6.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en aan een bedreiging. Op 27 april 2023 is tijdens de viering van Koningsdag in het centrum van Middelburg een confrontatie ontstaan tussen de groep van verdachte en haar vriendinnen met de groep personen van wie de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] deel uitmaakten. Nadat er een incident had plaatsgevonden op De Markt zijn beide groepen uit elkaar gegaan. Verdachte is toen gaan rondlopen. Kort hierna zag zij [slachtoffer 1] . Zij is naar haar toe gelopen, haalde een mes uit haar tasje en stak hiermee [slachtoffer 1] in haar rug. Vervolgens is verdachte weggelopen. [slachtoffer 1] was gewond. Zij had een wond op haar rug die gehecht moest worden door een arts. De boosheid van verdachte bleef hierna nog aanhouden en zij heeft bedreigingen geuit richting [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] was zwanger en verdachte heeft in een bericht aan de vriend van [slachtoffer 1] gedreigd [slachtoffer 2] en het kind van wie zij zwanger was iets aan te doen.
Uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] blijkt dat zij tot op de dag van vandaag de gevolgen ondervindt van het handelen van verdachte. Niet alleen door de fysieke gevolgen in de vorm van een zichtbaar litteken, maar ook op psychisch vlak heeft zij nog altijd klachten.
De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk.
Uit berichten in de media blijkt dat steeds meer jongeren messen bij zich dragen. Dit komt deels voort uit eerdere geweldsincidenten of bedreigingen met geweld, waardoor sommige jongeren zich niet meer veilig voelen en een mes meenemen om zich te kunnen verdedigen, met alle gevolgen van dien. De rechtbank maakt zich dan ook grote zorgen over het messenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steekpartijen onder jongeren, ook op steeds jongere leeftijd. In deze strafzaak was verdachte op de dag van het feit nog maar 15 jaar oud. De drempel om een mes mee te nemen, blijkt niet hoog te zijn en het gebruik van dit wapen wordt vaak niet geschuwd om een ruzie uit te vechten. Dit zorgt voor erg veel onrust in de maatschappij. Het voorhanden hebben van een mes vergroot het risico op het daadwerkelijk gebruik daarvan aanzienlijk en dit leidt tot steeds meer steekincidenten met niet zelden een zeer ernstige afloop. De rechtbank vindt dit een uiterst zorgelijke ontwikkeling en een groot maatschappelijk probleem.
Verdachte heeft met haar handelen (totaal) niet stilgestaan bij de mogelijk grote lichamelijke gevolgen voor het slachtoffer. Het had ook heel anders kunnen aflopen.
Persoon van verdachte
De rechtbank houdt in het nadeel van verdachte rekening met haar strafblad. Zij is eerder recent veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het rapport van het psychologisch onderzoek van 30 juli 2023 dat is opgemaakt over verdachte en neemt de conclusie om de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte over.
Uit dit rapport komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een aandachtsdeficiëntie/hyperactiviteitsstoornis (van het overwegend onoplettende type), een normoverschrijdende gedragsstoornis, beginnend in de adolescentie, een bedreigde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderlinetrekken en een stoornis in het gebruik van cannabis. Daarnaast is er sprake van een belaste voorgeschiedenis van verdachte. Gezien de gestagneerde schoolgang en het niet kunnen vasthouden van dagbesteding, wordt daarnaast gesproken van leer- en onderwijsproblemen. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het plegen van de feiten.
Bij verdachte is ook sprake van een verstoorde emotieregulatie en van een gebrekkige coping. Verdachte heeft onvoldoende mogelijkheden om negatieve gevoelens te kanaliseren en interpreteert de handeling van anderen snel als vijandig, hetgeen resulteert in snel oplopende conflicten en agressieve uitbarstingen. Bij vermeend onrecht, bedreiging, wantrouwen en krenking, kunnen angst en woede bij verdachte snel oplopen. Op deze momenten raakt zij overspoeld door heftige emoties en verliest zij de grip op haar gedachten en gedrag. Verdachte heeft op deze momenten onvoldoende zelfcontrole en vaardigheden om een andere oplossingsstrategie te kiezen en zij overziet de gevolgen van haar handelen, ook voor anderen, niet. Gezien de aanwezige problematiek bij verdachte, ook ten tijde van het plegen van het feiten, wordt geadviseerd om de feiten in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte.
Voorts wordt geconcludeerd dat er diverse risicofactoren aanwezig zijn voor het ontwikkelen van gewelddadig gedrag. Voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling en het voorkomen van recidive wordt het van belang geacht dat verdachte behandeling volgt op aspecten als het verbeteren van de emotieregulatie, het vergroten van de copingsvaardigheden, het reguleren van de impulsen en het leren om het gedrag van anderen niet direct als vijandig te interpreteren. Tevens is het belangrijk dat verdachte vaardigheden aanleert om af te zien van het gebruik van middelen als strategie om negatieve gevoelens te reguleren. Daarbij is het van belang dat er aandacht is voor het versterken van de eigen identiteit, met als onderdeel het verstevigen van het zelfgevoel. Indien verdachte niet wordt behandeld dan wordt de kans op het risico van recidive als hoog ingeschat.
Om structurele verandering te bewerkstelligen, zowel op gedragsmatig gebied als ten aanzien van het opbouwen van structuur en het vasthouden van een zinvolle dagbesteding, wordt het voorts van belang geacht dat er over een langere periode toezicht blijft op verdachte en dat er gekeken kan worden of zij zich blijvend in kan zetten bij de noodzakelijke interventies. Geadviseerd wordt aan verdachte een GBM voor de duur van een jaar op te leggen. Het is in dat kader van belang dat de individuele behandeling wordt voortgezet. Daarbij is verdachte gebaat bij nabijheid, toezicht en begrenzing. De ondersteuning vanuit [zorginstelling 1] lijkt hierbij aan te sluiten en heeft een positieve uitwerking op het nakomen van afspraken. Voortzetten van het wonen binnen deze instelling wordt daarom van belang geacht.
De Raad onderschrijft het advies van de psycholoog en adviseert de rechtbank die in de strafoplegging te volgen. Ook de Raad schat het risico op recidive hoog in indien verdachte niet wordt behandeld voor haar gedragsproblematiek. Er is sprake van problematiek op meerdere leefgebieden. Daarbij is het van belang dat verdachte zo snel mogelijk kan starten met de intensieve behandeling in het kader van de GBM. De Raad adviseert dan ook om te bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar zal zijn. De Raad schat in dat het noodzakelijke behandeltraject veel van verdachte zal vragen met als risico dat zij op momenten mogelijk zal worden overvraagd. Het is daarom van groot belang dat de jeugdreclassering het verloop van de maatregel nauwlettend zal volgen. Ook adviseert de Raad om de Elektronische Monitoring te verlengen met een half jaar. Verdachte heeft hele strakke en duidelijke kaders nodig. De Elektronische Monitoring kan extra toezicht en een stok achter de deur bieden zodat verdachte zich niet aan het toezicht en haar behandeling kan onttrekken. Tot slot adviseert de Raad nog een deels voorwaardelijke straf op te leggen omdat de verwachting is dat verdachte na afloop van de GBM nog steeds begeleiding door de jeugdreclassering nodig zal hebben, al is het in de vorm van een nazorgtraject.
De Raad adviseert daarom om aan verdachte op te leggen een GBM voor de duur van twaalf maanden in de vorm van behandeling met forensische expertise vanuit de [ggz-instelling] (in combinatie met ambulante (woon)begeleiding en dagbesteding vanuit [zorginstelling 1] of een soortgelijke setting) en het locatiegebod/-verbod conform het (reclasserings)advies en dat zij zich ter controle van het locatiegebod/-verbod onder elektronische toezicht zal stellen van de gecertificeerde instelling, te weten [zorginstelling 2] te [plaats 1] en te bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
De Raad adviseert voorts een voorwaardelijke jeugddetentie, op te leggen met een proeftijd van twee jaar, onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding;
- meewerkt aan de nodig geachte hulpverlening, indien en zolang dit door jeugdreclassering nodig wordt geacht;
De jeugdreclassering heeft aangegeven dat zij een GBM haalbaar en wenselijk acht voor verdachte. Verdachte kan vanuit de zorg van [zorginstelling 1] ambulant worden behandeld bij [ggz-instelling] .
Op te leggen maatregel
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 77w lid 1 van het Wetboek van Strafrecht een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige slechts kan worden opgelegd indien
a. de ernst van het begane misdrijf of de veelvuldigheid van de begane misdrijven of voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf hiertoe aanleiding geven, en
b. de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank is, gelet op de inhoud van het rapport van het psychologisch onderzoek alsmede gelet op de adviezen van de Raad en de jeugdreclassering, welke adviezen door de rechtbank worden overgenomen, van oordeel dat een GBM in deze zaak passend en geboden is. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en aan een bedreiging en dat zij in het verleden eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten. Ook is een GBM in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Gezien de gedragsproblematiek van verdachte is het noodzakelijk dat zij zal worden behandeld en dat deze behandeling is omgeven door strakke kaders alsmede door een stok achter de deur. Eerdere vormen van hulpverlening en behandeling zijn tot op heden ontoereikend gebleken. Verder stelt de rechtbank vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten als genoemd in artikel 77w van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal dan ook aan verdachte een GBM opleggen voor de duur van twaalf maanden. Daarbij zal de rechtbank de officier van justitie volgen in haar vordering ten aanzien van de invulling van de GBM met uitzondering van de voorwaarde dat verdachte in het kader van haar behandeling is gehouden om medicatie te nemen als dit nodig wordt geacht. De rechtbank is van oordeel dat dit niet als voorwaarde kan worden opgelegd en dat dit een aangelegenheid is die beoordeeld moet worden door een arts en/of psychiater.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank kan op grond van artikel 77w lid 6 van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat het programma van de GBM dadelijk uitvoerbaar is, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen en de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van de jeugdige is. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Het risico op recidive is hoog en het is in het belang van verdachte dat zij zo snel mogelijk kan starten met haar behandeling bij [ggz-instelling] . Daar heeft zij ook al recent een intakegesprek gehad. De rechtbank zal dan ook bevelen dat de GBM dadelijk uitvoerbaar zal zijn.
Op te leggen straf
Omdat de rechtbank uitgaat van een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan dat door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij heeft de rechtbank overigens ook rekening gehouden met de persoon van verdachte zoals die mede uit de hiervoor besproken rapportage is besproken. De rechtbank acht het van groot belang dat er perspectief aan verdachte wordt geboden en dat zij vertrouwen krijgt in het slagen van haar traject. De rechtbank zal om die reden als voorwaardelijke straf geen jeugddetentie opleggen maar een taakstraf in de vorm van een werkstraf.
De rechtbank acht in deze zaak een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 57 dagen passend en geboden alsmede een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 uur met een proeftijd van twee jaar. Naast de algemene voorwaarde dat verdachte zich niet opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit zullen als bijzondere voorwaarden worden opgelegd dat zij zal meewerken aan (aanvullende) hulpverlening door [ggz-instelling] of door een soortgelijke instelling, aan het hebben van een dagbesteding en aan de meldplicht.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank gaat in de strafmaat uit van een voorlopige hechtenis van verdachte tot heden van 57 dagen. Tot slot zal de voorlopige hechtenis worden opgeheven.
Het is de bedoeling van de rechtbank dat verdachte op de dag van de uitspraak van dit vonnis in vrijheid wordt gesteld.