ECLI:NL:RBZWB:2023:9193

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
C/02/415713 / JE RK 23-1961
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met tekortkomingen in de uitvoering door de gecertificeerde instelling

Op 15 december 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter oordeelde dat de gecertificeerde instelling (GI), het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, op meerdere punten tekortschiet in de uitvoering van haar taken, waardoor de belangen van de betrokken minderjarigen onvoldoende worden behartigd. De ouders van de minderjarigen waren niet aanwezig tijdens de mondelinge behandeling, maar de kinderrechter heeft de kinderen zelf gehoord. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI onvoldoende vooruitgang heeft geboekt en dat er geen vaste jeugdzorgwerker betrokken is bij de kinderen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor twee maanden, met de nadruk op de noodzaak van een goede begeleiding en regie door de GI. Tevens is een bijzondere curator benoemd om de belangen van de minderjarigen te behartigen, gezien de problematische situatie van de ouders en de tekortkomingen van de GI. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om voor de volgende zitting op 15 februari 2024 schriftelijk te rapporteren over de stand van zaken en het plan van aanpak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/415713 / JE RK 23-1961
Datum uitspraak: 15 december 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Utrecht.
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2009 te [geboorteplaats] ( [land] ),
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats] ( [land] ),
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op
6 november 2023;
- de brief van de GI van 1 december 2023;
- de brief van de vader van 4 december 2023;
- een emailbericht van de GI van 13 december 2023;
- de twee emailberichten van de GI van 14 december 2023.
1.2.
Op 15 december 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
1.3.
Verschenen en gehoord zijn:
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- twee begeleiders van de woongroep waar de kinderen verblijven.
1.4.
De ouders zijn niet verschenen. De vader heeft zich in zijn brief van 4 december 2023 verontschuldigd omdat hij wegens werkdruk niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kon zijn. De kinderrechter stelt vast dat de ouders wel juist zijn opgeroepen.
1.5.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben apart van elkaar een gesprek gevoerd met de kinderrechter. De begeleider van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] was met bijzondere toestemming van de kinderrechter aanwezig tijdens deze gesprekken. Hij heeft voor de kinderen vertaald omdat er geen (telefonische) tolk beschikbaar was. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.6.
De kinderrechter heeft bijzondere toestemming verleend aan een begeleider van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om als informant aanwezig te zijn tijdens de mondelinge behandeling. De kinderrechter is hiertoe overgegaan omdat er geen vaste jeugdzorgwerker vanuit de GI bij de kinderen betrokken is. Ter overbrugging – totdat er een vaste jeugdzorgwerker beschikbaar is – is het landelijk doorstroomteam van de GI betrokken bij de kinderen, wat in het verzoekschrift is aangeduid met de vermelding “MV min. variant”. De begeleider van de woongroep waar de kinderen verblijven is echter al sinds de eerste dag van de uithuisplaatsing bij de kinderen betrokken en ziet en spreekt hen vrijwel dagelijks. Hij heeft daardoor meer zicht op de situatie van de kinderen dan het landelijk doorstroomteam van de GI en om die reden heeft de kinderrechter enkele vragen aan de begeleider willen stellen. Gedurende de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter ook aan een tweede begeleider bijzondere toestemming verleend om als informant aanwezig te zijn tijdens de mondelinge behandeling, om de hiervoor genoemde reden.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 16 december 2022 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 december 2022 en tot 16 december 2023. Tevens is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsvervangende omgeving, dan wel een voorziening voor pleegzorg met ingang van 16 december 2022 en tot 16 april 2023.
2.3.
Bij beschikking van 14 april 2023 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 16 april 2023 en tot 16 december 2023.
2.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de vader en hun stiefmoeder, maar verblijven feitelijk op een woongroep ( [locatie] ) in [plaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar.
3.2.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. Door de GI is naar voren gebracht dat het landelijk doorstroomteam op dit moment betrokken is bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Per januari is een vaste jeugdzorgwerker beschikbaar en moet de regie terugkomen bij de GI. Desgevraagd heeft de GI meegedeeld niet goed te weten hoe deze minderjarigen bij het doorstroomteam zijn geplaatst, de situatie lijkt zich hiervoor niet te lenen. De kinderen verblijven op dit moment nog steeds op de woongroep in [plaats] . Deze woongroep wordt echter maar tot half januari 2024 gefinancierd door de gemeente en de GI hoopt voor die tijd een andere plek te vinden voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij zijn bij verschillende plekken aangemeld, maar mede gelet op de ingewikkelde problematiek kunnen de kinderen niet overal worden geplaatst. De GI geeft aan dat de kinderen niet terug willen naar de thuissituatie van de vader en ook de vader wil dit niet. Het is belangrijk dat er de komende periode duidelijkheid komt over de rol van de vader. Het is onduidelijk of er contact is geweest met de IND over de situatie van de moeder. Het is evenmin duidelijk of er op dit moment wordt gewerkt aan diagnostiek van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De GI merkt ten slotte op dat het niet de bedoeling is dat er in het plan van aanpak geen doelen zijn geformuleerd voor [minderjarige 1] .
4.2.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige 1] aangegeven dat het goed met haar gaat. Het gaat goed op school en zij vindt de plek waar ze woont fijn. [minderjarige 1] heeft eindelijk rust gevonden en wil graag op deze woongroep blijven wonen totdat haar moeder naar Nederland kan komen. [minderjarige 1] heeft altijd bij de moeder gewoond en kende haar vader niet totdat zij twee jaar geleden naar Nederland kwam. [minderjarige 1] wil niet bij de vader wonen en wil hem niet spreken. Verder geeft [minderjarige 1] aan dat zij onlangs naar een gezinshuis in Breda is gebracht, maar zij wil daar niet wonen. Zij zou daar onder meer een hoofddoek moeten dragen terwijl zij dat van haar moeder niet hoeft en zij dit ook niet wil. Tot slot merkt [minderjarige 1] op dat zij zich veilig voelt bij de begeleider en hem als een grote broer ziet.
4.3.
[minderjarige 2] geeft tijdens het gesprek met de kinderrechter aan dat hij op zijn plek zit bij de woongroep. Hij heeft in [plaats] zijn school, vrienden en hij gaat wekelijks naar voetbaltraining. Hij wil bij deze woongroep blijven wonen omdat hij zich daar veilig en op zijn gemak voelt. Als hij naar een andere verblijfsplek moet, zal hij dit gevoel niet hebben. [minderjarige 2] wil niet bij de vader wonen en heeft op dit moment geen contact met de vader. Wel heeft hij dagelijks telefonisch contact met de moeder en hij wil graag dat de moeder in Nederland komt wonen. Er wordt gewerkt aan een gezinshereniging zodat de moeder naar Nederland kan komen. [minderjarige 2] zou niet terug willen naar Libanon. Verder merkt [minderjarige 2] op dat hij de jeugdzorgwerker van de GI niet kent en dat hij graag wil dat de begeleider betrokken blijft.
4.4.
De begeleider heeft naar voren gebracht dat hij graag wil dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op een goede plek verblijven. Zij verblijven sinds acht maanden op de woongroep in [plaats] en deze woongroep wordt – zoals het er nu naar uit ziet – tot half januari gefinancierd. De begeleider probeert middels een gezinsherenigingsprocedure een verblijfsvergunning voor de moeder aan te vragen. Hij heeft hierbij bijstand van een advocaat. Alle papieren zijn ingevuld en de begeleider wacht op een handtekening van de GI, nu de vader hier niet voor wil tekenen. De vader wil namelijk niet dat de moeder naar Nederland komt, maar vindt het wel goed als de kinderen terugkeren naar Libanon. Voor wat betreft de plaatsing bij [gezinshuis] geeft de begeleider aan dat de kinderen daar niet willen wonen. Dit is een Islamitische woongroep en [minderjarige 1] moest daar bidden en een hoofddoek dragen. Hierbij gaf [minderjarige 1] zelf aan dat haar moeder vanwege onderdrukking uit Syrië is gevlucht en zij nu hetzelfde mee maakte in dit gezinshuis. De moeder heeft dit ook met de begeleider besproken. In de aanloop naar het kindgesprek heeft de begeleider melding gemaakt van verschillen van mening met een andere betrokken instelling, [stichting] , wat heeft geleid tot verwijten over de mate van betrokkenheid van de begeleider.
4.5.
De vader heeft in zijn brief aangegeven dat hij niks te zeggen heeft over de kinderen.

5.De beoordeling

Verlenging van de ondertoezichtstelling

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 lid 1 BW. Dat betekent dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op grond van artikel 1:260 lid 1 BW zal verlengen voor de duur van een jaar, te weten met ingang van 16 december 2023 en tot 16 december 2024. De kinderrechter zal de beslissing hierna uitleggen.
5.2.
Op basis van hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling stelt de kinderrechter vast dat de GI het afgelopen jaar weinig tot geen vooruitgang heeft geboekt. Er is nog steeds geen vaste jeugdzorgwerker betrokken bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en er is evenmin duidelijkheid over wat er de komende periode dient te gebeuren. Dit is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een uiterst onwenselijke situatie. De kinderrechter betwijfelt of de kinderen door de GI zijn gezien en vindt het schijnbare gebrek aan betrokkenheid vanuit de GI zorgelijk. Een treffend voorbeeld is dat door de GI in het verzoekschrift is aangegeven dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de Nederlandse taal machtig zouden zijn, wat tijdens het gesprek met de kinderrechter geenszins het geval bleek te zijn. Voorts stelt de kinderrechter vast dat de GI heeft nagelaten regie te voeren. Deze taak is de afgelopen periode (deels) waargenomen door [stichting] . Daarbij is kennelijk een verschil van mening tussen hulpverleners ontstaan dat, ongeacht de aard en oorzaak daarvan, als schadelijk voor de juiste uitvoering van de hulpverlening moet worden gezien en waarop de GI dan ook actief had moeten ingrijpen. De kinderrechter overweegt dat deze aanpak in strijd is met de taken van de GI. Ook inhoudelijk is deze aanpak onjuist te noemen nu, naast al het voorgaande, is gebleken dat in onvoldoende mate is getracht de vader bij het proces te betrekken.
5.3.
Ondanks de nog openstaande vragen en bestaande onduidelijkheden, is de kinderrechter van oordeel dat de ondertoezichtstelling moet worden verlengd. Hiertoe overweegt de kinderrechter dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog altijd ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, nu het zo lijkt te zijn dat de thuissituatie bij de vader onveranderd is en de zorgen onverminderd aanwezig zijn. De kinderrechter constateert allereerst dat de inactiviteit van de GI hieraan heeft bijgedragen. Voorts overweegt de kinderrechter dat gebleken is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al enige tijd geen contact hebben met de vader. Uit de stukken volgt dat de vader zich de afgelopen periode (vrijwel) niet betrokken heeft opgesteld en geen contact wenst met de kinderen zolang zij contact hebben met de moeder. De kinderrechter vindt deze houding en uitlating zorgelijk. Voorts overweegt de kinderrechter dat de moeder weliswaar betrokken is, maar in Libanon woont en daardoor onvoldoende zicht heeft op de ontwikkeling van kinderen. Al met al is de kinderrechter van oordeel dat de situatie onverminderd ernstig is, waardoor er nog steeds een noodzaak bestaat voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
5.4.
De kinderrechter komt daarmee tot de conclusie dat de doelen van de ondertoezichtstelling nog altijd niet zijn behaald. Op basis van het voorgaande komt de kinderrechter bovendien tot de conclusie dat het noodzakelijk is dat de hulp en regie in een gedwongen kader wordt voortgezet en wordt geïntensiveerd. De kinderrechter verwacht van de GI dat stevig regie wordt gevoerd op de gemaakte afspraken, de doelen en het verloop van de hulpverlening. De kinderrechter wenst hierover meer duidelijkheid te krijgen. Hierbij merkt de kinderrechter op dat er voor [minderjarige 1] geen doelen zijn opgesteld. Het komende jaar dient specifiek te worden gekeken naar de behoeften van de kinderen op kindeigen niveau, waarbij het wellicht passend is om (nader) te onderzoeken wat er in Syrië en in de thuissituatie bij de vader is voorgevallen en welk effect dit heeft op de kinderen. Verder dient de GI het perspectief van de kinderen te onderzoeken en daarbij is het van belang dat intensiever wordt geprobeerd om met de vader in contact te komen zodat duidelijk wordt wat de visie van de vader is en wat zijn mogelijkheden tot het uitoefenen van goed genoeg ouderschap zijn.
5.5.
De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, nu in deze situatie voorlopig geen verandering lijkt te komen en de GI actief aan de slag moet gaan.
Verlenging van de machtiging uithuisplaatsing
5.6.
De kinderrechter is van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. Om die reden zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op grond van artikel 1:265c lid 2 BW verlengen voor de duur van twee maanden, te weten met ingang van 16 december 2023 en tot 16 februari 2024. De kinderrechter zal deze beslissing hierna uitleggen.
5.7.
Op basis van de zorgen die er nog bestaan is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet worden verlengd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven op een woongroep in [plaats] . Zij hebben aangegeven dat zij niet bij de vader willen wonen en ook de vader lijkt niet te willen dat de kinderen terugkeren naar de thuissituatie. Daarbij is gebleken dat er op dit moment op geen enkele wijze contact is tussen de kinderen en de vader. De kinderrechter komt dan ook tot de conclusie dat een terugkeer in de thuissituatie van de vader op dit moment niet mogelijk is. Verder overweegt de kinderrechter dat de leefomgeving en woonsituatie van de moeder in Libanon onveilig is bevonden, waardoor het op dit moment voor de kinderen evenmin een optie is om terug te keren in de thuissituatie van de moeder. Nu de kinderen niet bij de moeder en niet bij de vader kunnen verblijven, komt de kinderrechter tot het oordeel dat er op dit moment geen andere optie is dan een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
5.8.
De kinderrechter vindt het belangrijk dat het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de woongroep in [plaats] wordt voortgezet. De kinderen hebben het naar hun zin bij deze woongroep en zij voelen zich daar veilig. Er is de afgelopen periode steeds meer stabiliteit gekomen en het gaat daarom beter met de kinderen. De kinderrechter vindt een overplaatsing naar een andere groep of een gezinshuis op dit moment niet in het belang van de kinderen, zeker nu onduidelijk is waar de kinderen dan zouden gaan verblijven. Daarbij vindt de kinderrechter het van het grootste belang dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en hun oudere [zus] bij elkaar blijven. Zij ervaren veel steun aan elkaar en dit mag hen in deze fase niet worden afgenomen. De kinderrechter heeft kennis genomen van de financiële achtergrond van het besluit om het verblijf op deze plaats niet langer mogelijk te maken, maar stelt vast dat dit een bijzondere casus is die bijzondere aandacht verdient en rechtvaardigt. De kinderen verkeren in een lastige positie en hebben traumatiserende ervaringen uit het recente verleden. Op basis van het voorgaande komt de kinderrechter tot de conclusie dat de oplossing zoals deze is gevonden moet worden gehandhaafd. Het is in het belang van de kinderen dat zij de komende periode op dezelfde woongroep verblijven, in ieder geval totdat er een geschikte plek voor hen samen wordt gevonden. Op die manier kunnen de kinderen vanuit een gezamenlijk verblijf verder werken aan hun ontwikkeling. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing om die reden enkel verlenen voor het verblijf op de huidige woongroep in [plaats] ( [locatie] ). Mocht de GI in de tussentijd een andere passende plek vinden voor de kinderen, dient de GI hiervoor een verzoek in te dienen bij de kinderrechter.
5.9.
Gelet op het voorgaande, te weten de onduidelijkheid over de huidige woongroep en over een vervolgplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , ziet de kinderrechter een reden om het verzoek betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing toe te wijzen voor een kortere duur. De kinderrechter acht een termijn van twee maanden passend en houdt het resterende deel van het verzoek aan in afwachting van de resultaten van de hulpverlening en het verslag van bevindingen van de bijzondere curator.
Benoeming bijzondere curator
5.10.
Artikel 1:250 BW bepaalt – voor zover hier van belang – het volgende. Wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige de belangen van de met het gezag belaste ouder(s) in strijd zijn met die van de minderjarige, kan de kinderrechter, indien dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk wordt geacht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator benoemen om de minderjarige zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen.
5.11.
De kinderrechter stelt vast dat de GI de afgelopen periode onvoldoende betrokken is geweest bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en niet altijd conform de belangen van de kinderen heeft gehandeld. De GI heeft bij de kinderrechter de stellige indruk gewekt dat zij onvoldoende op de hoogte is van de situatie en de positie van de kinderen. De GI is bovendien schijnbaar onvoldoende bezig met wat een goede huisvesting zou zijn in deze situatie. De kinderrechter benadrukt daarbij dat de afwezigheid van de moeder en de problematische verhouding tot de vader een veel actievere betrokkenheid vereist van de GI dan tot dusver gedurende lange tijd is gerealiseerd. De enkele toezegging van de GI dat op korte termijn een vaste jeugdzorgwerker zal worden toegevoegd is volstrekt onvoldoende om het vertrouwen van de kinderrechter te herwinnen dat op korte termijn adequaat zal worden gehandeld met het oog op de belangen van de minderjarige kinderen. Hiermee is de situatie ontstaan waarin de belangen van de kinderen in en buiten rechte onvoldoende worden behartigd, terwijl de enige gezagdragende ouder die zich in Nederland bevindt niet de bereidheid of de betrokkenheid lijkt te tonen die daartoe nodig is. De kinderrechter komt daardoor tot de conclusie dat de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] thans niet naar behoren worden vertegenwoordigd.
5.12.
De kinderrechter acht het noodzakelijk dat een bijzondere curator de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] behartigt en is derhalve van oordeel dat ambtshalve een bijzondere curator over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te worden benoemd. De kinderrechter geeft de bijzondere curator de opdracht te inventariseren wat op dit moment de behoeften en de omstandigheden van de kinderen zijn. Daarbij dient de bijzondere curator waar dat wenselijk en mogelijk is de verbetering van die omstandigheden na te streven. De bijzondere curator dient daartoe alles te doen wat noodzakelijk is en de kinderen daarbij in en buiten rechte te vertegenwoordigen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 16 december 2024.
5.13.
Mr. D.J.A. Burlet, advocaat, kantoorhoudende te Oostburg, is bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator op te treden en zal hiertoe door de rechtbank worden benoemd.
5.14.
De bijzondere curator wordt verzocht een advies aan de rechtbank uit te brengen in de vorm van een verslag van bevindingen, indien noodzakelijk tijdens de (nadere) mondelinge behandeling.
5.15.
De bijzondere curator wordt met name verzocht gesprekken te voeren met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , de moeder, de vader, de stiefmoeder, de begeleiding van de woongroep en de (vaste jeugdzorgwerker van de) GI. Het staat de bijzondere curator vrij gesprekken te voeren met overige betrokken personen, die informatie over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen verschaffen.
5.16.
De kinderrechter wijst de vader, de moeder en de GI er op dat zij de verplichting hebben aan de door de bijzondere curator te geven instructies gevolg te geven.
5.17.
Voorts verzoekt de kinderrechter de bijzondere curator de leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek in acht te nemen.
Voortgang procedure
5.18.
In overleg met alle aanwezigen heeft de kinderrechter tijdens de mondelinge behandeling een datum voor een nadere mondelinge behandeling bepaald op
15 februari 2024 om 9.30 uur. Alsdan zal worden besproken of de machtiging tot uithuisplaatsing dient te worden verlengd. De kinderrechter verwacht dat de vader, de vaste jeugdzorgwerker, een begeleider van de woongroep, de bijzondere curator en een (fysieke) tolk in de Syrische taal hierbij aanwezig zijn.
5.19.
De kinderrechter verzoekt de GI om de rechtbank vóór 15 februari 2024 schriftelijk te informeren over de actuele stand van zaken, het plan van aanpak van de GI, nadere informatie over een mogelijke vervolgplek voor de kinderen en de visie van de GI op het resterende deel van het verzoek.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.20.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.21.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 16 december 2023 en tot 16 december 2024;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten de woongroep [locatie] te [plaats] , met ingang van 16 december 2023 en tot 16 februari 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de beslissing ten aanzien van het resterende deel van het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan tot de mondelinge behandeling van
[datum] 2024 om [tijd], welke behandeling wordt gehouden in het gerechtsgebouw aan de Kousteensedijk 2 te Middelburg, met het verzoek aan de GI om alsdan de kinderrechter nader te informeren, zoals in de beoordeling onder rechtsoverweging 5.19 is overwogen;
6.5.
benoemt – met inachtneming van het hiervoor overwogene – over de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2009 te [geboorteplaats] ( [land] ),
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats] ( [land] ),
tot bijzondere curator mevrouw mr. D.J.A. Burlet, advocaat, kantoorhoudende te Oostburg.
6.6.
verzoekt de bijzondere curator aan de rechtbank verslag te doen van haar bevindingen voorafgaand of, indien noodzakelijk, tijdens de nadere mondelinge behandeling, en daarbij een standpunt over het verzoek in te nemen;
6.7.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als een oproeping voor de bijzondere curator, de moeder, de vader en de GI om op de voormelde mondelinge behandeling te verschijnen;
6.8.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2023 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Meer als griffier, en op schrift gesteld op 28 december 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.