ECLI:NL:RBZWB:2023:915

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
02-098125-22 (zaak A) en 02-164893-22 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting en geweld tegen een ander door minderjarige verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 februari 2023, is een minderjarige verdachte veroordeeld voor het medeplegen van brandstichting en geweld tegen een ander. De zaak betreft twee afzonderlijke parketnummers: 02-098125-22 (zaak A) en 02-164893-22 (zaak B). In zaak A wordt de verdachte beschuldigd van het opzettelijk stichten van brand in een container op 15 maart 2022 te Bergen op Zoom, waarbij gevaar voor goederen en personen is ontstaan. In zaak B wordt de verdachte beschuldigd van het mishandelen van [slachtoffer 1] op 12 juli 2021, waarbij hij haar dwong haar hoofd in een toilet te houden terwijl dit werd doorgespoeld.

De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld met gesloten deuren. De officier van justitie heeft in beide zaken bewijs gepresenteerd, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet verantwoordelijk is voor de brandstichting en dat er geen plan was om geweld te gebruiken. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de brandstichting, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste feit in zaak B, omdat niet kon worden bewezen dat hij geweld had gepleegd.

De rechtbank heeft de verdachte een werkstraf van 140 uur opgelegd, waarvan 70 uur voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade aan de benadeelde partijen, met een schadevergoeding van € 3.377,95 aan [slachtoffer 2] en € 200,00 aan [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de opmerking dat de verdachte zich moet houden aan de voorwaarden die zijn opgelegd, om herhaling van strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02-098125-22 (zaak A) en 02-164893-22 (zaak B)
vonnis van de meervoudige kamer van 13 februari 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. P.A. Groenhuis, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 30 januari 2023, waarbij de officier van justitie mr. I.M. Peters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. Deze zaken worden hierna aangeduid als zaak A respectievelijk zaak B.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is in beide zaken gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
ten aanzien van zaak A:
op 15 maart 2022 samen of alleen brand heeft gesticht in een (afval)container;
ten aanzien van zaak B:
op 12 juli 2021 samen of alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld (feit 1) en haar heeft gedwongen haar hoofd in een toilet te houden, terwijl dit werd doorgespoeld (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt het in zaak A tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte heeft samen met anderen opzettelijk brand gesticht in een container, waarbij gevaar voor goederen en personen is ontstaan. Verdachte en [medeverdachte] hebben van tevoren bedacht brand te gaan stichten, zij zijn samen met een derde persoon op de fiets gestapt en hebben een stuk karton meegenomen. Verdachte wist dus wat de bedoeling was. Uit de camerabeelden blijkt ook dat zij alle drie handelingen hebben verricht bij het stichten van de brand.
Ook het in zaak B onder 2 tenlastegelegde vindt zij wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte kan het zich niet herinneren, maar aangeefster en een getuige verklaren hierover. Ook is in het filmpje te zien dat witte handen op het hoofd van aangeefster duwen. De officier van justitie vindt dat sprake is van medeplegen. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde vordert zij dat verdachte wordt vrijgesproken, nu niet is gebleken dat er een plan was om het slachtoffer te mishandelen en ook niet dat verdachte geweldshandelingen heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van verdachte voert aan dat verdachte ontkent de brand te hebben aangestoken. Er was van tevoren geen plan. Dit was er volgens verdachte pas op het moment dat de twee medeverdachten de container zagen staan en de brand werd gesticht. Verdachte vindt zelf niet dat hij verantwoordelijk is voor de brand. De advocaat refereert zich ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de vraag of verdachte een voldoende materiële bijdrage heeft geleverd om te komen tot een bewezenverklaring van medeplegen van brandstichting.
De advocaat van verdachte is net als de officier van justitie van mening dat de rechtbank niet kan komen tot een bewezenverklaring van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde en verzoekt verdachte daarvan vrij te spreken. Het onder 2 tenlastegelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
De rechtbank volgt de officier van justitie en de verdediging in hun visie dat het onder zaak B tenlastegelegde feit 1 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.3.2
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.3
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Zaak A
De rechtbank moet beoordelen of verdachte opzettelijk samen met anderen de brand in de container heeft gesticht. Zij stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Verdachte (de rechtbank zal verdachte hierna, conform zijn wens, in de mannelijke persoonsvorm benoemen) erkent dat hij aanwezig was op het moment dat de brand werd gesticht, maar ontkent dat hij deze heeft aangestoken. Uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen volgt dat hij en zijn beide medeverdachten ( [medeverdachte] en een onbekende jongen) aanwezig waren bij de container op het moment dat daarin brand uitbrak. Op camerabeelden is te zien dat zij komen aanfietsen en dat [medeverdachte] een stuk karton bij zich heeft. Hij stopt als eerste bij de container en het deksel van de container gaat omhoog. Vervolgens stopt de onbekende jongen bij de container en komt ook verdachte in beeld. [medeverdachte] houdt het deksel omhoog, terwijl verdachte iets in de container tilt. De onbekende jongen zet tegelijkertijd een stoel in de container waardoor het deksel open blijft staan. Ook is op de beelden te zien dat verdachte met beide handen bij de container staat, achteruit stapt en dat direct daarna een kleine vlam in de container te zien is. De rechtbank is van oordeel dat hieruit niet anders kan worden geconcludeerd dan dat het verdachte is geweest die de feitelijk brandstichtende handeling heeft verricht. Vervolgens kijken zij alle drie naar de vlam in de container. De vlam wakkert aan en binnen vier minuten komen er grote vlammen uit de container. [medeverdachte] filmt de brand. Uit dit handelen van verdachte volgt naar het oordeel van de rechtbank dat hij een (grote) rol heeft gehad bij het stichten van de brand.
De rol en intentie van verdachte blijkt ook uit de WhatsApp berichten die de politie heeft aangetroffen op zijn telefoon waaruit volgt dat verdachte en [medeverdachte] een paar uur voor de brand hebben gesproken over het stichten van brand in Bergen op Zoom. Er was op dat moment mogelijk nog geen sprake van een concreet plan, maar zij waren wel op zoek naar iets dat zij in de brand konden steken. Ook uit de berichten die twee dagen na de brand tussen hen zijn verstuurd blijkt van onderlinge samenwerking en overleg.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de brand heeft gesticht. Voornoemde feiten en omstandigheden geven – in onderling verband en in samenhang bezien – naar hun uiterlijke verschijningsvorm blijk van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten bij de brandstichting in de container. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen de brand heeft gesticht.
Zaak B, feit 2
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in zaak B onder 2 tenlastegelegde feit, zoals onder 4.4 bewezen wordt verklaard. Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanwijzingen voor medeplegen, zodat verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Zaak A
op 15 maart 2022 te Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met de inhoud van een afvalcontainer, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de inhoud van bovengenoemde afvalcontainer en een stoel die op bovengenoemde afvalcontainer lag en het pand gelegen aan de [adres] , alwaar die bovengenoemde afvalcontainer naast stond/was geplaatst, en
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in de aan de [adres] aangrenzende/aansluitende woning aanwezige persoon te duchten was;
Zaak B, feit 2
op 12 juli 2021 te Roosendaal, een ander, te weten [slachtoffer 1] , door geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, te weten [slachtoffer 1] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen en/of te dulden, te weten dat voornoemde de [slachtoffer 1] haar hoofd in een toilet hield en moest houden, terwijl
diedattoilet werd doorgespoeld, door het hoofd van voornoemde de [slachtoffer 1] met kracht in het toilet te duwen en geduwd te houden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 140 uur, met aftrek van het voorarrest, waarvan 70 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Zij heeft bij haar vordering rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoon en achtergrond van verdachte en de positieve ontwikkeling die verdachte de afgelopen periode heeft laten zien en heeft daarom geen (voorwaardelijke) jeugddetentie geëist.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van verdachte bepleit aan verdachte een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Verdachte heeft op dit moment geen vaste woonplek en er is ook nog geen zicht daarop. De vraag is of een werkstraf kan worden uitgevoerd vanuit de locatie waar hij geplaatst gaat worden. Daarnaast is de advocaat van mening dat een onvoorwaardelijke werkstraf pedagogisch gezien geen toegevoegde waarde heeft. Verdachte wil meewerken aan het traject van [naam] .
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan brandstichting. Zij hebben de inhoud van een container, die tegen een houten deur van een brasserie stond, in brand gestoken. Wat het opzettelijk brand stichten zo ernstig maakt, is dat de gevolgen ervan volstrekt niet te overzien zijn. Brand is onvoorspelbaar. Door het stichten van brand heeft verdachte risico’s genomen en is gevaar ontstaan voor de goederen in de buurt van die container, het pand waar de container tegen aan stond en voor de buurtbewoonster die op dat moment in de aangrenzende woning lag te slapen. In de dakbeplating van de brasserie was brandontwikkeling gaande. Wanneer deze brand niet tijdig was ontdekt en was overgeslagen naar de aangrenzende woning dan had dit een dodelijke afloop kunnen hebben voor die buurtbewoonster. Verdachte heeft door brand te stichten een gebrek aan respect getoond voor andermans eigendommen en veel hinder en schade veroorzaakt bij de eigenaar van de brasserie maar ook levensgevaar veroorzaakt voor de buurtbewoonster.
Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer 1] gedwongen haar hoofd in een toilet te houden, terwijl deze werd doorgespoeld. Dit zijn vernederende en mensonterende handelingen. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding blijkt ook de impact die dit op haar heeft gehad.
Uit het rapport van de Raad van 17 januari 2023 en de toelichting van de vertegenwoordigster tijdens de zitting komt naar voren dat verdachte geen veilige en stabiele opvoedingsomgeving kent. Hij heeft de afgelopen jaren veel wisselende opvoedsituaties gehad en ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt. Ondanks dit alles staat verdachte positief in het leven en ziet hij kansen om zijn leven een positieve wending te geven. Hij is gemotiveerd om het behandeltraject bij [naam] aan te gaan, waarbij wel is opgemerkt dat het intakegesprek begin april een laatste kans is om dit traject te volgen. Verdachte wil ook zijn school weer oppakken, maar de vraag is of dit is te combineren met het traject bij [naam] . Dit laatste heeft prioriteit. De kans op herhaling van strafbare feiten schat de Raad laag in.
De Raad adviseert een (deels) voorwaardelijke werkstraf met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan opname en behandeling bij [naam] en begeleiding en toezicht door de jeugdreclassering. Zij kan verdachte helpen en ondersteunen en de behandeling bij [naam] monitoren en indien nodig nog inzetten op de vaardigheden die daarna nog (beter) moeten worden aangeleerd.
De vertegenwoordigster van de jeugdreclassering heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat het vinden van een passende woonplek voor verdachte lastig is. De afgelopen maanden is hij met regelmaat verhuisd. Het is wel belangrijk dat duidelijk wordt waar hij kan gaan wonen, want een voorwaarde voor het traject bij [naam] is dat hij daarna een plaats heeft waar hij naar terug kan.
De moeder van verdachte heeft verklaard dat zij de afgelopen periode een stijgende lijn bij verdachte heeft gezien. Hij heeft geen contact meer met verkeerde vrienden. Het is wel belangrijk dat hij een stabiele woonplek krijgt. Hij heeft een veilige haven nodig waar hij naar terug kan. Bij de moeder thuis wonen is voor de moeder geen optie.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstig strafbare feiten. Bij het bepalen van de strafmaat neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte zijn leven een positieve wending heeft gegeven en niet eerder is veroordeeld. Zij vindt het wel kwalijk dat verdachte geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen neemt. Alles afwegende acht zij de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. Zij zal aan verdachte een werkstraf van 140 uur opleggen met aftrek van de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Een deel van de werkstraf, te weten 70 uur, zal voorwaardelijk worden opgelegd en dient als steun in de rug voor verdachte om niet opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan de voorwaardelijke werkstraf worden conform het advies van de Raad bijzondere voorwaarden verbonden om op die manier de noodzakelijke behandeling en begeleiding voor verdachte mogelijk te maken. De rechtbank zal daaraan een proeftijd van twee jaren verbinden.

7.De benadeelde partijen

Zaak A
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 25.449,86 voor materiële schade die hij als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag ziet op de volgende posten:
- de huur van een bouwdroger € 662,41 inclusief BTW;
- terrasstoel € 89,00;
- herstelwerkzaamheden € 7.948,45 inclusief BTW;
- gemiste omzet € 15.250,00 inclusief BTW;
- uitbetaling uren schoonmaak hulp vrienden € 1.500,00.
Op de zitting heeft de benadeelde partij verklaard dat de verzekering inmiddels een voorschot van € 3.800,00 heeft uitbetaald.
Door de advocaat van verdachte is de vordering gemotiveerd betwist.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de brandstichting heeft gepleegd. De benadeelde partij heeft daardoor rechtstreeks schade geleden. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank overweegt als volgt.
Verzekering
De advocaat voert aan dat de benadeelde partij is verzekerd en dat de verzekering uitbetaalt. Bovendien is tijdens de zitting bekend geworden dat hij van de verzekering een voorschot heeft ontvangen waarvan niet duidelijk is geworden op welke schadepost(en) dit voorschot ziet.
De rechtbank overweegt dat een slachtoffer van een misdrijf, als hij schade heeft geleden, een beroep kan doen op zijn eigen verzekeringsmaatschappij, maar ook een vordering kan indienen in de strafprocedure als de schade nog niet (geheel) is vergoed. Het slachtoffer is daarin vrij. Dat de verzekering een voorschot heeft uitbetaald maakt niet dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering. De rechtbank heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat, zoals door de verdediging naar voren is gebracht, de verzekering meer heeft betaald dan € 3.800,00, zo dit (in de toekomst) wel het geval zou zijn is de benadeelde partij verplicht het te veel ontvangen bedrag terug te betalen.
Huur bouwdroger en herstelwerkzaamheden
Deze schadeposten zijn onderbouwd en niet betwist door de verdediging, met uitzondering van de gevorderde btw.
Gebleken is dat de benadeelde partij ondernemer is en dat deze schadeposten betrekking hebben op zijn onderneming. Btw-heffing is dan niet aan de orde, omdat dit kan worden verrekend. Het btw-bedrag bij de hiervoor vermelde posten is dan ook geen schade, die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De posten zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 547,45 respectievelijk € 6.585,50. De vordering zal voor het overige deel (de btw) worden afgewezen.
Stoel
Dat de stoel als gevolg van de brandstichting verloren is gegaan is niet betwist, wel het gevorderde bedrag. De hoogte daarvan schat de rechtbank, na “nieuw voor oud-correctie”, op € 45,00. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen en voor het overige worden afgewezen.
Gemiste omzet
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren met betrekking tot de posten ‘gemiste omzet’ nu deze posten dusdanig omvangrijk en complex zijn dat deze een onevenredige belasting voor het strafgeding opleveren, mede gelet op de betwisting door de advocaat van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd wat de winstmarge is. Een aanhouding van de strafzaak, zodat de benadeelde partij deze posten nader kan onderbouwen, zou een onevenredige belasting voor het strafgeding opleveren. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van zijn vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Uitbetaling uren schoonmaak door vrienden
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren met betrekking tot deze post. Zij is, net als de officier van justitie en de advocaat van verdachte, van oordeel dat deze schadepost op dit moment onvoldoende onderbouwd is. De benadeelde partij heeft weliswaar tijdens de zitting verklaard dat vrienden hebben geholpen met schoonmaken om de kosten te drukken en dat hij hen daarvoor heeft betaald, maar hij heeft dit op geen enkele wijze met stukken onderbouwd. Een aanhouding van de strafzaak, zodat de benadeelde partij deze post nader kan onderbouwen, zou een onevenredige belasting voor het strafgeding opleveren. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van zijn vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Conclusie
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar toe een bedrag van € 7.177,95. Het door de benadeelde partij ontvangen voorschot van
€ 3.800,00 zal zij daarop in mindering brengen, zodat uiteindelijk een bedrag van € 3.377,95 toewijsbaar is.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig is zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld. Met betrekking tot het toegewezen bedrag van € 3.377,95 zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 15 maart 2022.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Zaak B
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.000,00 voor immateriële schade die zij als gevolg van het in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat van verdachte heeft de hoogte van de vordering betwist.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de benadeelde partij heeft gedwongen haar hoofd in een toilet te houden, terwijl deze werd doorgespoeld. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade aan de benadeelde partij te vergoeden. De vordering ziet op de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. Verdachte is echter vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde mishandeling. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek een benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor immateriële schade. Zij acht, gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, een vergoeding van een bedrag van € 200,00 billijk. Voor het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig is zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld.
Met betrekking tot het toegewezen bedrag van € 200,00 zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 12 juli 2021.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157 en 284 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het in zaak B onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het in zaak A en in zaak B onder 2 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
zaak A:Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
zaak B, feit 2:Een ander door geweld of enige andere feitelijkheid, gericht tegen die
ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 140 (honderdveertig) uren, subsidiair 70 (zeventig) dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 70 (zeventig) uren, subsidiair 35 (vijfendertig) dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte actief meewerkt aan het [naam] (behandel)traject;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen
Zaak A
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 3.377,95 (drieduizend driehonderdzevenenzeventig euro en vijfennegentig eurocent) voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst de vordering van de benadeelde partij af voor zover dit ziet op de gevorderde btw en het overige gedeelte van de gevorderde schade met betrekking tot de stoel;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2]
, € 3.377,95 (drieduizend driehonderdzevenenzeventig euro en vijfennegentig eurocent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel door verdachte of (een van) de mededaders de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Zaak B, feit 2
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 200,00 (tweehonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 juli 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] , € 200,00 (tweehonderd euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 juli 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N.C.W. Haesen en mr. E.J. Zuijdweg, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 februari 2023.
Mr. Hamburger is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.