4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
Op 5 juni 2022, om 23.29 uur, meldde de bewoonster van de [adres 2] in Klundert via 112 dat er in de woning aan de [adres 3] een ruzie was geweest en zij de buurvrouw heel hard al langere tijd hoorde huilen en kermen. De politie kwam om 23.53 uur ter plaatse en trof in de woning een ravage aan. Er lagen twee personen beneden in de woning die later bleken te zijn [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna [slachtoffer 2] ). Beide personen hadden ernstige verwondingen. [slachtoffer 1] lag op de grond, en [slachtoffer 2] op de bank/het bed. Op de eerste verdieping troffen zij een gewonde man aan die later bleek te zijn [slachtoffer 3] (hierna [slachtoffer 3] ).
[slachtoffer 1] werd direct opgenomen in het ziekenhuis en overleed aan haar verwondingen op 4 juli 2022. De NFI-deskundige noemt als doodsoorzaak ‘zonder meer’ hevig stomp botsende krachtinwerking op het hoofd. Een gelijkaardige krachtinwerking op de romp kan daar aan bijgedragen hebben.
Het letsel van [slachtoffer 2] is beschreven in een medische letselrapportage als onder meer licht hersenletsel (bloedingen in het hoofd), bekken breuken en meervoudige breuken van het aangezicht.
Het letsel van [slachtoffer 3] is door diverse medische deskundigen beschreven als fracturen van aangezichtsbeenderen, een gebroken neus en een blauw oog. Operatief ingrijpen was niet nodig.
Verdachte heeft [slachtoffer 2] twee keer met de gebalde vuist in het gezicht geslagen, en een keer met het scheenbeen tegen het gezicht geschopt terwijl deze op de grond lag. [slachtoffer 3] heeft hij geslagen met de rechter elleboog in het gezicht.
De beoordeling van de feiten
Aan de rechtbank ligt de vraag voor welke geweldshandelingen verdachte kunnen worden verweten en hoe deze geweldshandelingen juridisch kunnen worden gekwalificeerd.
Feit 1:
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan het geweld dat uiteindelijk heeft geleid tot het overlijden van [slachtoffer 1] . Om die reden zal verdachte van feit 1 worden vrijgesproken.
Feit 2:
[slachtoffer 2] heeft wisselend verklaard over wat er gebeurd is en heeft ook steeds wisselend verklaard over wie het geweld zou hebben uitgeoefend . Er zijn geen verdere getuigen die over het uitgeoefende geweld iets hebben kunnen zeggen. Het forensisch onderzoek heeft ook geen duidelijkheid gegeven welke geweldshandelingen er zijn gepleegd en door wie dat is gedaan. Om die reden gaat de rechtbank bij de beoordeling van de feiten uit van hetgeen verdachte zelf verklaart.
De vraag is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich met zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank dient vervolgens vast te stellen of verdachte
voorwaardelijk opzetop de dood heeft gehad. In dit verband acht de rechtbank het volgende van belang.
Verdachte heeft [slachtoffer 2] meermalen geslagen en eenmaal met zijn scheenbeen geschopt tegen een zeer kwetsbaar lichaamsdeel, te weten het hoofd, waardoor [slachtoffer 2] ten val is gekomen en het bewustzijn heeft verloren. Verdachte heeft verklaard bij de politie dat hij het gezicht van [slachtoffer 2] “kapot” had geslagen, dat hij iets hoorde breken en dat er bloed uit zijn mond kwam. Verdachte heeft zelfs, toen [slachtoffer 2] bewusteloos was, zijn gezicht opzij gelegd omdat hij bang was dat [slachtoffer 2] zou stikken in zijn eigen bloed. De rechtbank concludeert uit het forse letsel, zoals hierboven beschreven, én uit de eigen verklaring van verdachte dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte met volle kracht met zijn vuist op het gezicht van [slachtoffer 2] heeft geslagen en met zijn scheenbeen tegen het hoofd heeft geschopt. Onder die omstandigheden bestaat de aanmerkelijke kans dat de dood van het slachtoffer kan intreden. Dit vindt bevestiging in de medische informatie over [slachtoffer 2] , opgesteld door dr. [naam] waarin staat dat: “het letsel gezien de aard en locatie zodanig is geweest dat het tot overlijden aanleiding had kunnen geven.”
De rechtbank is tevens van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van het slachtoffer gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen van het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de genoemde aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 2] ook willens en wetens heeft aanvaard. Van aanwijzingen van het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] door hem twee keer tegen het hoofd te slaan/stompen en eenmaal met zijn scheenbeen tegen het hoofd te trappen. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging doodslag.
Feit 3:
Verdachte is - na het incident op de benedenverdieping - naar boven gegaan en heeft daar [slachtoffer 3] aangetroffen . Hij heeft toen [slachtoffer 3] een elleboogstoot in het gezicht gegeven waarna hij bloed zag toen hij zijn neus brak. Uit de medische informatie in het dossier volgt dat er bij [slachtoffer 3] sprake was van een gebroken neus en een fractuur van de aangezichtsbeenderen.
De vraag is of dit letsel kan worden gekwalificeerd als
zwaar lichamelijk letsel, zoals primair ten laste is gelegd. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Een gebroken neus of fracturen in het aangezicht kunnen in voorkomende gevallen zwaar lichamelijk letsel opleveren, maar dat is met name het geval als er operatief ingrijpen nodig is. Bij [slachtoffer 3] was operatief ingrijpen niet nodig. Om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling.
Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde mishandeling doet de verdediging een beroep op het ontbreken van wederrechtelijkheid. Ter onderbouwing heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte na het incident op de benedenverdieping naar boven ging. Daar trof hij [slachtoffer 3] . Hij vertelde [slachtoffer 3] wat er beneden gebeurd was en toen werd verdachte door [slachtoffer 3] aangevallen. [slachtoffer 3] probeerde verdachte te wurgen, waarop verdachte hem een elleboogstoot tegen zijn neus gaf. Onder deze omstandigheden is er sprake van noodweer en is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Mocht de rechtbank het noodweer verwerpen, dan doet de raadsvrouw een beroep op noodweerexces.
Voor de beoordeling van het verweer dient de rechtbank eerst de feitelijke omstandigheden vast te stellen. Verdachte heeft verklaard dat hij naar boven ging naar [slachtoffer 3] en dat hij hem vertelde wat er was gebeurd. Bij de politie heeft hij verklaard dat [slachtoffer 3] hem aanviel toen hij hoorde dat verdachte [slachtoffer 2] had geslagen. Hij zou hebben gezegd “wat heb je gedaan, je hebt geen woning meer” en zou hem hebben aangevallen. Ter zitting heeft hij gesteld dat [slachtoffer 3] hem bij de nek pakte en hem probeerde te wurgen. Verdachte heeft verklaard dat hij uit reactie een elleboog naar achteren gaf waarbij hij de neus van [slachtoffer 3] heeft geraakt.
Dit verhaal is echter niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft pas op zitting verklaard dat [slachtoffer 3] hem bij de nek had gepakt. Daar komt bij dat verdachte diezelfde avond nog gezellig met [slachtoffer 3] heeft gedronken en bij de pizzeria is geweest. De uiting, je hebt nu geen woning meer, duidt op een bezorgde houding bij [slachtoffer 3] en het is zeer onaannemelijk dat [slachtoffer 3] daarna dan verdachte bij de nek zou pakken en hem zou proberen te wurgen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Een noodweersituatie is dan ook niet aan de orde. Een beroep op noodweerexces kan dan ook niet slagen. Daarom verwerpt de rechtbank het verweer op het ontbreken van de wederrechtelijkheid.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van verdachte door [slachtoffer 3] een gebroken neus te slaan met zijn elleboog.