ECLI:NL:RBZWB:2023:910

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
02-098141-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van brandstichting in een container door een minderjarige

Op 13 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die beschuldigd werd van het medeplegen van brandstichting in een container op 15 maart 2022. De zaak werd inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op 30 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen opzettelijk brand heeft gesticht, wat gevaar voor goederen en personen met zich meebracht. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte niet de brand had aangestoken.

De rechtbank achtte het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een leerstraf van 40 uur en een werkstraf van 80 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn problematiek, waaronder een licht verstandelijke beperking en hechtingsproblematiek. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële schade, werd gedeeltelijk toegewezen, met een eindbedrag van € 3.377,95, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de brand.

De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op aan de verdachte, waaronder het meewerken aan hulpverlening en het verkrijgen van passend onderwijs. De uitspraak benadrukte de ernst van het feit en de risico's die brandstichting met zich meebrengt, vooral gezien de gevolgen voor de omgeving en de betrokken personen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-098141-22
vonnis van de meervoudige kamer van 13 februari 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. P.A. Groenhuis, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 30 januari 2023, waarbij de officier van justitie mr. I.M. Peters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 15 maart 2022 samen of alleen brand heeft gesticht in een (afval)container.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte heeft samen met anderen opzettelijk brand gesticht in een container, waarbij gevaar voor goederen en personen is ontstaan. Verdachte en [medeverdachte] hebben van tevoren een plan gemaakt, zij zijn er samen met een derde persoon naartoe gegaan en uit de camerabeelden blijkt dat zij allemaal handelingen hebben verricht die bijgedragen hebben aan het stichten van de brand.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van verdachte vindt dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen. Weliswaar hebben verdachte en [medeverdachte] elkaar voorafgaand aan de brand berichten gestuurd waarin wordt gesproken over het stichten van brand, maar dat hoeft niet brandstichten in strafrechtelijke zin te zijn. Verdachte heeft verklaard dat dit ook het in brand steken van papiertjes kan zijn. Verdachte is samen met twee anderen door Bergen op Zoom gefietst en een van de medeverdachten kwam met het idee om brand te stichten in de container. Op de camerabeelden is ook te zien dat niet verdachte, maar iemand anders de brand in de container heeft gesticht. Verdachte had een stuk karton bij zich, maar hij heeft dat niet op het vuur gegooid. Er was geen sprake van een concreet plan. Ook zonder verdachte was de brand gesticht. Hij is geen medepleger en dient daarom te worden vrijgesproken van deze brandstichting. Er is hooguit sprake van medeplichtigheid.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank moet beoordelen of verdachte opzettelijk samen met anderen de brand in de container heeft gesticht. Zij stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Verdachte erkent dat hij aanwezig was op het moment dat de brand werd gesticht, maar ontkent dat hij deze heeft aangestoken dan wel andere handelingen heeft verricht die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de brand. Uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen volgt dat hij en zijn beide medeverdachten ( [medeverdachte] en een onbekende jongen) aanwezig waren bij de container op het moment dat daarin brand uitbrak. Op camerabeelden is te zien dat zij komen aanfietsen en dat verdachte een stuk karton bij zich heeft. Verdachte stopt als eerste bij de container en het deksel van de container gaat omhoog. Vervolgens stopt de onbekende jongen bij de container en komt ook [medeverdachte] in beeld. Verdachte houdt het deksel omhoog, terwijl [medeverdachte] iets in de container tilt. De onbekende jongen zet tegelijkertijd een stoel in de container waardoor het deksel open blijft staan. Ook is op de beelden te zien dat [medeverdachte] bij de container staat, achteruit stapt en dat direct daarna een kleine vlam in de container te zien is. Vervolgens kijken zij alle drie bij de vlam in de container. De vlam wakkert aan en binnen vier minuten komen er grote vlammen uit de container. Verdachte filmt de brand. Uit dit handelen van verdachte volgt naar het oordeel van de rechtbank dat hij een rol heeft gehad bij het stichten van de brand. Uit de omstandigheid dat verdachte geen hulp inroept en de brand filmt, leidt de rechtbank af dat het ook de bedoeling van verdachte was dat deze brand zou ontstaan.
De rol en intentie van verdachte blijkt ook uit de WhatsApp berichten die de politie heeft aangetroffen op de telefoon van [medeverdachte] waaruit volgt dat verdachte en [medeverdachte] een paar uur voor de brand hebben gesproken over het stichten van brand in Bergen op Zoom. Er was op dat moment mogelijk nog geen sprake van een concreet plan, maar zij waren wel op zoek naar iets dat zij in brand konden steken. Dat dit slechts om papiertjes zou gaan acht de rechtbank niet geloofwaardig, mede gelet op de verklaring van verdachte dat hij eerder ook bij een brandstichting in een container in Roosendaal aanwezig is geweest. Ook uit de berichten die twee dagen na de brand tussen verdachte en [medeverdachte] zijn verstuurd blijkt van overleg en samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] .
Voornoemde feiten en omstandigheden geven – in onderling verband en in samenhang bezien – naar hun uiterlijke verschijningsvorm blijk van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten bij de brandstichting in de container. De omstandigheid dat [medeverdachte] de feitelijke brandstichtende handelingen heeft verricht, doet niet af aan de gezamenlijke uitvoering. Daarmee verwerpt de rechtbank het verweer van de advocaat en acht zij zowel het tenlastegelegde opzet als het medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 15 maart 2022 te Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met de inhoud van een afvalcontainer, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de inhoud van bovengenoemde afvalcontainer en een stoel die op bovengenoemde afvalcontainer lag en het pand gelegen aan de [adres] , alwaar die bovengenoemde afvalcontainer naast stond/was geplaatst, en
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in de aan de [adres] aangrenzende/aansluitende woning aanwezige persoon te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de leerstraf So-Cool van 40 uur en daarnaast een werkstraf van 80 uur, met aftrek van het voorarrest, waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) ter zitting geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Zij heeft bij haar vordering rekening gehouden met de ernst van het feit, het belaste verleden en de jonge leeftijd van verdachte en heeft daarom geen jeugddetentie geëist.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van verdachte heeft integraal vrijspraak bepleit voor het aan verdachte tenlastegelegde. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt bepleit hij aan verdachte de leerstraf So-Cool op te leggen, een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een geheel voorwaardelijk werkstraf. Een onvoorwaardelijke werkstraf vindt hij niet op zijn plaats, omdat verdachte deze niet zelfstandig kan uitvoeren. Verdachte staat op de wachtlijst voor een open groep en het is de vraag of zij hem van daaruit kunnen ondersteunen bij het uitvoeren van een werkstraf. De door de Raad geadviseerde voorwaarden vindt hij niet voldoende concreet.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan brandstichting. Zij hebben de inhoud van een container, die tegen een houten deur van een brasserie stond, in brand gestoken. Wat het opzettelijk brand stichten zo ernstig maakt, is dat de gevolgen ervan volstrekt niet te overzien zijn. Brand is onvoorspelbaar. Door het stichten van brand heeft verdachte risico’s genomen en is gevaar ontstaan voor de goederen in de buurt van die container, het pand waar de container tegen aan stond en voor de buurtbewoonster die op dat moment in de aangrenzende woning lag te slapen. In de dakbeplating van de brasserie was brandontwikkeling gaande. Wanneer deze brand niet tijdig was ontdekt en was overgeslagen naar de aangrenzende woning dan had dit een dodelijke afloop kunnen hebben voor die bewoonster. Verdachte heeft door brand te stichten een gebrek aan respect getoond voor andermans eigendommen en veel hinder en schade veroorzaakt bij de eigenaar van de brasserie maar ook levensgevaar veroorzaakt voor de buurtbewoonster.
Uit het rapport van de Raad van 5 januari 2023 komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en hechtingsproblematiek. Verdachte is opgegroeid in een onveilige situatie en er was sprake van verwaarlozing. Vanwege de zorgelijke situatie is hij in juni 2018 uit huis geplaatst. Hij heeft in verschillende pleeggezinnen gewoond alvorens hij in september 2021 gesloten is geplaatst bij [jeugdzorginstelling] . Zijn ouders zijn nauwelijks bij hem betrokken. Hij heeft feitelijk niemand. Verdachte is een kwetsbare en beïnvloedbare jongen, maar er is ook sprake van impulsiviteit. Hij heeft een positief beeld van zichzelf en een wens voor een betere toekomst, maar hij heeft weinig zelfinzicht. Hij laat weinig (moreel) besef zien. Verdachte heeft leerdoelen, maar hij staat uit zichzelf niet open voor hulpverlening. De kans op herhaling van strafbare feiten wordt hoog ingeschat.
De raadsvertegenwoordigster heeft tijdens de zitting het in het rapport gegeven advies gewijzigd. Zij adviseert, bij een bewezenverklaring, aan verdachte op te leggen de leerstraf So-Cool in plaats van Tools4U, gelet op zijn verstandelijke beperking. Daarnaast vindt zij een voorwaardelijk straf met een proeftijd van twee jaar passend met als bijzondere voorwaarden dat verdachte moet meewerken aan het vinden en behouden van passend onderwijs en een passende dag- en vrijetijdsbesteding. Daarnaast moet hij meewerken aan hulpverlening gericht op emotie- en agressieregulatie en het aanleren van handvatten indien de jeugdreclassering dit na het afronden van de leerstraf So-Cool nog noodzakelijk vindt. Zij realiseert zich dat deze voorwaarde ruim geformuleerd is, maar gelet op de verwachte verhuizing van verdachte naar [plaats] kan deze voorwaarde niet concreter worden gemaakt. Een onvoorwaardelijke werkstraf is uitvoerbaar, maar verdachte zal daar wel bij ondersteund moeten worden wil deze kans van slagen hebben.
De voogd heeft naar voren gebracht dat verdachte moeite heeft met het zich houden aan afspraken. Zij vermoedt dat hij wordt overvraagd. Verder is hij heel erg beïnvloedbaar. Hij staat op de wachtlijst voor een open groep in [plaats] , maar de plaatsingsdatum is nog niet bekend. De machtiging gesloten jeugdhulp is verlengd tot eind maart. Een werkstraf zou uitgevoerd kunnen worden vanuit [jeugdzorginstelling] . Verdachte heeft geen problemen met agressie, wel moet hij leren omgaan met zijn emoties en schieten zijn probleemoplossende vaardigheden te kort en is ook zijn beïnvloedbaarheid en impulsiviteit een probleem.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Bij het bepalen van de strafmaat neemt de rechtbank de achtergrond van verdachte en zijn problematiek in aanmerking alsmede het feit dat verdachte nog jong is en niet eerder is veroordeeld. Alles afwegende acht zij de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. Zij zal aan verdachte de leerstraf So-Cool Regulier opleggen en daarnaast een werkstraf van 80 uur met aftrek van de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Een deel van de werkstraf, te weten 60 uur, zal voorwaardelijk worden opgelegd en dient als steun in de rug voor verdachte om niet opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan de voorwaardelijke werkstraf worden conform het advies van de Raad bijzondere voorwaarden verbonden, zij het gedeeltelijk anders geformuleerd, om op die manier de noodzakelijk begeleiding voor verdachte mogelijk te maken. De rechtbank zal daaraan een proeftijd van twee jaren verbinden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 25.449,86 voor materiële schade die hij als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag ziet op de volgende posten:
- de huur van een bouwdroger € 662,41 inclusief BTW;
- terrasstoel € 89,00;
- herstelwerkzaamheden € 7.948,45 inclusief BTW;
- gemiste omzet € 15.250,00 inclusief BTW;
- uitbetaling uren schoonmaak hulp vrienden € 1.500,00.
Op de zitting heeft de benadeelde partij verklaard dat de verzekering inmiddels een voorschot van € 3.800,00 heeft uitbetaald.
Door de advocaat van verdachte is de vordering gemotiveerd betwist.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de brandstichting heeft gepleegd. De benadeelde partij heeft daardoor rechtstreeks schade geleden. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank overweegt als volgt.
Verzekering
De advocaat voert aan dat de benadeelde partij is verzekerd en dat de verzekering uitbetaalt. Bovendien is tijdens de zitting bekend geworden dat hij van de verzekering een voorschot heeft ontvangen waarvan niet duidelijk is geworden op welke schadepost(en) dit voorschot ziet.
De rechtbank overweegt dat een slachtoffer van een misdrijf, als hij schade heeft geleden, een beroep kan doen op zijn eigen verzekeringsmaatschappij, maar ook een vordering kan indienen in de strafprocedure als de schade nog niet (geheel) is vergoed. Het slachtoffer is daarin vrij. Dat de verzekering een voorschot heeft uitbetaald maakt niet dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering. De rechtbank heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat, zoals door de verdediging naar voren is gebracht, de verzekering meer heeft betaald dan € 3.800,00, zo dit (in de toekomst) wel het geval zou zijn is de benadeelde partij verplicht het te veel ontvangen bedrag terug te betalen.
Huur bouwdroger en herstelwerkzaamheden
Deze schadeposten zijn onderbouwd en niet betwist door de verdediging, met uitzondering van de gevorderde btw.
Gebleken is dat de benadeelde partij ondernemer is en dat deze schadeposten betrekking hebben op zijn onderneming. Btw-heffing is dan niet aan de orde, omdat dit kan worden verrekend. Het btw-bedrag bij de hiervoor vermelde posten is dan ook geen schade, die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De posten zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 547,45 respectievelijk € 6.585,50. De vordering zal voor het overige deel (de btw) worden afgewezen.
Stoel
Dat de stoel als gevolg van de brandstichting verloren is gegaan is niet betwist, wel het gevorderde bedrag. De hoogte daarvan schat de rechtbank, na “nieuw voor oud-correctie”, op € 45,00. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen en voor het overige worden afgewezen.
Gemiste omzet
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren met betrekking tot de posten ‘gemiste omzet’ nu deze posten dusdanig omvangrijk en complex zijn dat deze een onevenredige belasting voor het strafgeding opleveren, mede gelet op de betwisting door de advocaat van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd wat de winstmarge is. Een aanhouding van de strafzaak, zodat de benadeelde partij deze posten nader kan onderbouwen, zou een onevenredige belasting voor het strafgeding opleveren. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van zijn vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Uitbetaling uren schoonmaak door vrienden
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren met betrekking tot deze post. Zij is, net als de officier van justitie en de advocaat van verdachte, van oordeel dat deze schadepost op dit moment onvoldoende onderbouwd is. De benadeelde partij heeft weliswaar tijdens de zitting verklaard dat vrienden hebben geholpen met schoonmaken om de kosten te drukken en dat hij hen daarvoor heeft betaald, maar hij heeft dit op geen enkele wijze met stukken onderbouwd. Een aanhouding van de strafzaak, zodat de benadeelde partij deze post nader kan onderbouwen, zou een onevenredige belasting voor het strafgeding opleveren. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van zijn vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Conclusie
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar toe een bedrag van € 7.177,95. Het door de benadeelde partij ontvangen voorschot van
€ 3.800,00 zal zij daarop in mindering brengen, zodat uiteindelijk een bedrag van € 3.377,95 toewijsbaar is.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig is zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld. Met betrekking tot het toegewezen bedrag van € 3.377,95 zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 15 maart 2022.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een leerstraf, te weten So-Cool Regulier van 40 (veertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
20 (twintig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 80 (tachtig) uren, subsidiair 40 (veertig) dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 60 (zestig) uren, subsidiair 30 (dertig) dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte tijdens de proeftijd actief moet meewerken aan het verkrijgen én behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van scholing, stage en/of werk en een zinvolle vrijetijdsbesteding met als doel het verkrijgen en behouden van een zinvol toekomstperspectief;
* dat verdachte tijdens de proeftijd moet meewerken aan begeleiding gericht op het verminderen van de beïnvloedbaarheid en impulsiviteit en het versterken van de probleemoplossende vaardigheden en emotieregulatie van verdachte voor zover en zolang de jeugdreclassering dat na het volgen van de leerstraf So-Cool nog nodig acht;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zeeland op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 3.377,95 (drieduizend driehonderdzevenenzeventig euro en vijfennegentig eurocent) voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst de vordering van de benadeelde partij af voor zover dit ziet op de gevorderde btw en het overige gedeelte van de gevorderde schade met betrekking tot de stoel;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , € 3.377,95 (drieduizend driehonderdzevenenzeventig euro en vijfennegentig eurocent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel door verdachte of (een van) de mededaders de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Zuijdweg, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. D.H. Hamburger en mr. N.C.W. Haesen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 februari 2023.
Mr. Hamburger is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.