ECLI:NL:RBZWB:2023:9179

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5109
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak inzake aanvullende compensatie voor werkelijke schade in het kader van de hersteloperatie toeslagen

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen waarin een bedrag van € 24.093,- aan aanvullende compensatie voor werkelijke schade was toegekend. Na een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar, ontving de eiser nog een bedrag van € 10.194,-. Echter, de eiser was niet tevreden met de verdere besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen, die in totaal nog een bedrag van € 2.899,- aan aanvullende compensatie zouden uitkeren. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 16 januari 2023 behandeld, waarbij de eiser en de gemachtigden van de Belastingdienst/Toeslagen aanwezig waren.

In een tussenuitspraak van 7 april 2023 heeft de rechtbank geconstateerd dat er gebreken waren in de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen en hen de gelegenheid gegeven om deze te herstellen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft hierop gereageerd met aanvullende motivering. De rechtbank heeft vervolgens op 26 oktober 2023 het onderzoek gesloten en de uitspraaktermijn verlengd. In de uiteindelijke uitspraak heeft de rechtbank de eerdere oordelen uit de tussenuitspraak gehandhaafd, met uitzondering van enkele punten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schadeposten 'inkomensschade van eiser over 2013' en 'immateriële schade' hoger moesten worden vastgesteld en dat de Belastingdienst/Toeslagen wettelijke rente verschuldigd was over de toegekende bedragen.

De rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot betaling van de vastgestelde schadevergoedingen, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft bepaald dat het betaalde griffierecht aan de eiser moet worden vergoed. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen causaal verband was tussen de toeslagenproblematiek en de inkomensachteruitgang van de echtgenote van de eiser, en dat de overige door de eiser aangedragen schadeposten niet in aanmerking kwamen voor vergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5109

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen, Belastingdienst/Toeslagen

(gemachtigde: [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] ).

Inleiding

1. In het besluit van 24 november 2021 (primair besluit) heeft Belastingdienst/Toeslagen aan eiser een bedrag van € 24.093,- aan aanvullende compensatie voor werkelijke schade toegekend in het kader van de hersteloperatie toeslagen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 1 november 2022 (bestreden besluit I) is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en is aan eiser nog een bedrag van € 10.194,- aan aanvullende compensatie voor werkelijke schade toegekend. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Met het besluit van 1 december 2022 (bestreden besluit II) heeft Belastingdienst/Toeslagen bepaald dat nog een bedrag van € 2.899,- aan aanvullende compensatie voor werkelijke schade zal worden betaald. Eiser heeft meegedeeld dat hij zich niet kan vinden in dit besluit. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiser van rechtswege ook mede betrekking op dit besluit.
Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingezonden.
Bij brief van 12 januari 2023 heeft Belastingdienst/Toeslagen de rechtbank meegedeeld dat eiser nog een betaling zal ontvangen van € 28,99.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van Belastingdienst/Toeslagen.
In de tussenuitspraak van 7 april 2023 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank Belastingdienst/Toeslagen in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Belastingdienst/Toeslagen heeft in reactie op de tussenuitspraak op 12 juni 2023 en 25 juli 2023 een aanvullende motivering ingediend.
Eiser heeft hierop op 29 juni 2023, 23 augustus 2023, 23 september 2023, 27 september 2023 en 8 oktober 2023 schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op 26 oktober 2023 gesloten. De uitspraaktermijn is met twee weken verlengd.

Overwegingen

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 7 april 2023. De rechtbank handhaaft al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de schadeposten ‘inkomensschade van eiser over 2013’ en ‘immateriële schade’ hoger moeten worden vastgesteld. Verder zijn door de rechtbank in de besluiten van Belastingdienst/Toeslagen gebreken geconstateerd ten aanzien van de schadeposten ‘levensloop-hypotheek’ en ‘wettelijke rente’. Belastingdienst/Toeslagen is in de gelegenheid gesteld om deze gebreken te herstellen. Verder heeft de rechtbank in de tussenuitspraak overwogen dat het wijzigen van bedragen ten aanzien van verschillende schadeposten ook van invloed is op de extra 1% vergoeding. Deze component moet daarom ook in de herberekening worden meegenomen.
4. De rechtbank zal allereerst de wijze waarop Belastingdienst/Toeslagen heeft geprobeerd de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken te herstellen bespreken. Daarna worden de verschuldigde wettelijke rente als gevolg van de in de tussenuitspraak verhoogde schadebedragen, en ook de 1% vergoeding besproken. Ten slotte zal de rechtbank de (overige) door eiser aangevoerde punten aan de orde stellen.
Levensloop-hypotheek: gebrek hersteld?
5.1
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat Belastingdienst/Toeslagen zal moeten uitwerken wat de concrete schade is vanwege het feit dat eiser vanaf 3 juli 2013 zijn maandelijkse premies voor de levensloophypotheek heeft verlaagd als gevolg van de toeslagenproblemen.
5.2
Belastingdienst/Toeslagen heeft in de reactie van 25 juli 2023 aangegeven dat het schadebedrag ten aanzien van de schadepost ‘levensloop-hypotheek’ wordt begroot op € 51.788,41. Daarbij is ervan uitgegaan dat de toeslagenproblemen hebben geleid tot verlaging van de premie over de periode van 3 juli 2013 tot 3 juni 2021 (de eerste datum van premiebetaling na betaling van een compensatiebedrag). De Commissie Werkelijke Schade (CWS) heeft geadviseerd geen wettelijke rente over deze schadepost te berekenen, omdat eiser nu compensatie ontvangt van een bedrag dat anders uitgekeerd zou worden op 3 februari 2040. Daarom is volgens Belastingdienst/Toeslagen het naar boven afgeronde berekende bedrag van € 51.789,- juist en is hierover geen wettelijke rente verschuldigd.
5.3
Eiser heeft in zijn reactie van 23 augustus 2023 aangegeven akkoord te gaan met het schadebedrag, maar stelt dat Belastingdienst/Toeslagen wel wettelijke rente over dit bedrag is verschuldigd vanaf 1 juni 2021, omdat Belastingdienst/Toeslagen tot die datum de premieverlaging aanmerkt als causaal met de toeslagenproblemen. Deze rente is berekend op een bedrag van € 3.029,-.
5.4
De rechtbank stelt vast dat partijen het eens zijn over het schadebedrag ten aanzien van de schadepost ‘levensloop-hypotheek’. De rechtbank gaat uit van de juistheid van het bedrag van € 51.789,-.
5.5
De rechtbank overweegt dat met dit bedrag compensatie plaatsvindt ter voorkoming van in de toekomst te missen rendement van de levensloop-hypotheek als gevolg van de jarenlange premieverlaging. De hoogte van een dergelijk compensatiebedrag wordt mede bepaald door het moment waarop dit wordt berekend. Anders dan Belastingdienst/Toeslagen stelt, is hierover wel wettelijke rente verschuldigd. De rente loopt vanaf het moment dat dit bedrag is vastgesteld en daarmee opeisbaar is geworden tot aan het moment dat de schadevergoeding is voldaan. [1] Omdat er geen ander moment van vaststelling bekend is zal aangesloten worden bij de datum waarop Belastingdienst/Toeslagen de berekening aan de rechtbank kenbaar heeft gemaakt. Dat betekent dat vanaf 25 juli 2023 wettelijke rente is verschuldigd tot het moment dat Belastingdienst/Toeslagen de schadevergoeding aan eiser heeft uitgekeerd. Belastingdienst/Toeslagen zal de wettelijke rente moeten berekenen met inachtneming van de berekeningswijze zoals opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. [2]
Wettelijke rente: gebrek hersteld?
6.1
In de nadere reactie van 25 juli 2023 stelt Belastingdienst/Toeslagen dat de rechtbank in de tussenuitspraak terecht heeft opgemerkt dat de wettelijke rente in de bestreden besluiten I en II niet is aangepast aan de verhoging van de schadevergoedingen in die besluiten ten opzichte van het primaire besluit. Belastingdienst/Toeslagen heeft deze wettelijke rente tot aan de dag van betaling van de verhoogde schadevergoedingen alsnog als volgt berekend.
Over de verhogingen van de schadebedragen voor de schadeposten inkomensschade en pensioenschade zoals opgenomen in het bestreden besluit I, is alsnog de wettelijke rente vastgesteld op een bedrag van € 1.646,-. Verder heeft Belastingdienst/Toeslagen de wettelijke rente over de in het bestreden besluit II gedane toezegging van € 2.899,- en de daarover vergoede 1% verhoging vastgesteld op € 22,- respectievelijk € 1,-.
De wettelijke rente over de extra uitbetaalde immateriële schadevergoeding van € 2.000,- ten gevolge van het bestreden besluit I is berekend op € 41,-.
Voorgaande betekent een extra vergoeding aan wettelijke rente van in totaal € 1.710,- bovenop de wettelijke rente die in het primaire besluit is berekend (€ 2.114,-). Het totaalbedrag aan wettelijke rente over de toegekende bedragen tot en met het besluit van Belastingdienst/Toeslagen in bestreden besluit II komt volgens Belastingdienst/Toeslagen uit op € 3.824,-.
6.2
Eiser heeft in zijn reactie van 23 augustus 2023 voornoemde berekening niet betwist. De rechtbank zal ook van deze berekening uitgaan. De in de bestreden besluiten geconstateerde gebreken zijn hiermee in zoverre hersteld. Aan eiser komt aan wettelijk rente alsnog een bedrag van € 1.710,- toe.
Wettelijke rente vanwege in de tussenuitspraak verhoogde schadebedragen
7.1
In de tussenuitspraak is geoordeeld dat eiser recht heeft op een hogere vergoeding wegens inkomensverlies over 2013 (totaal € 12.999,- netto) en een hogere vergoeding voor immateriële schade (totaal € 29.000,-). Belastingdienst/Toeslagen heeft in de nadere reactie van 25 juli 2023 aangegeven dat ook wettelijke rente is verschuldigd over de extra toegekende vergoedingen. De extra schadevergoedingen zijn nog niet uitbetaald en de verschuldigde rente kan daarom volgens Belastingdienst/Toeslagen nog niet worden berekend.
Wettelijke rente over de extra vergoeding voor inkomensschade
7.1.1
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank in overweging 8.3.1 overwogen dat eiser zich op 7 maart 2013 ziek heeft gemeld door problemen rondom de kinderopvangtoeslag. Hierdoor heeft hij in de periode maart-november 2013 te maken gehad met een inkomensverlies van 30%. Tussen partijen is niet in geschil dat de schade € 12.999,- netto bedraagt. Eiser komt in aanmerking voor een schadevergoeding ter hoogte van dit bedrag.
7.1.2
Niet in geschil is dat eiser recht heeft op vergoeding van wettelijke rente over het extra toegekende bedrag aan inkomensschade van € 12.999,-. Volgens Belastingdienst/Toeslagen heeft eiser recht op vergoeding van de wettelijke rente vanaf januari 2014.
7.1.3
Als uitgangspunt geldt, ook volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [3] , dat de wettelijke rente gaat lopen op de eerste dag van de kalendermaand volgende op de maand waarop de periodieke betaling betrekking heeft.
In geval van periodiek geleden schade betekent dit dat de wettelijke rente moet worden toegekend per maand waarin schade is geleden. Nu eiser in maart 2013 ziek is geworden en hij vanaf die maand inkomsten heeft misgelopen heeft hij recht op vergoeding van de wettelijke rente vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgend op de maand waar sprake is van een vergoeding van de inkomensschade. Dat betekent dat de wettelijke rente vergoed dient te worden vanaf 1 april 2013, en niet zoals Belastingdienst/Toeslagen stelt, vanaf 1 januari 2014.
Wettelijk rente over de extra vergoeding voor immateriële schade
7.1.4
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank in overweging 12.4 geoordeeld dat eiser voor een hoger bedrag aan immateriële schadevergoeding in aanmerking komt, namelijk € 29.000,-.
7.1.5
Eiser heeft na de tussenuitspraak betoogd dat de immateriële schadevergoeding hoger moet zijn dan € 29.000,-. Zoals hiervoor in overweging 2 is aangehaald, kan op grond van vaste jurisprudentie alleen in zeer uitzonderlijke gevallen worden terugkomen op een in een tussenuitspraak gegeven oordeel. Van een dergelijk geval is geen sprake. De rechtbank blijft daarom bij haar oordeel zoals weergegeven in de tussenuitspraak.
7.1.6
Tussen partijen is niet in geschil dat een deel van de immateriële schadevergoeding reeds is uitgekeerd (€ 9.000,- bij de integrale compensatiebeschikking, € 13.500,- na het primaire besluit over de werkelijke schade en € 2.000,- na bestreden besluit I). Belastingdienst/Toeslagen zal nog een bedrag van € 4.500,-,- moeten nabetalen.
Volgens Belastingdienst/Toeslagen geldt dat wettelijke rente moet worden toegekend over de extra immateriële schadevergoeding, waarbij wordt uitgegaan van de startdatum van 24 november 2021, zijnde de datum van het primaire besluit.
7.1.7
De rechtbank overweegt dat op grond van het civiele recht bij het bepalen van de immateriële schadevergoeding gekeken moet worden naar het moment waarop sprake is van onrechtmatig handelen van de zijde van Belastingdienst/Toeslagen. Vanaf dat moment heeft eiser recht op immateriële schadevergoeding en ook op vergoeding van de wettelijke rente over dat bedrag. De rechtbank ziet aanknopingspunten om daarbij terug te grijpen naar het moment waarop eiser voor het eerst is geconfronteerd met het (naar achteraf gebleken) onrechtmatige handelen van Belastingdienst/Toeslagen. Zij ziet aanleiding om daarbij aan te sluiten bij de datum van het besluit van 2 oktober 2012, waarbij Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2008 en 2009 (naar achteraf gebleken: ten onrechte) op nihil heeft gesteld. Dit besluit heeft immers de basis gelegd voor de terugvorderingen/verrekeningen.
Dat betekent dat Belastingdienst/Toeslagen aan eiser alsnog een immateriële schadevergoeding zal moeten vergoeden ter hoogte van het in de tussenuitspraak vastgestelde bedrag van € 29.000,- verminderd met wat al aan immateriële schadevergoeding is uitgekeerd. Dit bedrag van € 4.500,- zal moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente over de periode vanaf 2 oktober 2012 tot aan het moment van de feitelijke uitbetaling. Belastingdienst/Toeslagen zal de wettelijke rente moeten bepalen met inachtneming van de regels opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. [4]
Vergoeding van 1%
8. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak opgemerkt dat het wijzigen van bedragen van schadeposten van invloed is op de berekening van de 1% vergoeding. De in het dictum van deze uitspraak genoemde schadevergoedingsbedragen, waaronder ook de nog te berekenen wettelijke rente over die bedragen, zullen daarom met 1% moeten worden verhoogd.
Terugkomen op tussenuitspraak?
9.1
Eiser stelt dat de rechtbank in de tussenuitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat de inkomensschade en pensioenschade van hem vanaf 2015 en de inkomensschade en pensioenschade van zijn echtgenote niet voor vergoeding in aanmerking komen. Volgens eiser is weldegelijk sprake van een causaal verband tussen de toeslagen-problematiek en de inkomensachteruitgang. Verder zijn er volgens eiser nog schadeposten, waar nog niet op is beslist.
9.2
De rechtbank stelt vast dat eiser hiermee, zij het in andere bewoordingen, heeft herhaald wat hij al eerder in deze procedure naar voren heeft gebracht. Hierover heeft de rechtbank zich al eerder uitgelaten in de tussenuitspraak van 7 april 2023. De rechtbank kan, zoals al is aangegeven bij overweging 2 van deze uitspraak, op grond van vaste jurisprudentie alleen in zeer uitzonderlijke gevallen terugkomen op een in de tussenuitspraak gegeven oordeel.
De rechtbank zal hierna ingaan op de vraag of er sprake is van een zodanig uitzonderlijk geval dat zij terug dient te komen op het in de tussenuitspraak gegeven oordeel.
Ten aanzien van eiser
9.3.1
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank in overweging 8.6.5 aangegeven dat eiser niet met gegevens uit objectieve bron aannemelijk heeft gemaakt dat er een causaal verband bestaat tussen de problematiek rondom de toeslagen en de inkomensachteruitgang vanaf 2015.
9.3.2
Eiser heeft na de tussenuitspraak diverse medische stukken ingediend ter onderbouwing van zijn medische situatie.
Het gaat hierbij allereerst om onderliggende medische stukken die bij de tussenuitspraak niet voorhanden waren, waaronder informatie over de EMDR-behandeling en informatie van [psychotherapeut] . De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak wel de inhoud van deze stukken betrokken, omdat eiser citaten daaruit in zijn pleitnota had opgenomen. In deze medische stukken ziet de rechtbank geen aanleiding om een ander oordeel in te nemen over het causale verband dan in de tussenuitspraak is gegeven.
Verder heeft eiser diverse medische stukken van latere datum ingediend, waaronder brieven van 2023 van [klinisch psycholoog] . Uit deze stukken volgt dat eiser stressgerelateerde klachten heeft die voortvloeien uit de toeslagenaffaire. Deze stukken werpen geen ander licht op de situatie waarvan is uitgegaan in de tussenuitspraak.
Van een uitzonderlijk geval waardoor zou moeten worden teruggekomen van het oordeel in de tussenuitspraak is geen sprake. De rechtbank blijft bij het oordeel dat Belastingdienst/Toeslagen zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van inkomensschade vanaf 2015 die Belastingdienst/Toeslagen zou moeten vergoeden.
Ten aanzien van de echtgenote van eiser
9.4.1
De rechtbank stelt voorop dat in de tussenuitspraak is aangegeven dat in de besluitvorming van Belastingdienst/Toeslagen niet is ingegaan op de inkomens- en pensioenschade van de echtgenote van eiser. Omdat eiser bij zijn aanvraag wel deze schadepost heeft vermeld (onder de immateriële schadevergoeding) en ook in bezwaar heeft gewezen op het ontbreken van een beslissing daarop, heeft de rechtbank overwogen dat het verzoek om aanvullende schadevergoeding zo zal worden gelezen dat dit mede omvat het verzoek om vergoeding van inkomens- en pensioenschade van de echtgenote van eiser.
9.4.2
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank onder overweging 9.1 aangegeven dat de echtgenote van eiser werkzaam is geweest als boekhouder en op 10 september 2015 tijdens haar zwangerschap ziek is geworden. Na de geboorte van hun derde kind heeft de echtgenote van eiser een hersenbloeding gehad en vanaf eind 2017 ontvangt zij een WIA-uitkering. Gedurende de periode dat eiser ziek was, heeft zij extra zwaar lichamelijk werk moeten verrichten. Volgens de rechtbank heeft eiser niet met objectieve gegevens onderbouwd dat de inkomensschade van zijn echtgenote rechtstreeks voortvloeit uit de problemen rondom de toeslagen. Vanwege het ontbreken van een causaal verband behoefde Belastingdienst/Toeslagen geen schadevergoeding toe te kennen.
9.4.3
Eiser heeft thans aangevoerd dat het niet klopt dat zijn echtgenote een hersenbloeding heeft gehad. Verder heeft eiser ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn echtgenote inkomens- en pensioenschade heeft geleden ten gevolge van de handelwijze van Belastingdienst/Toeslagen, na de tussenuitspraak diverse medische stukken ingediend.
9.4.4
Volgens jurisprudentie [5] geldt dat de aanvrager van de compensatie voor werkelijke schade zijn schade niet hoeft te bewijzen. Hij moet wel aannemelijk en concreet maken dat en in welke mate de door hem werkelijk geleden schade het toegekende compensatiebedrag te boven gaat.
9.4.5
De rechtbank wijst allereerst op het feit dat eiser in een relaas van gebeurtenissen (bijlage bij e-mail van 30 december 2021) heeft vermeld en ook ter zitting van 16 januari 2023 heeft bevestigd dat zijn echtgenote ziek is geworden tijdens haar zwangerschap in 2015 en een beroerte heeft gehad na de geboorte van hun derde kind in 2016. De rechtbank ziet geen reden om nu van gestelde andere feiten uit te gaan.
9.4.6
Ten aanzien van de na de tussenuitspraak door eiser overgelegde medische stukken ten aanzien van zijn echtgenote overweegt de rechtbank het volgende.
In de email van [psycholoog] van 7 januari 2018 rapporteert de psycholoog over het intakegesprek dat er aanwijzingen zijn dat de fysieke problematiek van eisers echtgenote in stand wordt gehouden door en versterkt wordt door psychische en gedragsmatige factoren. Zij heeft fysieke klachten en depressieve en angstklachten. In een later emailbericht van 22 september 2023 is aangegeven dat er een sterke wisselwerking bestaat tussen de persoonlijkheidsstructuur van eisers echtgenote en de zeer belastende gebeurtenissen in de periode dat zij en haar man werden beschuldigd van fraude. Er is tijd nodig voor de verwerking.
In de brief van de [revalidatiearts] van 5 juni 2023 is aangegeven dat eisers echtgenote in de periode van 2 februari 2018 tot 24 april 2018 onder behandeling is geweest in een medisch specialistisch multidisciplinair revalidatietraject, vanwege fysieke klachten. Bij de intake is vastgesteld dat aanwezige spannings- en stemmingsklachten een instandhoudende factor betreffen bij de aanwezige fysieke klachten en herstel belemmeren. Uit recent contact met de echtgenote van eiser is gebleken dat zij ten tijde van het behandeltraject in 2018 ernstig werd belast door een conflict met belastingdienst. Uit schaamte heeft zij dit destijds niet durven vertellen. Dit is zeer wel een verklaring voor de aanwezige spannings- en stemmingsklachten, die haar destijds het behandeltraject belemmerden om tot doorbreking van de fysieke klachten te komen.
9.4.7
De rechtbank is zich ervan bewust dat de besluiten rondom de kinderopvangtoeslag stress hebben veroorzaakt bij eiser en zijn gezin. Dit is echter onvoldoende om aan te nemen dat er tussen deze besluiten enerzijds en de zwangerschapsklachten en beroerte in 2015/2016, de daarop volgende volledige arbeidsongeschiktheid en inkomensachteruitgang van eisers echtgenote anderzijds causaal verband bestaat. De rechtbank begrijpt dat de klachten van eisers echtgenote en haar arbeidsongeschiktheid grote invloed hebben gehad op het leven van eiser en zijn gezin, maar dat neemt niet weg dat niet aannemelijk is gemaakt dat de besluiten rondom de kinderopvangtoeslag zoveel stress hebben veroorzaakt, dat dit de psychische en fysieke klachten en daarmee de arbeidsongeschiktheid in stand heeft gehouden. De e-mails van [psycholoog] en de brief van [revalidatiearts] geven daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. De psycholoog geeft weliswaar aan dat sprake is van een sterke wisselwerking tussen de persoonlijkheidsstructuur van eisers echtgenote en de zeer belastende gebeurtenissen in de periode dat zij werd beschuldigd van fraude, maar daaruit volgt nog niet dat haar klachten overwegend hun oorzaak vinden in de problematiek rondom de toeslagen. De revalidatiearts geeft slechts in beschrijvende zin aan dat de aanwezige spannings- en stemmingsklachten het behandeltraject om tot doorbreking van de fysieke klachten te komen, mogelijk hebben belemmerd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de ingezonden medische stukken niet aannemelijk gemaakt dat de inkomensachteruitgang van zijn echtgenote een direct gevolg was van de besluitvorming ten aanzien van de kinderopvangtoeslag.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een zodanig bijzonder geval dat zij zou moeten teruggekomen op het oordeel uit de tussenuitspraak.
9.4.8
De rechtbank blijft bij het oordeel dat Belastingdienst/Toeslagen zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van inkomens- en pensioenschade van de echtgenote van eiser die Belastingdienst/Toeslagen zou moeten vergoeden.
Overige schadeposten
10.1
Eiser heeft, na de tussenuitspraak, op 8 mei 2023 verzocht om schadevergoeding voor de kostenposten zelfwerkzaamheid (€ 10.518,-), huishoudelijke hulp (€ 13.026,-), opvang voor de kinderen (€ 54.600,-) en de uren die eiser heeft moeten maken voor de procedure (€ 59.133,-).
10.2
Ter zitting van 16 januari 2023 heeft eiser aangegeven geen financiële schade te hebben geleden ten aanzien van de eerder aangedragen kostenpost ‘eigen uren’, omdat hij geen klanten heeft hoeven afzeggen. Hij stelde de uren te hebben genoemd om te laten zien hoe de zaak hem heeft bezig gehouden. Het bedrag aan de gestelde geleden schade, destijds begroot op € 49.000,-, behoefde volgens eiser niet meegenomen te worden in de uitspraak. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn aanspraak op deze kostenpost hiermee heeft laten vervallen.
10.3
Ten aanzien van de overige gestelde schadeposten overweegt de rechtbank dat uit moet worden gegaan van de in het door eiser ingediende verzoek genoemde schadeposten, zoals ook al is overwogen in de tussenuitspraak (overweging 6.1). Pas na de tussenuitspraak heeft eiser nieuwe schadeposten aangedragen. Dit is in strijd met de goede procesorde en deze schadeposten zullen daarom niet mee worden genomen in deze procedure.
Conclusie
11.1
De rechtbank verklaart het beroep tegen bestreden besluit I, zoals aangevuld door bestreden besluit II, gegrond en de bestreden besluiten zullen gedeeltelijk worden vernietigd ten aanzien van hierna te noemen schadeposten. De rechtbank zal, zoals al is aangegeven in de tussenuitspraak, zelf in de zaak voorzien ten aanzien van de schadeposten ‘inkomensschade van eiser over het jaar 2013’ en ‘immateriële schadevergoeding’, te vermeerderen met wettelijke rente. Verder zal de rechtbank ook zelf voorzien ten aanzien van de schadepost ‘levensloop-hypotheek’ te vermeerderen met wettelijke rente en ‘wettelijke rente over de (ten opzichte van het primaire besluit) in de bestreden besluiten I en II verhoogde schadevergoeding’. Belastingdienst/Toeslagen zal verder een nieuwe berekening moeten maken ten aanzien van de 1%- vergoeding.
11.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet Belastingdienst/Toeslagen aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt bestreden besluit I, zoals aangevuld door bestreden besluit II, waar het betreft de volgende schadeposten, waar als volgt in wordt voorzien:
* inkomensschade van eiser over het jaar 2013: de schadevergoeding wordt vastgesteld op € 12.999,- en de Belastingdienst/Toeslagen wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2013 en nadien periodiek zoals onder 7.1.2 en 7.1.3 overwogen, tot het moment van betaling;
* immateriële schadevergoeding: de schadevergoeding wordt vastgesteld op € 29.000,- en de Belastingdienst/Toeslagen wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.500,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2012 tot het moment van betaling;
* levensloop-hypotheek: de schadevergoeding wordt vastgesteld op € 51.789,- en de Belastingdienst/Toeslagen wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2023 tot het moment van betaling;
* wettelijke rente over de (ten opzichte van het primaire besluit) in de bestreden besluiten I en II verhoogde schadevergoeding: deze wettelijke rente wordt vastgesteld op € 1.710,- en de Belastingdienst/Toeslagen wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag;
- bepaalt dat de Belastingdienst/Toeslagen de nog uit te betalen bedragen, waaronder de nog te berekenen en te betalen wettelijke rente, zoals opgenomen in deze uitspraak verhoogt met de 1%-vergoeding;
- draagt de Belastingdienst/Toeslagen op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. drs. E.J. Govaers, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 22 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Burgerlijk Wetboek
Artikel 6:119:
1. De schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest.
2. Telkens na afloop van een jaar wordt het bedrag waarover de wettelijke rente wordt berekend, vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.
3. Een bedongen rente die hoger is dan die welke krachtens de vorige leden verschuldigd zou zijn, loopt in plaats daarvan door nadat de schuldenaar in verzuim is gekomen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:119, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 6:119, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.
3.Uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958
4.Artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek.
5.Uitspraak van de ABRvS van 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3620.