4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
In de nacht van 7 februari 2023 heeft rond 4.50 uur aan de Paleisring in Tilburg een straatroof, waarvan [slachtoffer 1] het slachtoffer was, plaatsgevonden. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn op [slachtoffer 1] afgelopen, waarna [medeverdachte 2] een mes tegen de buik van [slachtoffer 1] heeft gehouden en daarbij gezegd heeft dat [slachtoffer 1] alles af moest geven. [slachtoffer 1] heeft vervolgens zijn portemonnee en telefoon afgegeven. [medeverdachte 1] bleef tijdens deze straatroof op enkele meters afstand staan. Verdachte zat aan de overkant van de weg op een muurtje waarbij hij geen zicht had op de straatroof. Nadien zijn verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] weer bij elkaar gekomen en werden de portemonnee en telefoon van [slachtoffer 1] aan verdachte gegeven die deze bij zich heeft gehouden.
Een aantal minuten later, rond 5.00 uur, liepen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer 2] tegemoet op de Heuvelstraat in Tilburg . Bij het naderen van [slachtoffer 2] is verdachte een zijstraat ingelopen, waardoor hij geen zicht meer had op [medeverdachte 2] en [slachtoffer 2] . [medeverdachte 1] is op de hoek van de Heuvelstraat en de zijstraat gaan staan, opnieuw op enkele meters afstand van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] is vervolgens op [slachtoffer 2] afgelopen en heeft een mes tegen de buik van [slachtoffer 2] gehouden waarbij hij heeft gevraagd wat [slachtoffer 2] bij had. Ook [slachtoffer 2] heeft hierop zijn telefoon en portemonnee afgestaan. Nadien hebben verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich opnieuw samengevoegd en zijn ook de portemonnee en telefoon van [slachtoffer 2] aan verdachte gegeven. Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en verdachte komt naar voren dat verdachte de buit zou verkopen en mee zou delen in de opbrengst.
Kwalificatie
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe de gedragingen van verdachte gekwalificeerd moeten worden. De verdediging heeft, uitgaande van de verklaring van verdachte ter terechtzitting, aangevoerd dat verdachte geen significante bijdrage heeft gehad aan de straatroven zodat verdachte niet als medepleger van de beide feiten kan worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt dat zij geen reden ziet om te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte 1] en de verklaring van verdachte bij de politie en de rechter-commissaris, nu deze verklaringen elkaar op wezenlijke onderdelen ondersteunen en zij deze ook geloofwaardig acht. Verdachte en [medeverdachte 1] kenden elkaar pas een dag, en [medeverdachte 1] had geen reden om de rol van verdachte groter te maken dan deze was. Te meer nu [medeverdachte 1] ook een bekennende verklaring heeft afgelegd over zijn eigen rol bij de uitvoering van de straatroof, die groter was dan die van verdachte. Immers heeft [medeverdachte 1] verklaard bij de straatroven op de uitkijk te hebben gestaan om, zo nodig, [medeverdachte 2] te helpen. Daarbij heeft hij bevestigd dat verdachte niet direct bij de straatroven aanwezig was. De rechtbank volgt deze verklaringen over de rol en gedragingen van verdachte bij het plannen, uitvoeren en afwikkelen van de straatroven van dan ook.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting dat hij geen rol heeft gehad bij het plannen van de straatroven, dat hij dacht dat de straatroven niet zouden worden uitgevoerd, dat hij toen dit wel zo bleek te zijn hiermee niets te maken wilde hebben waardoor hij zich hiervan heeft onttrokken, dat hij de spullen enkel in zijn handen geduwd kreeg, het perse moest bij houden van de anderen en dat hij enkel bij hen is gebleven omdat hij anders alleen zou zijn, vindt in de bewijsmiddelen geen steun.
Uit de verklaring van verdachte bij de politie en de rechter-commissaris en [medeverdachte 1] leidt de rechtbank af dat verdachte voorafgaand aan de straatroven de gehele nacht met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft opgetrokken, dat toen samen het plan is bedacht om mensen te beroven en dat een taakverdeling is gemaakt. Verdachte heeft de planning gemaakt en besproken is dat degene die de straatroven zou plegen een mes bij zich zou hebben. Ook is besproken dat [medeverdachte 2] telkens het slachtoffer met het mes zou benaderen, juist omdat hij geen emoties heeft. Verdachte heeft tot het moment dat [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] benaderde gezamenlijk met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] opgetrokken. [medeverdachte 2] heeft vervolgens [slachtoffer 1] onder bedreiging met een mes spullen van hem afgenomen, waarbij [medeverdachte 1] op de uitkijk stond. Hierna zijn verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] er samen rennend vandoor gegaan en heeft verdachte zich over de weggenomen spullen ontfermd. Kort hierna, toen [medeverdachte 2] [slachtoffer 2] benaderde, heeft verdachte zich opnieuw aan het zicht van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] onttrokken, waarna hij zich na de straatroof op [slachtoffer 2] weer bij hen heeft gevoegd. Ook hier heeft verdachte zich na de straatroof direct ontfermd over de weggenomen spullen van [slachtoffer 2] . Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben hierna geprofiteerd van de weggenomen spullen doordat zij eten en drinken van het geld uit een van de portemonnees hebben gekocht. Verdachte was van plan om de weggenomen spullen te verkopen en de winst onder hem, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te verdelen. Dit laatste was het idee van verdachte. Gezien het voorgaande heeft verdachte bij de voorbereiding een grote rol gespeeld, bij de uitvoering een kleinere rol en zou hij bij de afwikkeling de grootste rol spelen.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de rol van verdachte bij de twee straatroven van voldoende gewicht is geweest om van een significante bijdrage daaraan te kunnen spreken en hij als medepleger kan worden aangemerkt. De rechtbank acht de onder feit 1, primair, aan hem tenlastegelegde afpersing in vereniging en de onder feit 2 tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging dan ook wettig en overtuigend bewezen.