ECLI:NL:RBZWB:2023:9195

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
10644964 \ CV EXPL 23-2539 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bedrag in het kader van een overeenkomst van opdracht met betrekking tot btw-vrijstelling bij dropshipping

In deze zaak vordert de eiser, een rechtspersoon naar buitenlands recht gevestigd in Thailand, betaling van een bedrag van € 3.500,- van de gedaagde, die een webshop exploiteert. De eiser had in opdracht van de gedaagde onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van btw-vrijstelling bij dropshipping. Na een periode van minder dan een half jaar werd van de gedaagde verwacht dat hij opnieuw een onderzoek zou laten uitvoeren, ditmaal tegen een vergoeding. De kantonrechter oordeelt dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om volledige betaling te verlangen, aangezien de gedaagde slechts kort profijt heeft gehad van de diensten van de eiser. De kantonrechter bepaalt dat de gedaagde € 2.500,- verschuldigd is, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak. De eiser had aanvankelijk een bedrag van € 5.000,- gevorderd, maar de kantonrechter komt tot de conclusie dat de gedaagde slechts € 1.000,- hoeft te betalen, omdat hij al € 1.500,- had voldaan. Daarnaast worden buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, maar de vordering in reconventie van de gedaagde wordt afgewezen. De proceskosten worden toegewezen aan de eiser, die grotendeels in het gelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer 10644964 \ CV EXPL 23-2539
Vonnis van 27 december 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[eiser in conventie] Ltd
gevestigd en kantoorhoudende te Thailand
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
(hierna te noemen: [eiser in conventie] )
gemachtigde: mr. G. Göksen
tegen
[gedaagde in conventie]
voorheen handelend onder de naam [bedrijf]
wonende te [plaats]
gedaagde partij in conventie
eisende partij in reconventie
(hierna te noemen: [gedaagde in conventie] )
procederend in persoon

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 augustus 2023;
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging van eis;
- de mondelinge behandeling van 4 oktober 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2
[gedaagde in conventie] heeft aanvankelijk schriftelijk, alsook in aanvulling daarop mondeling verweer gevoerd tegen hetgeen [eiser in conventie] bij dagvaarding vorderde en daaraan ten grondslag heeft gelegd. Evenwel was hij bij de mondelinge behandeling van de zaak niet aanwezig, ondanks dat het tussenvonnis met daarin de dagbepaling voor de zitting aan het in de dagvaarding vermelde adres van [gedaagde in conventie] werd toegezonden en hij dus geacht wordt behoorlijk te zijn opgeroepen.

2.Het geschil

In conventie en in reconventie
2.1
Na wijziging van haar eis bij akte vordert [eiser in conventie] om bij vonnis, voor zover en indien mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde in conventie] te veroordelen om aan haar te voldoen een bedrag van € 3.500,- inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 17 juni 2021 tot de dag van de algehele voldoening, althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
II. [gedaagde in conventie] te veroordelen om aan haar te voldoen een bedrag van € 625,- aan buitengerechtelijke kosten, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 17 juni 2021, althans vanaf de dag van dagvaarding, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van de algehele voldoening;
III. [gedaagde in conventie] te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede de gebruikelijke nakosten van deze procedure, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten, te rekenen vanaf 14 dagen na de datum van vonniswijzing tot aan de dag van volledige betaling.
2.2
[gedaagde in conventie] voert verweer. Hij betwist de vordering aangezien [eiser in conventie] niet heeft geleverd wat zij aan hem heeft beloofd.
2.3
In reconventie vordert [eiser in reconventie] (terug)betaling door [verweerder in reconventie] van € 2.000,-. Hij heeft dit bedrag aan [verweerder in reconventie] betaald maar [verweerder in reconventie] heeft niet gedaan wat zij heeft toegezegd.
2.4
[verweerder in reconventie] concludeert tot afwijzing van deze vordering.
2.5
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

In conventie en in reconventie
3.1
Gezien de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen beide hierna gezamenlijk worden beoordeeld.
3.2
[eiser in conventie] stelt dat zij en [gedaagde in conventie] op 30 maart 2021 een overeenkomst hebben gesloten op grond waarvan zij in opdracht en ten behoeve van [gedaagde in conventie] met de belasting-dienst vooroverleg heeft gevoerd teneinde een standpunt te verkrijgen omtrent de
btw-gevolgen van de dropshippingactiviteiten van [gedaagde in conventie] , alsmede het in voorkomende gevallen doen van verzoeken om teruggaaf van te veel op aangifte voldane btw. De daarvoor door [gedaagde in conventie] te betalen vergoeding bedroeg € 5.000,- exclusief btw, te vermeerderen met 20% van de totaal voor [gedaagde in conventie] teruggevraagde btw en de door de belastingdienst te vergoeden invorderingsrente. Op 4 november 2021 heeft zij [gedaagde in conventie] het bedrag van € 5.000,- gefactureerd. De uiterste betaaldatum was 18 november 2021. Op
11 augustus 2022 betaalde [gedaagde in conventie] € 1.500,00 in mindering op het factuurbedrag. Ondanks meerdere sommaties is volledige betaling uitgebleven.
3.3
[gedaagde in conventie] erkent dat de hij de door [eiser in conventie] bedoelde overeenkomst met haar is aangegaan. Evenwel betwist hij de vordering omdat die tot stand is gekomen door middel van wat hij noemt “angstzaaiing” en omdat [eiser in conventie] haar verbintenissen uit de overeenkomst niet zou zijn nagekomen. Het gaat volgens [gedaagde in conventie] om een malafide praktijk waarbij niet meer is gedaan dan het sturen van een brief naar de belastingdienst met een vragenlijst over zijn onderneming en waarvan de antwoorden door [eiser in conventie] zijn beïnvloed. De belastingdienst geeft daarop geen goedkeuring maar een akkoord op de door [eiser in conventie] geleverde informatie.
3.4
Overwogen wordt dat niet blijkt dat de overeenkomst tot stand is gekomen door bedreiging, bedrog of door misbruik van omstandigheden (“angstzaaiing”). Dat aan de daarvoor in artikel 3:44 BW vermelde voorwaarden is voldaan wordt door [gedaagde in conventie] niet, althans onvoldoende onderbouwd. [gedaagde in conventie] stelt dat [eiser in conventie] aan ondernemers voorhoudt dat de belastingdienst ze achterna komt om duizenden tot tienduizenden euro’s terug te vragen wanneer de ondernemer geen gebruik maakt van de diensten van [eiser in conventie] . Echter, dat het daarbij gaat om iets anders dan het aanprijzen van haar diensten door [eiser in conventie] blijkt uit het verweer van [gedaagde in conventie] niet.
3.5
Dat [verweerder in reconventie] haar toezegging om een btw-vrijstelling voor de dropshipping-activiteiten van [eiser in reconventie] te bewerkstelligen niet is nagekomen is evenmin gebleken. Integendeel: [verweerder in reconventie] legt als productie 8 bij haar conclusie van antwoord in reconventie een brief van de belastingdienst van 10 mei 2021 over waarin de belastingdienst bevestigde onder welke voorwaarden leveringen van door [eiser in reconventie] via zijn website aangeboden goederen niet met btw belast zijn. Aldus blijkt dat [verweerder in reconventie] wel degelijk heeft voldaan aan haar verplichtingen op grond van artikel 1 van de tussen partijen gesloten overeenkomst.
3.6
Dit betekent dat [gedaagde in conventie] in beginsel de daarvoor overeengekomen vergoeding van
€ 5.000,- aan [eiser in conventie] dient te voldoen. Niettemin komt de kantonrechter in de omstandigheden van dit geval tot een ander oordeel. Uit het verweer van [gedaagde in conventie] blijkt namelijk dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen het feit dat [eiser in conventie] andermaal van hem betaling van hetzelfde bedrag heeft verlangd omdat per 1 juli 2021 de fiscale wet- en regelgeving zouden worden gewijzigd en er daarom opnieuw moest worden onderzocht of de dropshippingactiviteiten van [gedaagde in conventie] ook na die datum zouden zijn vrijgesteld van betaling van btw. Daarvoor zou hij andermaal € 5.000,- moeten voldoen. Verondersteld wordt dat [eiser in conventie] op het moment dat zij de thans voorliggende overeenkomst met [gedaagde in conventie] aanging, wist of althans behoorde te weten dat de betreffende vrijstelling gedurende nog slechts een aantal maanden, namelijk uiterlijk tot 1 juli 2021, zou worden gegeven. Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiser in conventie] desgevraagd verklaard dat [eiser in conventie] wist dat er een wijziging in de regelgeving zou gaan plaatsvinden maar niet wanneer.
De gemachtigde kon niet zeggen hoe lang gewoonlijk de periode is waarbinnen de betreffende wet- en regelgeving geldend is. Ervan uitgaande dat die periode ten minste één jaar bedraagt heeft [gedaagde in conventie] , gezien zijn aanvraag met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021 en aldus gedurende slechts een half jaar profijt gehad, of althans kunnen hebben, van de door [eiser in conventie] uitgevoerde werkzaamheden. Onder deze omstandigheden acht de kantonrechter het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat [eiser in conventie] volledige nakoming van de overeengekomen vergoeding verlangt.
3.7
Op grond van het bovenstaande zal met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:272 lid 2 BW de door [gedaagde in conventie] verschuldigde vergoeding worden bepaald op € 2.500,-. Nu hij naar zeggen van [eiser in conventie] reeds € 1.500,- heeft betaald zal [gedaagde in conventie] hierna worden veroordeeld om in hoofdsom nog € 1.000,- aan [eiser in conventie] te voldoen. Over dit bedrag zal de wettelijke handelsrente worden toegewezen vanaf 19 november 2021, zijnde de dag na de uiterste betaaldatum van de factuur van [eiser in conventie] . Uit haar stellingen blijkt overigens niet waarom zij rente vordert vanaf 17 juni 2021 zodat dit onderdeel van haar (gewijzigde) vordering onvoldoende is onderbouwd en daaraan voorbij wordt gegaan.
3.8
Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten wordt overwogen dat die zijn gerelateerd aan de nog niet betaalde som op het moment dat de incasso-gemachtigde van [eiser in conventie] [gedaagde in conventie] voor het eerst tot betaling sommeerde, en niet vanaf de uiterste betaaldatum van haar factuur zoals [eiser in conventie] in haar dagvaarding betoogt. Uit de door [eiser in conventie] in het geding gebrachte e-mails heeft haar incassogemachtigde [gedaagde in conventie] op 24 augustus 2022 voor het eerst tot betaling gesommeerd. [gedaagde in conventie] heeft echter al op
11 augustus 2021 € 1.500,- betaald. Dit betekent dat het toe te wijzen bedrag aan buiten-gerechtelijke incassokosten, overeenkomstig artikel 2 lid 1 van het Besluit voor buitengerechtelijke incassokosten gerelateerd aan de nog verschuldigde € 1.000,-, € 150,- bedraagt. Over dat bedrag zal vanaf de dag van dagvaarding de wettelijke rente worden toegewezen. Anders dan [eiser in conventie] blijkens haar (gewijzigde) vordering lijkt te menen zien de buitengerechtelijke incassokosten niet op een handelstransactie zoals bedoeld in artikel 6:119a BW en wordt daarom over het bedrag van die kosten niet de wettelijke handelsrente maar de ‘gewone’ wettelijke rente berekend.
3.9
Uit het bovenstaande volgt dat de vordering van [eiser in reconventie] om [verweerder in reconventie] tot terugbetaling van € 1.500,- te veroordelen niet zal worden toegewezen.
Een andere betaling van € 500,- heeft [eiser in reconventie] blijkens het door hemzelf overgelegde betalingsbewijs gedaan aan Fortune Bay FZ LLC. Volgens de stellingen van [verweerder in reconventie] in haar conclusie van antwoord in reconventie betreft dit een aanbetaling voor andere dienst-verlening door een andere dienstverlener en heeft die betaling dus geen betrekking op de overeenkomst die onderwerp is van het voorliggende geschil. Nu dit door [eiser in reconventie] niet is weersproken wordt zijn vordering om (ook) die € 500,- aan hem terug te betalen afgewezen.

4.De proceskosten

In conventie
4.1
[gedaagde in conventie] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proces-kosten worden veroordeeld (inclusief nakosten). De proceskosten aan de zijde van [eiser in conventie] worden vastgesteld op:
  • dagvaarding € 110,03
  • griffierecht € 322,00
  • salaris gemachtigde € 264,00 (2 punten x tarief € 132,00)
  • nakosten
Totaal € 828,03
4.2
De in de dagvaarding begrepen vergoeding voor ‘DBR’ is niet toewijsbaar nu daarvoor een wettelijke grondslag ontbreekt. Niet valt in te zien dat kosten in verband met (het raadplegen van) het digitaal beslagregister waarvoor deze vergoeding onder de noemer verschotten wordt gevorderd, noodzakelijk zijn gemaakt voor de goede verrichting van de betreffende ambtshandeling, in casu het uitbrengen van de dagvaarding, zoals bedoeld in artikel 9 lid 1, onder a van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders.
4.3
Verder worden de kosten die gemoeid zijn met een bevraging in het handelsregister beperkt tot het gebruikelijke tarief van € 2,71 voor één inzage. Uit de dagvaarding blijkt niet waarom dit bedrag door de deurwaarder tweemaal in rekening wordt gebracht.
4.4
De door [gedaagde in conventie] te betalen vergoeding voor griffierecht wordt beperkt tot het bedrag
dat volgens de Wet griffierechten in burgerlijke zaken verschuldigd is bij een vordering tot
€ 1.500,-.
In reconventie
4.5
Gezien de samenhang van de door [eiser in reconventie] ingestelde reconventionele vordering met de vordering van [verweerder in reconventie] in conventie zullen eventuele overige proceskosten in reconventie worden gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
- veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan [eiser in conventie] te betalen een bedrag van € 1.000,- inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 19 november 2021 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt [gedaagde in conventie] om ter zake van buitengerechtelijke incassokosten aan [eiser in conventie] te betalen een bedrag van € 150,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 14 juli 2023 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser in conventie] vastgesteld op € 828,03, te betalen na aanschrijving daartoe;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
- wijst de vordering af;
- compenseert de kosten van de procedure, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en is in het openbaar uitgesproken op
27 december 2023.