug naar zijn auto te komen. Verdachte heeft dit gezien, maar dat heeft hem er niet van weerhouden door te gaan. Daarnaast blijkt uit de toelichting op zijn vordering tot schadevergoeding dat aangever nog steeds last heeft van wat hem is aangedaan. Dat aangever zelf niet goed heeft gehandeld door een seksafspraak met een minderjarige te maken, is geen rechtvaardiging voor het gedrag van verdachte. Eigenrichting kan en mag niet worden geaccepteerd in de maatschappij. Daarnaast lijkt niet alleen morele verontwaardiging, maar vooral ook de mogelijkheid om makkelijk en snel geld te verdienen een belangrijke beweegreden voor het handelen van verdachte en de medeverdachte te zijn geweest. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte tijdens de uitvoering een meer leidende rol lijkt te hebben gehad ten opzichte van de medeverdachte en dat er sprake is van samenloop tussen beide feiten.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor drie strafbare feiten en daarvoor (onder meer) een voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd heeft gekregen, waarvoor hij ten tijde van het plegen van de feiten nog in een proeftijd liep.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de rapporten van de Raad en in het bijzonder het rapport van 7 december 2023 en de toelichting daarop ter zitting. Hieruit volgt dat verdachte sinds de feiten een positieve lijn heeft ingezet en deze tot nu toe heeft vastgehouden. Verdachte studeert en zet zich hiervoor in. Hij heeft na de feiten zijn contacten met antisociale jongeren verbroken en is niet meer in aanraking gekomen met politie of justitie. Dit zijn beschermende factoren die de kans op herhaling verkleinen. Een risicofactor is volgens de Raad dat verdachte eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie en nadien ook al heeft geprobeerd zijn leven te verbeteren. Gelet op de afgelopen anderhalf jaar lijkt verdachte over voldoende vaardigheden te beschikken om gevaarlijke of risicovolle situaties uit de weg te gaan of hier op een passende manier mee om te gaan. De Raad vindt een werkstraf passend. Omdat de feiten anderhalf jaar geleden zijn gepleegd en verdachte sindsdien in spanning en onzekerheid heeft doorgebracht in afwachting van de behandeling ter zitting, adviseert de Raad geen voorwaardelijke jeugddetentie. De Raad ziet geen doelen voor de inzet van jeugdreclassering. Een voorwaardelijke werkstraf kan wel fungeren als kader en externe motivatie voor verdachte om de positief ingezette lijn vast te houden. De Raad adviseert om aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen met een proeftijd van twee jaar, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de toelichting die namens de jeugdreclassering van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland (hierna: de jeugdreclassering) ter zitting is gegeven. Hieruit blijkt dat verdachte na zijn eerdere veroordeling een stijgende lijn heeft laten zien tijdens het jeugdreclasseringstoezicht en dat hij die stijgende lijn opnieuw heeft opgepakt in het kader van het schorsingstoezicht. Verdachte heeft gebroken met zijn vriendengroep, heeft nieuwe vrienden gemaakt en heeft een bijbaantje. Hij heeft zich volledig op zijn studie gestort en het gaat goed met verdachte. De jeugdreclassering vindt het opleggen van bijzondere voorwaarden niet nodig, omdat hij zich goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. In het geval van een voorwaardelijke veroordeling volstaat een korte proeftijd.
Strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en daarvoor nog in een proeftijd liep, een jeugddetentie noodzakelijk is en dat niet kan worden volstaan met (slechts) een lichtere strafmodaliteit.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat het tijdsverloop sinds de feiten en afronding van de strafzaak aanzienlijk is, waardoor verdachte al een behoorlijke tijd in onzekerheid verkeert over de afdoening van de strafzaak. Daarnaast heeft verdachte zich gedurende die tijd aan schorsingsvoorwaarden moeten houden, wat hij naar tevredenheid heeft gedaan. Verder volgt uit het rapport van de Raad, de toelichting van de jeugdreclassering en het gesprek met verdachte ter zitting dat hij een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat hij zijn leven goed op de rit heeft. Dit maakt dat de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie van langere duur dan zijn voorarrest niet passend vindt, omdat dit de positieve ontwikkeling die hij heeft laten zien zou doorkruisen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 90 dagen, met aftrek van voorarrest en waarvan 86 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend is. Het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie is volgens de berekening van de rechtbank gelijk aan de duur van het voorarrest. Dit betekent dat verdachte niet terug naar de jeugdinrichting hoeft. Met het voorwaardelijke strafdeel heeft de rechtbank de bedoeling verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie, maar tijdens de proeftijd opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd, acht de rechtbank een proeftijd van twee jaar passend. Naast de jeugddetentie zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf opleggen van 100 uur, te vervangen door 50 dagen hechtenis als verdachte de werkstraf niet (goed) uitvoert.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is op 14 mei 2022 aangevangen en dus met ruim drie maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straffen tot gevolg moet hebben en heeft de overschrijding in de op te leggen (werk)straf verdisconteerd.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 1.568,38 voor de feiten 1 en 2, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
De standpunten
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering volledig kan worden toegewezen. De verdediging voert (inhoudelijk) geen verweer tegen de gevorderde materiële schade. Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade vindt de verdediging primair dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Er kan namelijk niet worden vastgesteld welke schade is ontstaan door de handelingen van verdachte en welke vanwege de eigen keuzes van de benadeelde, nu de hulp voor de benadeelde lijkt te zijn gericht op het feit dat hij een afspraak heeft gemaakt met een minderjarige. Aanhouding van de zaak om dit nader te onderzoeken zou een onevenredige belasting van het strafproces betekenen. Subsidiair wordt verzocht het toe te wijzen bedrag aanzienlijk te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor geconcludeerd dat verdachte de feiten 1 en 2 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de daardoor geleden schade van de benadeelde partij te vergoeden. De door de benadeelde gevorderde materiële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 68,38, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2022, nu dit schadebedrag voldoende is onderbouwd en niet is betwist. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte en zijn medeverdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de benadeelde partij in aanmerking komt voor vergoeding van (een deel van) de gevorderde immateriële schade.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 750,00 billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2022.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van het overige gedeelte van de vordering tot immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal bepalen dat geen gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. De rechtbank houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Eendaadse samenloop van:
Feit 1 primair:diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, en om aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
feit 2 primair:poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 90 (negentig) dagen, waarvan 86 (zesentachtig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 100 (honderd) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
50 (vijftig) dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 818,38, waarvan € 68,38 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 mei 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1] (feit 1 en 2), € 818,38 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 mei 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.W. Haesen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. G.H. Nomes en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 december 2023.
Mr. Haesen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.