In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een vordering tot ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door mr. W.A. Kempe, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst met de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. C.G.A. Mattheussens, op basis van vermeende overlast en tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst door de gedaagde. De huurovereenkomst was in 2013 tot stand gekomen en de eiser had verschillende meldingen van overlast ontvangen van de gedaagde en haar kinderen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er weliswaar sprake was van een tekortkoming, maar dat deze tekortkoming van zodanige aard was dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigde. De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder onvoldoende had gewaarschuwd en gewezen op de mogelijke gevolgen van de overlast voor de gedaagde. De rechter benadrukte dat ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning als ultimum remedium dienen te worden beschouwd en dat alternatieve middelen om de overlast te beëindigen nog onvoldoende waren benut. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en de eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.