ECLI:NL:RBZWB:2023:9201

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
02-005104-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor doodslag en bewezenverklaring van poging doodslag en mishandeling met verwerping van noodweerexces

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1979 en thans gedetineerd in de PI Dordrecht, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 december 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 5 juni 2022 in Klundert, waarbij de verdachte betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met meerdere slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van doodslag op [slachtoffer 1], omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat hij verantwoordelijk was voor het overlijden van dit slachtoffer. Echter, de rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer 2] en mishandeling van [slachtoffer 3]. De verdachte had [slachtoffer 2] met gebalde vuisten en zijn scheenbeen tegen het hoofd geslagen, wat leidde tot ernstig letsel. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij zich moest verdedigen tegen een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, met aftrek van voorarrest, en hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-005104-23
vonnis van de meervoudige kamer van 28 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1979, te [geboorteplaats] , [land] ,
thans gedetineerd in de PI Dordrecht, [adres 1] ,
raadsvrouw mr. B.M.R. te Baerts, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 december 2023, waarbij de officier van justitie, mr. K. Weijers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: [slachtoffer 1] heeft gedood;
Feit 2: [slachtoffer 2] heeft geprobeerd te doden, althans zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht in de vorm van aangezichtsletsel, hersenletsel en breuken in het bekken en de ribben;
Feit 3: [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht in de vorm van een gebroken neus en een gebroken jukbeen subsidiair deze persoon heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie rekwireert tot vrijspraak van feit 1. De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging doodslag, zoals onder feit 2 primair ten laste is gelegd. Verdachte dient van het primaire feit 3, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 3] , te worden vrijgesproken. Wel kan de subsidiair tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen worden. De beroepen op noodweer(exces) dienen te worden verworpen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken. Ook ten aanzien van feit 2 primair, de poging doodslag, is vrijspraak bepleit. Subsidiair is zware mishandeling ten laste gelegd waarbij dit zwaar lichamelijk letsel zou bestaan uit hersenletsel, aangezichtsfracturen, bekkenfracturen en een ribbreuk. Ten aanzien van de aangezichtsfracturen refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de ribbreuk en bekkenfracturen heeft veroorzaakt. Er was volgens de medische rapportage sprake van licht traumatisch schedel- en hersenletsel bij [slachtoffer 2] , maar niet kan worden bewezen dat dit door verdachte is veroorzaakt gelet op het feit dat hij in 2009 volgens de inhoud van de forensisch medische letselrapportage al eerder een schedeloperatie heeft moeten ondergaan in verband met traumatische bloedingen in het hoofd. Ten aanzien van feit 3 heeft verdachte bekend [slachtoffer 3] met een elleboog tegen het gezicht te hebben geslagen. Er is geen bewijs voor overig geweld. Het letsel bij [slachtoffer 3] is niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Om die reden dient hij voor het primaire feit te worden vrijgesproken.
Namens verdachte is ten aanzien van feit 2 en 3 een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces gedaan. Als dit beroep slaagt, dient verdachte van de mishandeling, zoals onder feit 3 in de subsidiaire variant is tenlastegelegd, te worden vrijgesproken. Voor feit 2 dient dan ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
Op 5 juni 2022, om 23.29 uur, meldde de bewoonster van de [adres 2] in Klundert via 112 dat er in de woning aan de [adres 3] een ruzie was geweest en zij de buurvrouw heel hard al langere tijd hoorde huilen en kermen. De politie kwam om 23.53 uur ter plaatse en trof in de woning een ravage aan. Er lagen twee personen beneden in de woning die later bleken te zijn [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna [slachtoffer 2] ). Beide personen hadden ernstige verwondingen. [slachtoffer 1] lag op de grond, en [slachtoffer 2] op de bank/het bed. Op de eerste verdieping troffen zij een gewonde man aan die later bleek te zijn [slachtoffer 3] (hierna [slachtoffer 3] ).
[slachtoffer 1] werd direct opgenomen in het ziekenhuis en overleed aan haar verwondingen op 4 juli 2022. De NFI-deskundige noemt als doodsoorzaak ‘zonder meer’ hevig stomp botsende krachtinwerking op het hoofd. Een gelijkaardige krachtinwerking op de romp kan daar aan bijgedragen hebben.
Het letsel van [slachtoffer 2] is beschreven in een medische letselrapportage als onder meer licht hersenletsel (bloedingen in het hoofd), bekken breuken en meervoudige breuken van het aangezicht.
Het letsel van [slachtoffer 3] is door diverse medische deskundigen beschreven als fracturen van aangezichtsbeenderen, een gebroken neus en een blauw oog. Operatief ingrijpen was niet nodig.
Verdachte heeft [slachtoffer 2] twee keer met de gebalde vuist in het gezicht geslagen, en een keer met het scheenbeen tegen het gezicht geschopt terwijl deze op de grond lag. [slachtoffer 3] heeft hij geslagen met de rechter elleboog in het gezicht.
De beoordeling van de feiten
Aan de rechtbank ligt de vraag voor welke geweldshandelingen verdachte kunnen worden verweten en hoe deze geweldshandelingen juridisch kunnen worden gekwalificeerd.
Feit 1:
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan het geweld dat uiteindelijk heeft geleid tot het overlijden van [slachtoffer 1] . Om die reden zal verdachte van feit 1 worden vrijgesproken.
Feit 2:
[slachtoffer 2] heeft wisselend verklaard over wat er gebeurd is en heeft ook steeds wisselend verklaard over wie het geweld zou hebben uitgeoefend . Er zijn geen verdere getuigen die over het uitgeoefende geweld iets hebben kunnen zeggen. Het forensisch onderzoek heeft ook geen duidelijkheid gegeven welke geweldshandelingen er zijn gepleegd en door wie dat is gedaan. Om die reden gaat de rechtbank bij de beoordeling van de feiten uit van hetgeen verdachte zelf verklaart.
De vraag is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich met zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank dient vervolgens vast te stellen of verdachte
voorwaardelijk opzetop de dood heeft gehad. In dit verband acht de rechtbank het volgende van belang.
Verdachte heeft [slachtoffer 2] meermalen geslagen en eenmaal met zijn scheenbeen geschopt tegen een zeer kwetsbaar lichaamsdeel, te weten het hoofd, waardoor [slachtoffer 2] ten val is gekomen en het bewustzijn heeft verloren. Verdachte heeft verklaard bij de politie dat hij het gezicht van [slachtoffer 2] “kapot” had geslagen, dat hij iets hoorde breken en dat er bloed uit zijn mond kwam. Verdachte heeft zelfs, toen [slachtoffer 2] bewusteloos was, zijn gezicht opzij gelegd omdat hij bang was dat [slachtoffer 2] zou stikken in zijn eigen bloed. De rechtbank concludeert uit het forse letsel, zoals hierboven beschreven, én uit de eigen verklaring van verdachte dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte met volle kracht met zijn vuist op het gezicht van [slachtoffer 2] heeft geslagen en met zijn scheenbeen tegen het hoofd heeft geschopt. Onder die omstandigheden bestaat de aanmerkelijke kans dat de dood van het slachtoffer kan intreden. Dit vindt bevestiging in de medische informatie over [slachtoffer 2] , opgesteld door dr. [naam] waarin staat dat: “het letsel gezien de aard en locatie zodanig is geweest dat het tot overlijden aanleiding had kunnen geven.”
De rechtbank is tevens van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van het slachtoffer gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen van het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de genoemde aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 2] ook willens en wetens heeft aanvaard. Van aanwijzingen van het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] door hem twee keer tegen het hoofd te slaan/stompen en eenmaal met zijn scheenbeen tegen het hoofd te trappen. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging doodslag.
Feit 3:
Verdachte is - na het incident op de benedenverdieping - naar boven gegaan en heeft daar [slachtoffer 3] aangetroffen . Hij heeft toen [slachtoffer 3] een elleboogstoot in het gezicht gegeven waarna hij bloed zag toen hij zijn neus brak. Uit de medische informatie in het dossier volgt dat er bij [slachtoffer 3] sprake was van een gebroken neus en een fractuur van de aangezichtsbeenderen.
De vraag is of dit letsel kan worden gekwalificeerd als
zwaar lichamelijk letsel, zoals primair ten laste is gelegd. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Een gebroken neus of fracturen in het aangezicht kunnen in voorkomende gevallen zwaar lichamelijk letsel opleveren, maar dat is met name het geval als er operatief ingrijpen nodig is. Bij [slachtoffer 3] was operatief ingrijpen niet nodig. Om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling.
Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde mishandeling doet de verdediging een beroep op het ontbreken van wederrechtelijkheid. Ter onderbouwing heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte na het incident op de benedenverdieping naar boven ging. Daar trof hij [slachtoffer 3] . Hij vertelde [slachtoffer 3] wat er beneden gebeurd was en toen werd verdachte door [slachtoffer 3] aangevallen. [slachtoffer 3] probeerde verdachte te wurgen, waarop verdachte hem een elleboogstoot tegen zijn neus gaf. Onder deze omstandigheden is er sprake van noodweer en is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Mocht de rechtbank het noodweer verwerpen, dan doet de raadsvrouw een beroep op noodweerexces.
Voor de beoordeling van het verweer dient de rechtbank eerst de feitelijke omstandigheden vast te stellen. Verdachte heeft verklaard dat hij naar boven ging naar [slachtoffer 3] en dat hij hem vertelde wat er was gebeurd. Bij de politie heeft hij verklaard dat [slachtoffer 3] hem aanviel toen hij hoorde dat verdachte [slachtoffer 2] had geslagen. Hij zou hebben gezegd “wat heb je gedaan, je hebt geen woning meer” en zou hem hebben aangevallen. Ter zitting heeft hij gesteld dat [slachtoffer 3] hem bij de nek pakte en hem probeerde te wurgen. Verdachte heeft verklaard dat hij uit reactie een elleboog naar achteren gaf waarbij hij de neus van [slachtoffer 3] heeft geraakt.
Dit verhaal is echter niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft pas op zitting verklaard dat [slachtoffer 3] hem bij de nek had gepakt. Daar komt bij dat verdachte diezelfde avond nog gezellig met [slachtoffer 3] heeft gedronken en bij de pizzeria is geweest. De uiting, je hebt nu geen woning meer, duidt op een bezorgde houding bij [slachtoffer 3] en het is zeer onaannemelijk dat [slachtoffer 3] daarna dan verdachte bij de nek zou pakken en hem zou proberen te wurgen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Een noodweersituatie is dan ook niet aan de orde. Een beroep op noodweerexces kan dan ook niet slagen. Daarom verwerpt de rechtbank het verweer op het ontbreken van de wederrechtelijkheid.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van verdachte door [slachtoffer 3] een gebroken neus te slaan met zijn elleboog.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2. Primair:
op 5 juni 2022 te Klundert, gemeente Moerdijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een gebalde) vuist en zijn been op het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. Subsidiair:
op 5 juni 2022 te Klundert, gemeente Moerdijk [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] met elleboog op zijn neus/ in zijn gezicht, heeft geslagen;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte bij feit 2 heeft gehandeld uit noodweer. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Meer in het bijzonder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte tussenbeide kwam toen [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] sloeg. Hij kreeg een klap en viel tegen de tv. Verdachte lag op de grond. [slachtoffer 2] bleef terugkomen. [slachtoffer 2] probeerde de tv tegen verdachte aan te gooien en die heeft verdachte met zijn been geblokt. Vervolgens is verdachte opgestaan en heeft hij [slachtoffer 2] met zijn vuist geslagen en met zijn scheenbeen in het gezicht getrapt. Vervolgens heeft verdachte twee keer geslagen en een keer geschopt. Onder deze omstandigheden is met deze geweldshandelingen voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Mocht de rechtbank het beroep op noodweer verwerpen, dan doet de raadsvrouw een beroep op noodweerexces.
5.2
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van iemands eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Verdediging hiertegen moet noodzakelijk en geboden zijn door de omstandigheden. Van een geslaagd beroep op noodweer kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Volgens de Hoge Raad moet de gestelde aanranding in dat geval in redelijkheid worden beschouwd als zodanig bedreigend voor de verdachte, dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding zoals bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De gestelde aanranding moet een zekere objectieve toetsing kunnen doorstaan. Dat wil zeggen dat er in de ogen van een derde of naar de uiterlijke verschijningsvorm beschouwd een onmiddellijke dreiging moet zijn. Daarbij is het bestaan van de enkele vrees onvoldoende.
Noodweer
Zoals hiervoor reeds is overwogen, is het voor de rechtbank -gelet op de wisselende verklaringen van [slachtoffer 2] en bij gebreke aan forensisch bewijs- lastig vast te stellen wat er gebeurd is. De rechtbank gaat dan ook in het voordeel van verdachte uit van diens verklaring, namelijk dat hij eerst werd aangevallen door [slachtoffer 2] , hij een klap kreeg en tegen de tv viel en [slachtoffer 2] de tv naar hem heeft gegooid, waarop verdachte deze tv met zijn been heeft geblokt. Vervolgens heeft verdachte, zoals hiervoor reeds is overwogen, twee maal met de vuist in het gezicht geslagen en eenmaal met het scheenbeen in het gezicht geschopt. Gelet daarop acht de rechtbank aannemelijk geworden dat verdachte zichzelf rechtens mocht verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf dan wel een dreiging daarvan.
Eis van proportionaliteit
De rechtbank stelt voorop dat terughoudend moet worden omgegaan met de vraag of het handelen van verdachte in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Het handelen van verdachte stond naar het oordeel van de rechtbank duidelijk niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding en het dreigende gevaar. Verdachte heeft niet geslagen en geschopt om zich af te weren, maar heeft met alle kracht geslagen en geschopt met het oogmerk om [slachtoffer 2] ernstig letsel toe te brengen. Dat ernstige letsel is ook ontstaan. Het handelen van verdachte was niet proportioneel. Om die reden kan het beroep op noodweer niet slagen.
Noodweerexces
Van een geslaagd beroep op noodweerexces als bedoeld in artikel 41 Sr, tweede lid, is sprake indien aannemelijk is geworden dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden als gevolg van een door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
Uit het handelen van verdachte net na het incident blijkt niet dat er kort daarvoor sprake was van een hevige gemoedsbeweging, zoals door de raadsvrouw werd benoemd als angst en paniek. Verdachte ging immers na het incident op de benedenverdieping nog naar boven, naar [slachtoffer 3] om hem te vertellen wat er was gebeurd. Ook ging verdachte naar de pizzeria om iets te drinken en volgens de verklaring van de eigenaar van de pizzeria en zijn broer was hij ook niet in paniek. Een verdere contra-indicatie is dat verdachte zelf heeft verklaard dat hij vaker vocht en dat hij onverschillig was en het hem niet uitmaakte wat daar gebeurde.
De rechtbank komt hierdoor tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat het handelen van verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweerexces kan daarom niet slagen.
Conclusie
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Ook is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest en met aftrek van de tijd die verdachte in overleveringsdetentie in Duitsland heeft verbleven.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het verweer van de raadsvrouw, dient primair geen straf te worden opgelegd. Subsidiair heeft zij aangegeven dat, indien toch een straf moet worden opgelegd, een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag bij [slachtoffer 2] en een mishandeling van [slachtoffer 3] . Verdachte heeft op de bewuste avond flink geweld toegepast. Hij heeft [slachtoffer 2] twee maal zo hard geslagen en met zijn scheenbeen op het gezicht geschopt dat hij ernstig letsel had met onder meer diverse breuken in het aangezicht. [slachtoffer 2] heeft ruim een maand in het ziekenhuis verbleven en heeft licht traumatisch hersenletsel opgelopen. [slachtoffer 3] had een gebroken neus waar hij langere tijd last van moet hebben gehad.
Bovendien had het handelen van verdachte zeker bij [slachtoffer 2] nog ernstigere gevolgen kunnen hebben dan die zich nu al hebben voorgedaan. Dat het bij [slachtoffer 2] niet tot dodelijk letsel heeft geleid, is geenszins aan het handelen van verdachte te danken.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
In beginsel staan op dit soort ernstige feiten onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ook aan verdachte een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Zij houdt daarbij in strafverzwarende zin rekening met de buitenlandse justitiële documentatie van verdachte waarop meerdere geweldsfeiten staan vermeld. De rechtbank houdt daarnaast in strafverminderende zin rekening met het feit dat verdachte niet degene is geweest die met het geweld is begonnen en dat hij ook openheid heeft gegeven over de geweldshandelingen die hij heeft gepleegd.
Alles afwegend legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van
4 jaren met aftrek van voorarrest inclusief de tijd die verdachte in overleveringsdetentie in Duitsland heeft verbleven.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 300 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 en onder feit 3 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2 primair:poging doodslag;
feit 3 subsidiair:mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 december 2023.
De voorzitter, de oudste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.