ECLI:NL:RBZWB:2023:9161

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
02-233880-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedrijfsinbraak en roekeloos rijden met waardevolle buit

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2023, is de verdachte beschuldigd van een bedrijfsinbraak en roekeloos rijden. De feiten vonden plaats op 14 september 2023, waarbij de verdachte samen met een ander een grote hoeveelheid kleding heeft gestolen uit een kledingzaak in Ulvenhout. De inbraak werd gekenmerkt door geweld tegen de toegangsdeur, waarbij een hamer werd gebruikt. De verdachte is vervolgens op de vlucht geslagen voor de politie, waarbij hij met snelheden tussen de 140 en 200 km/h reed op de A16, terwijl de maximumsnelheid 100 km/h was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de bewijsmiddelen, waaronder een bekennende verklaring van de verdachte, doorslaggevend waren. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van negen maanden op, met een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor zes maanden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de inbraak. De rechtbank overwoog dat de verdachte, gezien zijn strafblad en de ernst van de feiten, een zwaardere straf verdiende dan de eis van de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-233880-23
vonnis van de meervoudige kamer van 27 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman mr. J.M. van Dam, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 december 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P. Kuipers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 14 september 2023:
feit 1: samen met een ander een bedrijfsinbraak heeft gepleegd, waarbij een grote hoeveelheid kleding is weggenomen;
feit 2: roekeloos heeft gereden met zijn auto dan wel dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder feit 1 ten laste gelegde bedrijfsinbraak wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich daarbij onder andere op de bekennende verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd.
Ten aanzien van het onder feit 2, primair ten laste gelegde roekeloos rijden moet ook een bewezenverklaring volgen op grond van de verkeersgedragingen van verdachte, zoals deze blijken uit het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van feit 1 aan het oordeel de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 heeft verdachte te hard gereden op de vluchtstrook, terwijl het druk was, maar die handelingen hebben niet levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander teweeggebracht. Verdachte moet dan ook van feit 2 primair vrijgesproken worden. De verdediging refereert zich ten aanzien van feit 2 subsidiair aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte, het proces-verbaal bevindingen waarin wordt beschreven dat alle gestolen kleding wordt aangetroffen in een Audi RS3 en de ter zitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank het volgende.
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van het bepaalde in artikel 5a van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW 1994), oftewel roekeloos rijden. De rechtbank moet in dat kader te beoordelen of verdachte, met de tenlastegelegde gedragingen, de verkeersregels heeft geschonden, of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, of hij dat opzettelijk heeft gedaan en of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Heeft verdachte de verkeersregels in ernstige mate geschonden?
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat verdachte op de vlucht is geslagen voor de politie en er een achtervolging ontstond. Verdachte werd door twee politievoertuigen achtervolgd, die optische en geluidssignalen voerden. Hij heeft een stopteken, gegeven met een stoptransparant, genegeerd. Daarbij heeft verdachte met zeer hoge snelheid gereden, waarbij de snelheid varieerde van 140 tot 200 kilometer per uur. Dit terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 100 kilometer per uur was. Verdachte heeft op enig moment ook op de vluchtstrook gereden, andere weggebruikers ingehaald en daarmee dus rechts ingehaald, met snelheden die varieerden tussen 140 tot 180 kilometer per uur.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de door de verbalisanten beschreven snelheden, die door verdachte zijn gereden.
De rechtbank is op grond van deze feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – van oordeel dat verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, van de WVW 1994 in ernstige mate zijn geschonden.
Heeft verdachte opzettelijk de verkeersregels in ernstige mate geschonden?
Zoals overwogen blijkt uit het dossier dat verdachte op de vlucht was geslagen voor de politie. De achtervolging vond plaats bij een druk verkeersbeeld. De ochtendspits was begonnen en op alle rijstroken reed veel verkeer. Verdachte heeft verklaard dat sprake was van een file en dat hij gedurende enkele minuten dit verkeersgedrag heeft laten zien.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde handelingen van verdachte niet anders dan opzettelijk kunnen zijn begaan. Deze verkeershandelingen zijn ook in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, op opzettelijke ernstige overschrijding van de verkeersregels gericht. Kennelijk wilde verdachte koste wat kost aan de politie ontsnappen. De rechtbank acht het ten laste gelegde opzet dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Was er gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen?
De rechtbank is van oordeel dat het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is dat vanwege het ernstig verkeersgevaarlijke gedrag van verdachte zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar was te duchten. Verdachte heeft niet alleen met veel te hoge snelheden gereden, maar ook een deel van zijn rit met veel te hoge snelheid op de vluchtstrook gereden, dit terwijl andere verkeersdeelnemers dus aanzienlijk minder hard reden. Deze andere verkeersdeelnemers waren helemaal niet bedacht op dit afwijkend verkeersgedrag van de verdachte, waardoor zij hem te laat konden opmerken. Dit geldt temeer door het grote snelheidsverschil dat er moet zijn geweest. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank goed voorstelbaar dat een aanrijding had kunnen plaatsvinden en daarbij één of meer personen zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen oplopen of zelfs hadden kunnen komen te overlijden.
Gelet op de verkeersgedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 14 september 2023 te Ulvenhout, gemeente Breda, tezamen en in vereniging met een ander, een grote hoeveelheid kleding, die aan [benadeelde B.V.] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van
braak;
2, primair
op 14 september 2023 te Dordrecht, als bestuurder van een voertuig (Audi RS3), daarmee rijdende op de weg, de A16, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, door
- over de A16 (gaande in de richting van Rotterdam) te rijden met een snelheid tussen de 140 en 200 km/h, en
- met die snelheid, over de vluchtstrook te rijden en rechts in te halen,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zeven maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Hij baseert zich hierbij onder meer op de richtlijn van het Openbaar Ministerie over ramkraken. Daarnaast acht de officier van justitie een ontzegging om een motorvoertuig te besturen voor de periode van zes maanden op zijn plaats.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de handelingen van verdachte en zijn medeverdachte bij feit 1 als een bedrijfsinbraak dienen te worden gezien. Volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) staat hier een gevangenisstraf van vier maanden op bij veelvuldige recidive. Voorgesteld wordt om een gevangenisstraf van vier maanden op te leggen, met daarnaast nog een voorwaardelijke straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met een ander in de nachtelijke uren ingebroken in een kledingzaak en daarbij een grote hoeveelheid kleding buitgemaakt. De inbraak is gepaard gegaan met fors geweld tegen de toegangsdeur. Er is gebruik gemaakt van een hamer om de deur te forceren en er is tegen de deur en de glazen wand geschopt om het winkelpand te kunnen betreden. De handelingen van verdachten hebben zeer zware schade veroorzaakt aan de deur van het pand. Dit vond plaats pal naast de openbare weg. Eén van de verdachten droeg een bivakmuts en kort van te voren waren kentekenplaten van een auto gestolen. Deze kentekenplaten waren geplaatst op de auto die verdachten gebruikten en waar zij de gestolen kleding in gelegd hebben. Deze omstandigheden wijzen op een planmatige aanpak van deze bedrijfsinbraak. Deze inbraak heeft voor de ondernemer veel financiële schade en ongemak veroorzaakt. Ook voor omwonenden kunnen dergelijke feiten gevoelens van onveiligheid en onrust veroorzaken. Dit wordt verdachte dan ook aangerekend.
Verdachte is na de bedrijfsinbraak op de vlucht geslagen voor de politie. Hij heeft zich daarbij schuldig gemaakt aan het overtreden van artikel 5a van de WVW 1994. Verdachte heeft erg hard en roekeloos gereden en daarmee niet alleen zijn eigen veiligheid, maar ook de veiligheid van de overige verkeersdeelnemers ernstig in gevaar gebracht. Ook dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad d.d. 15 november 2023 van verdachte. Uit dit strafblad blijkt dat hij al meerdere malen veroordeeld is voor soortgelijke vermogensfeiten. De rechtbank stelt vast dat eerdere straffen, interventies en maatregelen, waaronder ook de ISD-maatregel, verdachte er niet van hebben weerhouden opnieuw een zwaar vermogensdelict te plegen.
Volgens de oriëntatiepunten van het LOVS past bij een bedrijfsinbraak (bij veelvuldige recidive) een gevangenisstraf van vier maanden. De rechtbank is echter van mening dat het feit qua uiterlijke verschijningsvorm (een grote hoeveelheid waardevolle goederen stelen, met grof geweld, aan de openbare weg en met veel schade aan het pand) qua ernst dicht tegen een ramkraak aan zit. Voor een ramkraak is het uitgangspunt een gevangenisstraf van 12 maanden. Gelet hierop, het justitiële verleden van verdachte en ook het overtreden van artikel 5a van de WVW 1994, acht de rechtbank dan ook een gevangenisstraf van negen maanden met aftrek van voorarrest op zijn plaats.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid ziet de rechtbank tevens aanleiding om de verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen te ontzeggen voor zes maanden.
Ter zitting heeft verdachte gezegd dat hij zijn verantwoordelijkheid wil nemen en geen strafbare feiten meer wil plegen. De rechtbank geeft verdachte mee dat dit een nobel streven is en zij hoopt dat hij dit ook gaat doen. Maar eerst moet afgerekend worden voor de feiten die verdachte nu heeft gepleegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde B.V.] , via [gemachtigde] , vordert een schadevergoeding van € 7.221,91 voor feit 1.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden, nu de machtiging niet goed onderbouwd is. Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel is de heer [naam 1] gevolmachtigde, maar deze machtiging is door ene [naam 2] aan de heer [gemachtigde] gegeven.
De verdediging heeft zich achter het standpunt van de officier van justitie geschaard.
De rechtbank stelt met de officier van justitie vast dat de machtiging niet terug te herleiden is tot de gevolmachtigde die op het uittreksel van de Kamer van Koophandel staat. Zij stelt echter ook vast dat de naam van de heer [gemachtigde] door [aangever] in de aangifte is genoemd. Hij was als projectdirecteur ter plaatse bij het bedrijfspand van [benadeelde B.V.] meteen na de bedrijfsinbraak. Dit in combinatie met de schriftelijke machtiging op briefpapier van het bedrijf van [benadeelde B.V.] en een stempel van [benadeelde B.V.] op de vordering benadeelde partij maakt dat de rechtbank van oordeel is dat voldoende vaststaat dat de heer [gemachtigde] de vordering namens de benadeelde partij kon indienen. De benadeelde partij is dan ook ontvankelijk in haar vordering.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 5.555,30 aan materiële schade (€ 509,00 reparatie voordeur en € 5.046,30 glasschade). Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan. De rechtbank zal niet de BTW toewijzen (die kan het bedrijf namelijk aftrekken van de belasting) en ook niet de post beredderingskosten ‘s nachts van € 500,- (dit bedrag wordt enkel gesteld, maar niet nader onderbouwd). Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.Het beslag

De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 2: Primair:Overtreding van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 9 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maanden;

Beslag

- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
1. STK Muts (Omschrijving: G2636390, bivakmuts, zwart);
2 1 STK Handschoen (Omschrijving: G2636395, zwart);
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde B.V.]van
€ 5.555,30aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 september 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde B.V.](feit 1),
€ 5.555,30te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 september 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
62 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. van der Linden, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 december 2023.
De griffier en mr. Breeman zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.