ECLI:NL:RBZWB:2023:9202

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
02-800434-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege onder voorwaarden van vertrek naar Iran

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2023 uitspraak gedaan over het verzoek tot beëindiging van de terbeschikkingstelling (tbs) van een veroordeelde, die in Nederland als ongewenst vreemdeling is verklaard. De tbs was aanvankelijk opgelegd bij vonnis van 13 maart 2018, waarbij de veroordeelde werd veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf en tbs met verpleging van overheidswege. De rechtbank constateert dat de tbs is aangevangen op 14 juni 2018 en laatstelijk is verlengd op 14 juni 2022. De veroordeelde heeft aangegeven terug te willen keren naar Iran, waar hij een repatriëringsplan heeft dat voorziet in klinische behandeling en nazorg.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek van de verdediging beoordeeld, waarbij de officier van justitie betoogde dat de verdediging niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De rechtbank oordeelde echter dat de wetgeving, met name artikel 6:6:10b van het Wetboek van Strafvordering, de mogelijkheid biedt voor de veroordeelde om een verzoek tot beëindiging van de tbs in te dienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behandelplafond voor de veroordeelde is bereikt en dat verdere resocialisatie in Nederland uitgesloten is.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende waarborgen zijn voor de veroordeelde in Iran, inclusief een behandeltraject en ondersteuning. Daarom heeft de rechtbank besloten de tbs met verpleging van overheidswege te beëindigen, onder de voorwaarde dat de veroordeelde Nederland verlaat en niet terugkeert. Deze beslissing is genomen in het belang van zowel de veroordeelde als de maatschappij, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te wachten op een toekomstige verlengingszitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-800434-17
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 27 december 2023
op het verzoek tot beëindiging van de terbeschikkingstelling
(artikel 6:6:10b Wetboek van Strafvordering)
[betrokkene]
geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedag] 1990
thans verblijvende in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) [locatie]
te [plaats]

1.De stukken

Het dossier bevat onder meer de volgende stukken:
- het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 maart 2018 waarbij [betrokkene] onder meer ter beschikking is gesteld met verpleging van overheidswege;
- de stukken waaruit blijkt dat de terbeschikkingstelling (hierna tbs) is aangevangen op 14 juni 2018;
- de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 juni 2022 waaruit blijkt dat de tbs verlengd is met twee jaar;
- de beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 27 oktober 2022 inhoudende onder meer een afwijzing van het verzoek van de verdediging de tbs te beëindigen;
- het verzoek van de verdediging d.d. 24 oktober 2023, dat strekt tot beëindiging van de tbs;
- de aanvullende informatie van CTP [locatie] (hierna de inrichting) d.d. 8 december 2023, waarin het advies van de inrichting is vermeld;
- de aanvraag machtiging verlof van de inrichting d.d. 2 oktober 2023.

2.De procesgang

Bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 maart 2018 is [betrokkene] , wegens
overtreding van de artikelen 239, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, veroordeeld
tot 12 maanden gevangenisstraf en tbs met verpleging van overheidswege.
De rechtbank constateert dat het hier gaat om een misdrijf als bedoeld in artikel 38e, eerste
lid van het Wetboek van Strafrecht.
De tbs is op 14 juni 2018 aangevangen en is laatstelijk bij beslissing van 14 juni 2022 verlengd voor een termijn van twee jaren.
Tijdens het onderzoek ter zitting van de rechtbank van 13 december 2023 is de officier van justitie mr. L.J. den Braber gehoord. Tevens is [betrokkene] gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N. Assouiki, advocaat te Tilburg.
Ook zijn de deskundigen de heer [naam 1] , hoofdbehandelaar van [betrokkene] bij de inrichting, en de heer [naam 2] , repatriëringsdeskundige, gehoord.

3.De ontvankelijkheid van het verzoek

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat
de verdedigingop basis van artikel 6:6:10b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geen verzoek tot beëindiging aan de rechtbank kan voorleggen. De verdediging dient niet-ontvankelijk verklaard te worden in het verzoek. Zoals de officier van justitie het ziet, kan een tbs enkel tussentijds beëindigd worden door de Minister van Justitie en Veiligheid of door de rechter op vordering van de officier van justitie. Er is dus geen mogelijkheid voor de verdediging om dit verzoek te doen. Zij baseert zich hierbij op de ‘Aanwijzing tbs bij vreemdelingen’ en de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB).
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt wel ontvankelijk te zijn. Aangevoerd wordt dat op basis van de arresten die gewezen zijn over de Wet USB, aangenomen kan worden dat de toegang van de burger tot de rechter van groot belang is. Bovendien heeft de rechtbank zich op 8 maart 2022 al eens uitgelaten over een verzoek tot beëindiging van de tbs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 6:6:1 Sv bepaalt dat een rechter, tenzij in hoofdstuk 6 (Rechterlijke beslissingen inzake de uitvoering) anders is bepaald, overeenkomstig de bepalingen van dit boek een beslissing kan nemen inzake de tenuitvoerlegging. De rechter kan deze beslissing ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie, dan wel
op verzoek van de veroordeeldenemen,
tenzij anders is bepaald.
In artikel 6:6:10b, lid 1 Sv is bepaald dat de rechter ten aanzien van een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, de tbs met verpleging van overheidswege kan beëindigen onder de voorwaarde dat de vreemdeling Nederland verlaat en niet naar Nederland terugkeert. De rechtbank stelt vast dat hierin niet is bepaald dat de rechtbank dit enkel op vordering van het openbaar ministerie kan doen. Uit artikel 6:6:1 Sv volgt dat ook de veroordeelde een dergelijk verzoek kan doen.
De rechtbank wijst daarnaast nog op het met de Wet USB vervallen artikel 38lb van het Wetboek van Strafrecht, de voorganger van artikel 6:6:10b, waarin bepaald was dat de rechter ambtshalve dan wel op vordering van het openbaar ministerie, ten aanzien van een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf had in Nederland, de tbs met verpleging van overheidswege kon beëindigen onder de voorwaarde dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeerde. Onder die bepaling was een dergelijke beëindiging op verzoek van de veroordeelde dus niet mogelijk, maar met de Wet USB is die beperking verdwenen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat, anders dan de officier van justitie meent, (de systematiek van) de wetgeving niet in de weg staat aan een verzoek tot beëindiging van de veroordeelde. Anders gezegd: artikel 6:6:10b, lid 1 geeft enkel aan dát de rechter de beslissing kan nemen de tbs tussentijds te beëindigen. Niet is bepaald dat dit enkel kan op vordering van de officier van justitie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdediging ontvankelijk is in het gedane verzoek.

4.Het verzoek van de verdediging

[betrokkene] wenst terug te keren naar Iran. Hij is in Nederland tot ongewenst vreemdeling verklaard. Resocialiseren in een tbs-kader is voor hem niet mogelijk, waardoor de tbs niet afgerond kan worden. Er is sprake van een uitzichtloze situatie. Inmiddels is sprake van een vergevorderd repatriëringsplan; hieruit blijkt dat [betrokkene] binnen één jaar kan vertrekken naar zijn land, Iran. Daar zal hij opgevangen worden door [psychiater] . Deze psychiater heeft vanuit de inrichting en van deskundige [naam 2] een goed beeld van [betrokkene] gekregen. Ook is hij op de hoogte van de aan [betrokkene] voorgeschreven medicatie. Daarnaast heeft [betrokkene] psychosociale hulp nodig en ook die zal hij in Iran ontvangen. Er is in het kader van het opstellen van het repatriëringstraject contact geweest met het consulaat van Iran. Wanneer een vliegticket overgelegd wordt, zal een laissez-passer afgegeven worden en kan [betrokkene] naar Iran vertrekken. Het verzoek is om de tbs te beëindigen onder voorwaarde dat [betrokkene] naar Iran vertrekt en dat hij niet meer terugkeert naar Nederland.
[betrokkene] heeft ter zitting te kennen gegeven naar Iran terug te willen gaan. Het traject is met hem besproken en hij gaat daarmee akkoord.

5.Het advies van de inrichting

De inrichting heeft aangegeven dat [betrokkene] binnen de klinische setting van CTP [locatie] zijn behandelmogelijkheden heeft benut. De verwachting is dat een langer verblijf niet zal leiden tot een verdere bewerking van de problematiek. In die zin is het behandelplafond bereikt. [betrokkene] is op het punt van de behandeling aangekomen waar normaliter als volgende stap resocialisatie aan de orde zou zijn. Dit is echter vanwege zijn status als ongewenst vreemdeling niet mogelijk. De transitie van een klinische setting in Nederland naar de maatschappij van Iran is aanzienlijk, maar in beschermende factoren zoals gereguleerde nazorg, een ondersteunend netwerk en (klinische) zorg is met het huidige repatriëringsplan voorzien. Gezien het aanwezige ziektebesef en inzicht en de wens tot ondersteuning, is een dwangkader niet noodzakelijk om de risico’s hanteerbaar te houden. Een verblijf binnen het huidige Forensisch Psychiatrisch Centrum wordt dan ook niet langer als noodzakelijk gezien. De inrichting adviseert de tbs te verlengen met één jaar en de verpleging van overheidswege te beëindigen onder voorwaarde van vertrek. De rechtbank begrijpt dat de inrichting bedoeld heeft te adviseren dat de tbs in de zin van artikel 6:6:10b Sv beëindigd moet worden.
Ter zitting heeft deskundige [naam 1] daaraan nog toegevoegd dat [betrokkene] al langere tijd, ook binnen een reguliere tbs-afdeling, stabiel is. Hij laat geen probleemgedrag meer zien en de (psychotische) symptomen zijn volledig in remissie. [betrokkene] gebruikt geen middelen. Zijn Clozapine-spiegel is aangepast in verband met de naderende grote veranderingen en hij functioneert stabiel. [betrokkene] is net gestart met zijn (begeleid) verloftraject en dit verloopt goed. De risicotaxatie laat zien dat de risico’s beheersbaar zijn. De in-zorg-situatie brengt op dit moment een laag recidiverisico met zich mee.
Ter zitting heeft deskundige [naam 2] (als repatriëringsdeskundige) daaraan nog toegevoegd dat bij [betrokkene] initieel nog twijfel bestond over een terugkeer naar Iran. Het zicht op een toekomst en uiteindelijk vrijheid heeft bij hem de doorslag gegeven. Er zijn gesprekken met de vader van [betrokkene] geweest en deze heeft aangegeven [betrokkene] te zullen steunen. Ook is er contact met [psychiater] in Iran. Deze psychiater is ook op werkbezoek in Nederland geweest, waarbij hij met [betrokkene] en de behandelaren gesproken heeft. De psychiater is bereid om [betrokkene] in Iran voor een periode van drie maanden klinisch te behandelen, waarna er na een verloftraject een periode van ambulante hulpverlening zal volgen. [betrokkene] zal daarbij onder andere psychotherapie krijgen. Ook zal een maatschappelijk werker [betrokkene] bijstaan en wordt er psycho-educatie voor zowel [betrokkene] als zijn vader georganiseerd. De medicatie Clozapine zal ook in Iran aan [betrokkene] verstrekt worden, maar dan onder een andere merknaam. De werkzame stof is wel hetzelfde. Deskundige [naam 2] is van mening dat [betrokkene] ver genoeg is om de stap naar Iran te zetten. Mocht in Iran blijken dat [betrokkene] langer klinisch behandeld moet worden, dan zal dat in overleg gaan met CTP [locatie] . Er is een mogelijkheid dat [betrokkene] dan in de openbare geestelijke gezondheidszorg van Iran zal worden opgenomen. De verwachting echter is dat een klinische opname van drie maanden voldoende zal zijn. De vraag is of Iran een laissez-passer zal afgeven. Aan de deskundige is door het consulaat van Iran aangegeven dat eerst een vliegticket naar Iran moet worden overgelegd en dat dan bekeken zal worden of de laissez-passer afgegeven zal worden.

6.Het standpunt van de officier van justitie

Meestal wordt een verzoek tot beëindiging van de tbs gelijktijdig gedaan met de vordering tot verlenging van de tbs. Nu is sprake van een andere situatie. Indien nu besloten zou worden tot een tussentijdse beëindiging van de tbs, dan wordt door de officier van justitie het risico gezien dat er geen passend en stevig genoeg vangnet is. Er zijn betere mogelijkheden om dit risico te ondervangen bij een verlengingszitting. Dit zal over een half jaar zijn en dan is er meer beeld van de organisatorische problemen en de risico’s bij repatriëring naar het land van herkomst. Ook zullen er meer waarborgen zijn wanneer de rechtbank tegelijkertijd met de vordering tot verlenging van de tbs ook over een eventueel verzoek tot beëindiging van de tbs oordeelt. Er zal dan meer duidelijk zijn over hoe de verloven in Nederland zijn verlopen en er kan weer een bezoek aan de Iraanse consulaat worden gebracht om te bekijken wanneer en onder welke voorwaarden [betrokkene] een laissez-passer krijgt. Primair dient het verzoek van de verdediging, zoals eerder aangegeven, niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair dient het verzoek afgewezen te worden, het is nog te vroeg om de tbs nu te beëindigen. Het is zaak om de komende tijd de laatste stappen te doorlopen, zodat [betrokkene] zo snel mogelijk terug kan naar Iran. Als dit traject helemaal goed doorlopen is dan zal het openbare ministerie zich niet tegen een beëindiging van de tbs verzetten op de komende verlengingszitting in 2024.

7.Het oordeel van de rechtbank

De behandeling van [betrokkene] in het kader van zijn tbs duurt inmiddels ruim vijf jaar. Hij is in Nederland ongewenst verklaard, wat betekent dat hij in Nederland geen rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Dit brengt met zich dat (verdere) resocialisatie in Nederland uitgesloten is en dat de behandeling is gericht op terugkeer naar het land van herkomst.
In een dergelijk geval heeft de rechtbank de mogelijkheid om op grond van artikel 6:6:10b Sv de tbs met verpleging van overheidswege te beëindigen onder de voorwaarde dat de vreemdeling Nederland verlaat en niet naar Nederland terugkeert.
De rechtbank stelt vast dat uit het advies van de inrichting blijkt dat het behandelplafond voor [betrokkene] is bereikt. De afgelopen periode heeft in het teken gestaan van het opmaken van een gedegen repatriëringsplan. Er is in samenspraak met een psychiater in Iran een traject opgesteld waarin voorzien is in een klinische behandeling, de eerste drie maanden na aankomst in Iran. In deze periode zal hij door de Iraanse psychiater worden beoordeeld qua toestandsbeeld en stoornis(sen) en worden behandeld. Ook is voorzien in de voortzetting van medicatie en het opzetten van een ambulant traject na deze klinische behandeling.
De omschakeling van Nederland naar Iran zal de nodige tijd vergen en mogelijk is hier, ook na een langer verblijf van betrokkene in Iran, een verhoogd risico op terugval aanwezig. Uit de verklaring van deskundige [naam 2] wordt duidelijk dat in dat geval overleg zal plaatsvinden tussen de psychiater in Iran en de behandelaar van CTP [locatie] , waarbij de mogelijkheid wordt genoemd dat [betrokkene] , ook nadat de klinische behandeling van de eerste drie maanden is verstreken, in de reguliere geestelijke gezondheidszorg van Iran wordt opgenomen.
Op grond van het advies van de inrichting, dat ter zitting verder toegelicht en aangevuld is door de deskundigen, is de rechtbank van oordeel dat er voor [betrokkene] in Iran een passende voorziening is getroffen die met voldoende waarborgen is omkleed voor zowel [betrokkene] als de maatschappij en waarmee het recidiverisico op nieuwe (zeden)delicten tot een aanvaardbaar niveau is teruggebracht.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om, zoals de officier van justitie wil, nog een half jaar te wachten met beëindiging tot de volgende verlengingszitting. Mede gelet op de adviezen van de deskundigen is niet te verwachten dat de situatie dan anders is dan nu.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de tbs met verpleging van overheidswege moet eindigen op grond van het bepaalde in artikel 6:6:10b Sv. Als voorwaarde voor die beëindiging geldt dat [betrokkene] Nederland verlaat en niet naar Nederland terugkeert. De tbs eindigt daarmee op het moment dat hij Nederland heeft verlaten en herleeft van rechtswege indien hij in Nederland zou terugkeren.
Tot het moment dat [betrokkene] feitelijk vertrokken is uit Nederland, blijft de tbs met verpleging van overheidswege van kracht en kan de officier van justitie zo nodig te zijner tijd een verlenging van de tbs vorderen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De beslissing berust op artikel 6:6:10b van het Wetboek van Strafvordering.

9.De beslissing

De rechtbank:
beëindigt de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege vanaf het moment en onder de voorwaarde dat de veroordeelde Nederland verlaat en dat hij niet naar Nederland terugkeert.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.R. Tafazzul en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 december 2023.
De griffier, mr. Breeman en mr. Van der Linden zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.