ECLI:NL:RBZWB:2023:9099

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
02-110032-23 + 02-098450-22 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling minderjarige verdachte voor poging zware mishandeling en bedreiging met recidive risico

Op 22 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en bedreiging. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 8 december 2023. De verdachte heeft op 27 april 2023 tijdens de viering van Koningsdag in Middelburg geprobeerd een slachtoffer, [slachtoffer 1], van het leven te beroven door haar in de rug te steken met een mes. Daarnaast heeft de verdachte op 27/28 april 2023 [slachtoffer 2] bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 3] wegens onvoldoende bewijs.

De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar dat de verdachte zich wel schuldig had gemaakt aan de subsidiaire tenlastelegging van poging tot zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft rekening gehouden met de recidive van de verdachte en de problematiek die zij vertoont, waaronder een aandachtsdeficiëntie/hyperactiviteitsstoornis en een normoverschrijdende gedragsstoornis. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke jeugddetentie op van 57 dagen, gelijk aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, en een voorwaardelijke werkstraf van 40 uur met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) opgelegd voor de duur van twaalf maanden, met voorwaarden waaronder elektronische monitoring.

De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan [slachtoffer 1] van € 1.471,79, terwijl de vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] werden afgewezen wegens gebrek aan bewijs en causaliteit. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze al eerder was toegewezen. De uitspraak benadrukt de zorg over het toenemende geweld onder jongeren en het belang van behandeling en begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02-110032-23 + 02-098450-22 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 22 december 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2007 te [plaats 1] ,
wonende te [adres] ,
[postcode] [plaats 2] ,
thans gedetineerd in de justitiële jeugdinrichting De Hunnerberg te Nijmegen,
raadsvrouw mr. R.T.K. Davidse, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 8 december 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Schijns, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
feit 1: verdachte op 27 april 2023 te Middelburg heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven dan wel geprobeerd heeft haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2: verdachte op 27/28 april 2023 te Middelburg [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3: verdachte op 31 oktober 2022 te Middelburg openlijk geweld in vereniging heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
feit 1:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Zij baseert zich daarbij op de aangifte, de verklaring van verdachte en op de verklaringen van de verschillende getuigen. Verdachte heeft het slachtoffer in een bewuste handeling in haar rug gestoken.
feit 2:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd. Zij baseert zich op de aangifte en op de bekennende verklaring van verdachte.
feit 3:
De officier van justitie vordert dat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken. Uit de aangifte en uit het dossier blijkt onvoldoende de betrokkenheid van verdachte. Ook zijn de camerabeelden niet van dermate goede kwaliteit dat vastgesteld kan worden dat hierop verdachte te zien is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
feit 1:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van een poging tot doodslag. Verdachte heeft met haar handelen geen opzet gehad op de dood van aangeefster [slachtoffer 1] . Verdachte heeft bekend dat zij aangeefster eenmaal in haar rug heeft gestoken met een onkruidmesje zonder punt. Uit het dossier blijkt niet met hoeveel kracht zij heeft gestoken en de wond bij aangeefster bleek niet diep te zijn. Ook blijkt uit het dossier niet dat er door verdachte is gestoken op een plek op haar lichaam waar dodelijk letsel kan ontstaan. Daar komt bij dat dit, gezien de omstandigheden van het geval en de aard van de gedragingen door verdachte, niet gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag. De verdediging verzoekt verdachte dan ook vrij te spreken van het primair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
feit 2:
Ten aanzien van de bewezenverklaring van dit feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
feit 3:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van dit feit. Twee verbalisanten verklaren verdachte te herkennen op de camerabeelden, maar deze camerabeelden zijn donker en moeilijk te beoordelen. De stills in het dossier zijn onscherp. Er zijn geen duidelijke gezichtskenmerken waarneembaar waaruit geconcludeerd kan worden dat dit verdachte is geweest. Daar komt bij dat de betrokkenheid van verdachte verder niet blijkt uit andere bewijsmiddelen in het dossier. De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 1:
primair: poging tot doodslag
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Van de daarvoor vereiste opzet op de dood is - ook in voorwaardelijke zin - niet gebleken. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte [slachtoffer 1] wilde doden. Daarnaast wordt door met een mes eenmaal te steken boven in de rug tegen de zijkant van schouder aan, zonder aanvullende feiten en omstandigheden, geen aanmerkelijke kans in het leven is geroepen dat het slachtoffer komt te overlijden. Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
subsidiair: poging tot zware mishandeling
Aangezien verdachte ten aanzien van het subsidiaire feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de politierechter dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 8 december 2023;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] .
feit 2:
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de politierechter dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 8 december 2023;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] met bijlagen.
feit 3:
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen aangever [slachtoffer 3] . Op de camerabeelden in het dossier is een vechtpartij te zien. Deze beelden zijn niet duidelijk, donker en vaag. Twee verbalisanten hebben verklaard dat zij op deze beelden verdachte herkennen. De persoon die de verbalisanten aanduiden als verdachte is te zien op de beelden, maar deze beelden zijn donker en er zijn geen duidelijke gezichtskenmerken te zien. De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze camerabeelden de betrokkenheid van verdachte niet kan worden vastgesteld. Daar komt bij dat het dossier verder geen bewijsmiddelen bevat waaruit de betrokkenheid van verdachte bij dit feit blijkt. De rechtbank zal daarom verdachte vrijspreken van dit feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. subsidiair:
op 27 april 2023 te Middelburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. zij op 27/28 april 2023 te Middelburg [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik trap haar en dr kanker kind kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) voor de duur van twaalf maanden in de vorm van behandeling met forensische expertise vanuit de [ggz-instelling] , ook als dit inhoudt het innemen van medicatie, (in combinatie met ambulante (woon)begeleiding en dagbesteding vanuit [zorginstelling 1] (of een soortgelijke setting) en het locatiegebod (huisarrest) en het locatieverbod door middel van GPS en elektronische monitoring, op het schema van de jeugdreclassering en zolang de jeugdreclassering noodzakelijk acht.
Daarnaast dient aan verdachte een jeugddetentie opgelegd te worden van 120 dagen met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarvan 60 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaar. Naast het toezicht door de jeugdreclassering dienen als bijzondere voorwaarden te gelden:
  • de meldplicht;
  • ambulante (vervolg) begeleiding/behandeling door [ggz-instelling] of een soortgelijke instelling zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd om als bijzondere voorwaarde ook op te nemen een dagbesteding. Dit is echter niet vermeld op de schriftelijke vordering.
Voorts vordert de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid (DUT).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in het strafadvies dat is gegeven door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) en in de bevindingen en in het advies door de psycholoog. De verdediging verzoekt in de strafmaat rekening te houden met het gegeven dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is geweest alsmede de lange periode dat zij in voorarrest heeft gezeten. Een GBM is een zeer zware maatregel. Wat betreft de elektronische monitoring verzoekt de verdediging deze op te leggen voor maximaal zes maanden conform het advies van de Raad.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en aan een bedreiging. Op 27 april 2023 is tijdens de viering van Koningsdag in het centrum van Middelburg een confrontatie ontstaan tussen de groep van verdachte en haar vriendinnen met de groep personen van wie de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] deel uitmaakten. Nadat er een incident had plaatsgevonden op De Markt zijn beide groepen uit elkaar gegaan. Verdachte is toen gaan rondlopen. Kort hierna zag zij [slachtoffer 1] . Zij is naar haar toe gelopen, haalde een mes uit haar tasje en stak hiermee [slachtoffer 1] in haar rug. Vervolgens is verdachte weggelopen. [slachtoffer 1] was gewond. Zij had een wond op haar rug die gehecht moest worden door een arts. De boosheid van verdachte bleef hierna nog aanhouden en zij heeft bedreigingen geuit richting [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] was zwanger en verdachte heeft in een bericht aan de vriend van [slachtoffer 1] gedreigd [slachtoffer 2] en het kind van wie zij zwanger was iets aan te doen.
Uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] blijkt dat zij tot op de dag van vandaag de gevolgen ondervindt van het handelen van verdachte. Niet alleen door de fysieke gevolgen in de vorm van een zichtbaar litteken, maar ook op psychisch vlak heeft zij nog altijd klachten.
De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk.
Uit berichten in de media blijkt dat steeds meer jongeren messen bij zich dragen. Dit komt deels voort uit eerdere geweldsincidenten of bedreigingen met geweld, waardoor sommige jongeren zich niet meer veilig voelen en een mes meenemen om zich te kunnen verdedigen, met alle gevolgen van dien. De rechtbank maakt zich dan ook grote zorgen over het messenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steekpartijen onder jongeren, ook op steeds jongere leeftijd. In deze strafzaak was verdachte op de dag van het feit nog maar 15 jaar oud. De drempel om een mes mee te nemen, blijkt niet hoog te zijn en het gebruik van dit wapen wordt vaak niet geschuwd om een ruzie uit te vechten. Dit zorgt voor erg veel onrust in de maatschappij. Het voorhanden hebben van een mes vergroot het risico op het daadwerkelijk gebruik daarvan aanzienlijk en dit leidt tot steeds meer steekincidenten met niet zelden een zeer ernstige afloop. De rechtbank vindt dit een uiterst zorgelijke ontwikkeling en een groot maatschappelijk probleem.
Verdachte heeft met haar handelen (totaal) niet stilgestaan bij de mogelijk grote lichamelijke gevolgen voor het slachtoffer. Het had ook heel anders kunnen aflopen.
Persoon van verdachte
De rechtbank houdt in het nadeel van verdachte rekening met haar strafblad. Zij is eerder recent veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het rapport van het psychologisch onderzoek van 30 juli 2023 dat is opgemaakt over verdachte en neemt de conclusie om de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte over.
Uit dit rapport komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een aandachtsdeficiëntie/hyperactiviteitsstoornis (van het overwegend onoplettende type), een normoverschrijdende gedragsstoornis, beginnend in de adolescentie, een bedreigde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderlinetrekken en een stoornis in het gebruik van cannabis. Daarnaast is er sprake van een belaste voorgeschiedenis van verdachte. Gezien de gestagneerde schoolgang en het niet kunnen vasthouden van dagbesteding, wordt daarnaast gesproken van leer- en onderwijsproblemen. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het plegen van de feiten.
Bij verdachte is ook sprake van een verstoorde emotieregulatie en van een gebrekkige coping. Verdachte heeft onvoldoende mogelijkheden om negatieve gevoelens te kanaliseren en interpreteert de handeling van anderen snel als vijandig, hetgeen resulteert in snel oplopende conflicten en agressieve uitbarstingen. Bij vermeend onrecht, bedreiging, wantrouwen en krenking, kunnen angst en woede bij verdachte snel oplopen. Op deze momenten raakt zij overspoeld door heftige emoties en verliest zij de grip op haar gedachten en gedrag. Verdachte heeft op deze momenten onvoldoende zelfcontrole en vaardigheden om een andere oplossingsstrategie te kiezen en zij overziet de gevolgen van haar handelen, ook voor anderen, niet. Gezien de aanwezige problematiek bij verdachte, ook ten tijde van het plegen van het feiten, wordt geadviseerd om de feiten in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte.
Voorts wordt geconcludeerd dat er diverse risicofactoren aanwezig zijn voor het ontwikkelen van gewelddadig gedrag. Voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling en het voorkomen van recidive wordt het van belang geacht dat verdachte behandeling volgt op aspecten als het verbeteren van de emotieregulatie, het vergroten van de copingsvaardigheden, het reguleren van de impulsen en het leren om het gedrag van anderen niet direct als vijandig te interpreteren. Tevens is het belangrijk dat verdachte vaardigheden aanleert om af te zien van het gebruik van middelen als strategie om negatieve gevoelens te reguleren. Daarbij is het van belang dat er aandacht is voor het versterken van de eigen identiteit, met als onderdeel het verstevigen van het zelfgevoel. Indien verdachte niet wordt behandeld dan wordt de kans op het risico van recidive als hoog ingeschat.
Om structurele verandering te bewerkstelligen, zowel op gedragsmatig gebied als ten aanzien van het opbouwen van structuur en het vasthouden van een zinvolle dagbesteding, wordt het voorts van belang geacht dat er over een langere periode toezicht blijft op verdachte en dat er gekeken kan worden of zij zich blijvend in kan zetten bij de noodzakelijke interventies. Geadviseerd wordt aan verdachte een GBM voor de duur van een jaar op te leggen. Het is in dat kader van belang dat de individuele behandeling wordt voortgezet. Daarbij is verdachte gebaat bij nabijheid, toezicht en begrenzing. De ondersteuning vanuit [zorginstelling 1] lijkt hierbij aan te sluiten en heeft een positieve uitwerking op het nakomen van afspraken. Voortzetten van het wonen binnen deze instelling wordt daarom van belang geacht.
De Raad onderschrijft het advies van de psycholoog en adviseert de rechtbank die in de strafoplegging te volgen. Ook de Raad schat het risico op recidive hoog in indien verdachte niet wordt behandeld voor haar gedragsproblematiek. Er is sprake van problematiek op meerdere leefgebieden. Daarbij is het van belang dat verdachte zo snel mogelijk kan starten met de intensieve behandeling in het kader van de GBM. De Raad adviseert dan ook om te bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar zal zijn. De Raad schat in dat het noodzakelijke behandeltraject veel van verdachte zal vragen met als risico dat zij op momenten mogelijk zal worden overvraagd. Het is daarom van groot belang dat de jeugdreclassering het verloop van de maatregel nauwlettend zal volgen. Ook adviseert de Raad om de Elektronische Monitoring te verlengen met een half jaar. Verdachte heeft hele strakke en duidelijke kaders nodig. De Elektronische Monitoring kan extra toezicht en een stok achter de deur bieden zodat verdachte zich niet aan het toezicht en haar behandeling kan onttrekken. Tot slot adviseert de Raad nog een deels voorwaardelijke straf op te leggen omdat de verwachting is dat verdachte na afloop van de GBM nog steeds begeleiding door de jeugdreclassering nodig zal hebben, al is het in de vorm van een nazorgtraject.
De Raad adviseert daarom om aan verdachte op te leggen een GBM voor de duur van twaalf maanden in de vorm van behandeling met forensische expertise vanuit de [ggz-instelling] (in combinatie met ambulante (woon)begeleiding en dagbesteding vanuit [zorginstelling 1] of een soortgelijke setting) en het locatiegebod/-verbod conform het (reclasserings)advies en dat zij zich ter controle van het locatiegebod/-verbod onder elektronische toezicht zal stellen van de gecertificeerde instelling, te weten [zorginstelling 2] te [plaats 1] en te bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
De Raad adviseert voorts een voorwaardelijke jeugddetentie, op te leggen met een proeftijd van twee jaar, onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding;
  • meewerkt aan de nodig geachte hulpverlening, indien en zolang dit door jeugdreclassering nodig wordt geacht;
De jeugdreclassering heeft aangegeven dat zij een GBM haalbaar en wenselijk acht voor verdachte. Verdachte kan vanuit de zorg van [zorginstelling 1] ambulant worden behandeld bij [ggz-instelling] .
Op te leggen maatregel
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 77w lid 1 van het Wetboek van Strafrecht een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige slechts kan worden opgelegd indien
a. de ernst van het begane misdrijf of de veelvuldigheid van de begane misdrijven of voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf hiertoe aanleiding geven, en
b. de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank is, gelet op de inhoud van het rapport van het psychologisch onderzoek alsmede gelet op de adviezen van de Raad en de jeugdreclassering, welke adviezen door de rechtbank worden overgenomen, van oordeel dat een GBM in deze zaak passend en geboden is. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en aan een bedreiging en dat zij in het verleden eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten. Ook is een GBM in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Gezien de gedragsproblematiek van verdachte is het noodzakelijk dat zij zal worden behandeld en dat deze behandeling is omgeven door strakke kaders alsmede door een stok achter de deur. Eerdere vormen van hulpverlening en behandeling zijn tot op heden ontoereikend gebleken. Verder stelt de rechtbank vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten als genoemd in artikel 77w van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal dan ook aan verdachte een GBM opleggen voor de duur van twaalf maanden. Daarbij zal de rechtbank de officier van justitie volgen in haar vordering ten aanzien van de invulling van de GBM met uitzondering van de voorwaarde dat verdachte in het kader van haar behandeling is gehouden om medicatie te nemen als dit nodig wordt geacht. De rechtbank is van oordeel dat dit niet als voorwaarde kan worden opgelegd en dat dit een aangelegenheid is die beoordeeld moet worden door een arts en/of psychiater.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank kan op grond van artikel 77w lid 6 van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat het programma van de GBM dadelijk uitvoerbaar is, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen en de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van de jeugdige is. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Het risico op recidive is hoog en het is in het belang van verdachte dat zij zo snel mogelijk kan starten met haar behandeling bij [ggz-instelling] . Daar heeft zij ook al recent een intakegesprek gehad. De rechtbank zal dan ook bevelen dat de GBM dadelijk uitvoerbaar zal zijn.
Op te leggen straf
Omdat de rechtbank uitgaat van een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan dat door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij heeft de rechtbank overigens ook rekening gehouden met de persoon van verdachte zoals die mede uit de hiervoor besproken rapportage is besproken. De rechtbank acht het van groot belang dat er perspectief aan verdachte wordt geboden en dat zij vertrouwen krijgt in het slagen van haar traject. De rechtbank zal om die reden als voorwaardelijke straf geen jeugddetentie opleggen maar een taakstraf in de vorm van een werkstraf.
De rechtbank acht in deze zaak een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 57 dagen passend en geboden alsmede een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 uur met een proeftijd van twee jaar. Naast de algemene voorwaarde dat verdachte zich niet opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit zullen als bijzondere voorwaarden worden opgelegd dat zij zal meewerken aan (aanvullende) hulpverlening door [ggz-instelling] of door een soortgelijke instelling, aan het hebben van een dagbesteding en aan de meldplicht.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank gaat in de strafmaat uit van een voorlopige hechtenis van verdachte tot heden van 57 dagen. Tot slot zal de voorlopige hechtenis worden opgeheven.
Het is de bedoeling van de rechtbank dat verdachte op de dag van de uitspraak van dit vonnis in vrijheid wordt gesteld.

7.De benadeelde partij

feit 1, [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.471,79 voor feit 1. Zij vordert € 371,79 aan materiële schade en € 1.100,00 aan immateriële schade.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat deze vordering in zijn geheel met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel kan worden toegewezen.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien de hoogte van de materiële schade. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat in de vordering als vergelijkbare zaak een zaak wordt aangedragen waarbij tweemaal is gestoken en dat het feit daar is gepleegd in de eigen woning van het slachtoffer. De verdediging verzoekt de hoogte van de immateriële schadevergoeding te matigen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank in haar geheel toewijsbaar. Ten aanzien van de hoogte van de immateriële schade heeft de rechtbank daarbij meegewogen dat in deze zaak de confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer voorbij leek te zijn na de aanvaring op De Markt. Pas op een later moment heeft verdachte het slachtoffer alsnog onverwachts in haar rug gestoken toen zij haar tegenkwam. Het is voor de rechtbank evident dat dit een grote impact heeft op het slachtoffer. Zij is dan ook van oordeel dat de gevorderde immateriële schade van € 1.100,00 toegewezen moet worden.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De wettelijke rente wordt opgelegd met ingang van 27 april 2023.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.
Feit 2, [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 3.000,00 voor
feit 2.
De officier van justitie heeft aangegeven dat [slachtoffer 2] in de gelegenheid is gesteld haar vordering nader te onderbouwen, maar dat deze onderbouwing is uitgebleven. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en dat zij dan ook niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
De verdediging stelt zich ook op het standpunt dat [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering nu deze vordering niet is onderbouwd.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd. In de summiere onderbouwing van de vordering wordt aangegeven dat [slachtoffer 2] aangevallen zou zijn door vijf meiden en dat zij pijn heeft gehad aan haar buik. De rechtbank is van oordeel dat het causaal verband tussen de vordering en het door verdachte gepleegde feit ontbreekt. De vordering moet dan ook worden afgewezen.
feit 3: [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 2.000,00 voor feit 3.
De officier van justitie heeft aangegeven dat [slachtoffer 3] in de gelegenheid is gesteld zijn vordering nader te onderbouwen, maar deze onderbouwing is uitgebleven. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en dat ij dan ook niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
De verdediging stelt zich ook op het standpunt dat [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering nu deze vordering niet is onderbouwd.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van 40 uur die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 26 juli 2022 onder parketnummer 02-098450-22 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat de vordering tot tenuitvoerlegging al door de kinderrechter bij vonnis van 12 september 2023 is toegewezen.
Gelet hierop zal de rechtbank het Openbaar Ministerie hierin niet-ontvankelijk verklaren.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77w, 77wa, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 primaire ten laste gelegde en van het onder feit 3 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, subsidiair:poging tot zware mishandeling;
feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 57 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
20 dagen;
- bepaalt dat deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
* meewerkt aan de ambulante hulpverlening door [ggz-instelling] of door een soortgelijke instelling, zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht;
* meewerkt aan het hebben van een zinvolle dagbesteding dan wel school;
* zich zal melden bij [zorginstelling 2] te [plaats 1] en zij zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de jeugdreclassering noodzakelijk acht;
- draagt de [zorginstelling 2] te [plaats 1] als gecertificeerde instelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
Voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering uit te voeren door de Stichting Jeugdbescherming Brabant als gecertificeerde instelling;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, aan de medewerking van huisbezoeken en aan het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Maatregel
- legt aan verdachte op de
maatregel betreffende het gedragvan de jeugdige voor de duur van twaalf maanden, bestaande uit
* een behandeling met forensische expertise vanuit [ggz-instelling] (in combinatie met ambulante (woon)begeleiding en dagbesteding vanuit [zorginstelling 1] of vanuit een soortgelijke setting)
* waarbij verdachte zich onder
elektronisch toezichtzal stellen ter nakoming van het hiervoor genoemde programma;
* een locatiegebod (huisarrest) en locatieverbod door middel van GPS met voor de duur van maximaal zes maanden elektronische monitoring, waarbij het schema op wordt gesteld door de jeugdreclassering en zolang de jeugdreclassering de elektronische monitoring noodzakelijk acht;
- beveelt, voor het geval verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden;
- beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat,
dadelijk uitvoerbaaris;
Benadeelde partijen
feit 1 [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 1.471,79 waarvan € 371,79 aan materiële schade en € 1.100,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 27 april 2023 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] (feit 1), € 1.473,79 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 27 april 2023 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
feit 2 [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] af;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe op nihil;
Feit 3- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02-098450-22;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Bogaert, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. D.H. Hamburger en mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van S. Boink, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 december 2023.
Mr. Gillesse is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.