ECLI:NL:RBZWB:2023:9066

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
02-037341-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Combee
  • mr. Van Triest
  • mr. Kempen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee minderjarigen voor straatroven met bedreiging

Op 22 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee minderjarigen die zich schuldig hebben gemaakt aan twee straatroven in Tilburg, gepleegd op 7 februari 2023. De rechtbank heeft de minderjarigen veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van een jaar en een werkstraf van 60 uren. Tijdens de straatroven zijn de slachtoffers bedreigd met een mes, waarna zij hun portemonnee en telefoon hebben moeten afgeven. De zaak is behandeld met gesloten deuren op 12 december 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging is gewijzigd en dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank oordeelde dat de rol van de verdachte bij de straatroven van voldoende gewicht was om als medepleger te worden aangemerkt. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van afpersing in vereniging en diefstal met geweld in vereniging als wettig en overtuigend bewezen beschouwd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachten, waaronder hun jonge leeftijd en de positieve ontwikkeling die zij hebben doorgemaakt. De rechtbank heeft besloten om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie was geëist, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding door de jeugdreclassering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/037341-23
vonnis van de meervoudige kamer van 22 december 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2005 te [plaats]
wonende te ( [postcode] ) [plaats] aan het [adres]
raadsman mr. A.A. Nunnikhoven, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 12 december 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met anderen op 27 februari 2023 in Tilburg schuldig heeft gemaakt aan twee straatroven, waarbij twee slachtoffers onder bedreiging van een mes hun portemonnee en telefoon hebben afgegeven.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder feit 1, primair, tenlastegelegde afpersing in vereniging en de onder feit 2 tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging wettig en overtuigend bewezen op basis van de bewijsmiddelen zoals deze uit het dossier naar voren komen. De officier van justitie is hierbij van mening dat verdachte vol opzet had op het plegen van de feiten gelet op zijn rol bij het plannen van de feiten, de nabijheid van verdachte tijdens de uitvoering van de feiten en de grote voorgenomen rol van verdachte bij de afwikkeling van de feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de feiten kan komen, omdat verdachte geen substantiële rol heeft gehad bij het plegen van de feiten. Verdachte heeft geen aandeel gehad bij het plannen van de feiten, heeft zich losgemaakt van de medeverdachten tijdens het plegen van de feiten en achteraf zijn hem de gestolen spullen in handen geduwd. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van beide feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
In de nacht van 7 februari 2023 heeft rond 4.50 uur aan de Paleisring in Tilburg een straatroof, waarvan [slachtoffer 1] het slachtoffer was, plaatsgevonden. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn op [slachtoffer 1] afgelopen, waarna [medeverdachte 2] een mes tegen de buik van [slachtoffer 1] heeft gehouden en daarbij gezegd heeft dat [slachtoffer 1] alles af moest geven. [slachtoffer 1] heeft vervolgens zijn portemonnee en telefoon afgegeven. [medeverdachte 1] bleef tijdens deze straatroof op enkele meters afstand staan. Verdachte zat aan de overkant van de weg op een muurtje waarbij hij geen zicht had op de straatroof. Nadien zijn verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] weer bij elkaar gekomen en werden de portemonnee en telefoon van [slachtoffer 1] aan verdachte gegeven die deze bij zich heeft gehouden.
Een aantal minuten later, rond 5.00 uur, liepen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer 2] tegemoet op de Heuvelstraat in Tilburg . Bij het naderen van [slachtoffer 2] is verdachte een zijstraat ingelopen, waardoor hij geen zicht meer had op [medeverdachte 2] en [slachtoffer 2] . [medeverdachte 1] is op de hoek van de Heuvelstraat en de zijstraat gaan staan, opnieuw op enkele meters afstand van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] is vervolgens op [slachtoffer 2] afgelopen en heeft een mes tegen de buik van [slachtoffer 2] gehouden waarbij hij heeft gevraagd wat [slachtoffer 2] bij had. Ook [slachtoffer 2] heeft hierop zijn telefoon en portemonnee afgestaan. Nadien hebben verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich opnieuw samengevoegd en zijn ook de portemonnee en telefoon van [slachtoffer 2] aan verdachte gegeven. Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en verdachte komt naar voren dat verdachte de buit zou verkopen en mee zou delen in de opbrengst.
Kwalificatie
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe de gedragingen van verdachte gekwalificeerd moeten worden. De verdediging heeft, uitgaande van de verklaring van verdachte ter terechtzitting, aangevoerd dat verdachte geen significante bijdrage heeft gehad aan de straatroven zodat verdachte niet als medepleger van de beide feiten kan worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt dat zij geen reden ziet om te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte 1] en de verklaring van verdachte bij de politie en de rechter-commissaris, nu deze verklaringen elkaar op wezenlijke onderdelen ondersteunen en zij deze ook geloofwaardig acht. Verdachte en [medeverdachte 1] kenden elkaar pas een dag, en [medeverdachte 1] had geen reden om de rol van verdachte groter te maken dan deze was. Te meer nu [medeverdachte 1] ook een bekennende verklaring heeft afgelegd over zijn eigen rol bij de uitvoering van de straatroof, die groter was dan die van verdachte. Immers heeft [medeverdachte 1] verklaard bij de straatroven op de uitkijk te hebben gestaan om, zo nodig, [medeverdachte 2] te helpen. Daarbij heeft hij bevestigd dat verdachte niet direct bij de straatroven aanwezig was. De rechtbank volgt deze verklaringen over de rol en gedragingen van verdachte bij het plannen, uitvoeren en afwikkelen van de straatroven van dan ook.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting dat hij geen rol heeft gehad bij het plannen van de straatroven, dat hij dacht dat de straatroven niet zouden worden uitgevoerd, dat hij toen dit wel zo bleek te zijn hiermee niets te maken wilde hebben waardoor hij zich hiervan heeft onttrokken, dat hij de spullen enkel in zijn handen geduwd kreeg, het perse moest bij houden van de anderen en dat hij enkel bij hen is gebleven omdat hij anders alleen zou zijn, vindt in de bewijsmiddelen geen steun.
Uit de verklaring van verdachte bij de politie en de rechter-commissaris en [medeverdachte 1] leidt de rechtbank af dat verdachte voorafgaand aan de straatroven de gehele nacht met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft opgetrokken, dat toen samen het plan is bedacht om mensen te beroven en dat een taakverdeling is gemaakt. Verdachte heeft de planning gemaakt en besproken is dat degene die de straatroven zou plegen een mes bij zich zou hebben. Ook is besproken dat [medeverdachte 2] telkens het slachtoffer met het mes zou benaderen, juist omdat hij geen emoties heeft. Verdachte heeft tot het moment dat [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] benaderde gezamenlijk met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] opgetrokken. [medeverdachte 2] heeft vervolgens [slachtoffer 1] onder bedreiging met een mes spullen van hem afgenomen, waarbij [medeverdachte 1] op de uitkijk stond. Hierna zijn verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] er samen rennend vandoor gegaan en heeft verdachte zich over de weggenomen spullen ontfermd. Kort hierna, toen [medeverdachte 2] [slachtoffer 2] benaderde, heeft verdachte zich opnieuw aan het zicht van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] onttrokken, waarna hij zich na de straatroof op [slachtoffer 2] weer bij hen heeft gevoegd. Ook hier heeft verdachte zich na de straatroof direct ontfermd over de weggenomen spullen van [slachtoffer 2] . Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben hierna geprofiteerd van de weggenomen spullen doordat zij eten en drinken van het geld uit een van de portemonnees hebben gekocht. Verdachte was van plan om de weggenomen spullen te verkopen en de winst onder hem, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te verdelen. Dit laatste was het idee van verdachte. Gezien het voorgaande heeft verdachte bij de voorbereiding een grote rol gespeeld, bij de uitvoering een kleinere rol en zou hij bij de afwikkeling de grootste rol spelen.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de rol van verdachte bij de twee straatroven van voldoende gewicht is geweest om van een significante bijdrage daaraan te kunnen spreken en hij als medepleger kan worden aangemerkt. De rechtbank acht de onder feit 1, primair, aan hem tenlastegelegde afpersing in vereniging en de onder feit 2 tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1, primair
op 7 februari 2023 te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (merk Samsung) en een portemonnee met inhoud, die aan die [slachtoffer 1] toebehoorden door een mes tegen de buik van die [slachtoffer 1] te houden en daarbij te zeggen dat die [slachtoffer 1] alles af moest geven;
Feit 2
op 7 februari 2023 te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen, een mobiele telefoon (merk Samsung) en een portemonnee met inhoud, die aan [slachtoffer 2] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door een mes tegen de buik van die [slachtoffer 2] te houden en daarbij te zeggen: “Wat heb je bij?”.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 120 uur en een jeugddetentie van 64 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Met deze eis hoeft verdachte niet meer vast te zitten. De officier van justitie vordert hierbij aan verdachte op te leggen de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de oriëntatiepunten van de rechtbank.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring de eis van de officier van justitie dient te worden gematigd. De verdediging verzoekt bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de positieve ontwikkeling van verdachte en het feit dat verdachte huisarrest heeft gehad tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis, hetgeen hij heeft ervaren als detentie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan twee straatroven. Samen met vrienden heeft verdachte in de nacht van 7 februari 2023 door het centrum van Tilburg gedwaald, waar zij onder invloed van XTC het plan hebben bedacht om mensen te beroven. Zij hebben een taakverdeling gemaakt en makkelijke slachtoffers uitgezocht, die op dat moment alleen over straat liepen. Bij zowel [slachtoffer 1] als bij [slachtoffer 2] is door een medeverdachte een mes tegen de buik gehouden en is hun portemonnee en telefoon afgenomen. Een andere medeverdachte stond bij de straatroven op de uitkijk zodat hij in kon grijpen wanneer dit nodig zou zijn. Verdachte was betrokken bij het plannen van de straatroven, is tijdens het plegen van de straatroven in de buurt gebleven, en heeft nadien de buit bij zich gehouden zodat hij deze later kon verkopen en de winst hiervan onder hem en de medeverdachten kon verdelen.
De ervaring leert dat slachtoffers van een straatroof zich lange tijd niet meer veilig voelen. Bovendien leiden dit soort ernstige feiten, met een gewelddadig karakter, tot onrust in de samenleving. Verdachte heeft kennelijk niet stil gestaan bij de nadelige gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Uit het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 1 december 2023 volgt onder meer dat de Raad zorgen heeft over de houding van verdachte over zijn aandeel. Verdachte legt de schuld buiten zichzelf en toont weinig inzicht in de gevolgen van zijn eigen handelen. Er is volgens de Raad sprake van een gemiddeld recidiverisico. Er worden enkele risico’s gezien die de kans op politiecontacten vergroten, zoals het niet hebben van een volledige dagbesteding, noch van een vrijetijdsbesteding en het onvoldoende kunnen inschatten van oorzaak-gevolgrelaties. Er zijn echter ook beschermende factoren aanwezig, zoals verdachtes thuissituatie en zijn motivatie om te werken aan zijn toekomst. Verdachte heeft het afgelopen jaar een positieve ontwikkeling doorgemaakt en probeert aan zijn toekomst te werken. Omdat deze ontwikkelingen nog pril zijn en het de vraag is in hoeverre verdachte dit volhoudt als de schorsende voorwaarden komen te vervallen, vindt de Raad begeleiding van de jeugdreclassering noodzakelijk. Om een signaal af te geven dat hetgeen verdachte en zijn vrienden hebben gedaan niet wordt geaccepteerd en hieraan gevolgen vastzitten adviseert de Raad een werkstraf op te leggen. De Raad adviseert om als stok achter de deur aan verdachte ook een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De Raad adviseert hierbij, naast de algemene voorwaarden, als bijzondere voorwaarden op te leggen dat verdachte:
  • zich gedurende een door de gecertificeerde instelling, te weten Jeugdbescherming Brabant (Afdeling Jeugdreclassering) te Tilburg te bepalen periode en op door de Jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de Jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht (maximaal tot het einde van de proeftijd);
  • een passende dagbesteding (dagbesteding/werk/onderwijs) heeft, in overleg met de Jeugdreclassering;
  • meewerkt aan behandeling/therapie vanuit Fivoor.
Aan de reclasseringsinstelling te weten Jeugdbescherming Brabant (afdeling Jeugdreclassering) te Tilburg dient daarbij volgens de Raad opdracht te worden gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
De Raad heeft ter zitting aanvullend geadviseerd om als bijzondere voorwaarde toe te voegen dat verdachte meewerkt aan een eventueel vervolgtraject dat voortvloeit uit de behandeling/therapie vanuit Fivoor.
De jeugdreclassering heeft ter terechtzitting aangegeven dat verdachte het huisarrest als zwaar heeft ervaren, maar dat hij dit uiteindelijk heeft om weten te zetten in iets positiefs. Hij heeft langzaam meer vrijheden opgebouwd, heeft inmiddels een onbetaalde stage gevonden waar hij het naar zijn zin heeft en is gestart met behandeling bij Fivoor waar hij zich heel goed voor inzet. De jeugdreclassering kan zich vinden in de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten en gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor een straatroof. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank mee dat verdachte en zijn medeverdachten de straatroven vooraf hebben gepland, een taakverdeling hebben gemaakt, zij kwetsbare slachtoffers hebben uitgezocht en dat gedreigd is met een wapen. De rechtbank houdt hierbij wel rekening met de rol van verdachte tijdens het geheel, en dat hij niet degene is geweest die de geweldshandeling heeft uitgevoerd.
Hiernaast heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit is gebleken dat hij nooit eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Ook houdt de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van verdachte en de forse schorsingsvoorwaarden waar verdachte zich een lange tijd aan heeft moeten houden.
De rechtbank is van oordeel dat een lagere straf dan door de officier van justitie geëist, passend is. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uur, en een jeugddetentie van 34 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, en met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden is. De rechtbank zal hierbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad opleggen. De rechtbank merkt hierbij op dat zij geen meerwaarde ziet in het opleggen van een langere voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur omdat zij niet verwacht dat dit op verdachte een meer afschrikkend effect heeft.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen
feit 2: diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 34 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich gedurende een door de gecertificeerde instelling, te weten Jeugdbescherming Brabant (Afdeling Jeugdreclassering) te Tilburg te bepalen periode en op door de Jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de Jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht (maximaal tot het einde van de proeftijd);
* dat verdachte een passende dagbesteding (dagbesteding/werk/onderwijs) heeft, in overleg met de Jeugdreclassering;
* dat verdachte meewerkt aan behandeling/therapie vanuit Fivoor en een eventueel vervolgtraject dat hieruit voortvloeit;
- draagt deze gecertificeerde instelling op toezicht te houden op de naleving van de
voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal
verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 60 uren, te vervangen door
30 dagen jeugddetentieindien de verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Combee, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Van Triest, ook kinderrechter, en mr. Kempen, rechter, in tegenwoordigheid van Van Dijke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 december 2023.
Mr. Kempen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.