ECLI:NL:RBZWB:2023:9046

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
10301179 CV EXPL 23-206 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • P. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging koopovereenkomst tweedehands auto wegens dwaling en valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft de kantonrechter op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en een gedaagde B.V. betreffende de koop van een tweedehands auto. De eiser heeft gesteld dat de handtekening op de factuur niet van hem is en dat de verkoper, de gedaagde, niet heeft voldaan aan zijn mededelingsplicht over het schadeverleden van de auto. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de handtekening op de factuur zeer waarschijnlijk niet van de eiser is en dat de gedaagde op de hoogte was van het schadeverleden van het voertuig, maar dit niet heeft gemeld aan de eiser. Hierdoor heeft de eiser terecht een beroep gedaan op dwaling. De koopovereenkomst is vernietigd, wat betekent dat de gedaagde de koopsom van € 8.850,00 moet terugbetalen aan de eiser en het voertuig moet terugnemen. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de gedaagde een onrechtmatige daad heeft gepleegd door valselijk een handtekening van de eiser te plaatsen op de factuur. De gedaagde is veroordeeld tot het betalen van de kosten van het eerste onderzoek en andere buitengerechtelijke kosten, evenals de proceskosten. De kantonrechter heeft een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde niet meewerkt aan de teruggave van het voertuig. De eiser heeft recht op schadevergoeding voor de kosten van verzekering en wegenbelasting die hij heeft moeten betalen terwijl hij het voertuig niet kon gebruiken.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10301179 \ CV EXPL 23-206
Vonnis van 20 december 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde] B.V., M.H.O.D.N. [bedrijf],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. F. Mesri.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 september 2023 en de daarin genoemde stukken (hierna te noemen: het tussenvonnis),
- de akte houdende bewijsopdracht en vermeerdering van eis van [eiser] , met producties 14 en 15,
- de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis [eiser] opgedragen te bewijzen dat de referentiehandtekeningen, zoals opgenomen in het rapport van 11 juli 2023 van NFO daadwerkelijk door [eiser] zijn geproduceerd.
2.2.
[eiser] heeft nader onderzoek door NFO laten uitvoeren. Daarbij heeft [eiser] een digitale scan van een paspoort dat op zijn naam staat naar NFO gezonden. NFO heeft in haar brief van 20 oktober 2023 geconcludeerd dat de handtekening van het door [eiser] overgelegde paspoort één geheel vormt met de eerder overgelegde referentiehandtekeningen en dat deze consistent zijn. Naar oordeel van de deskundige is er daarmee geen twijfel over de vraag of de eerder overgelegde handtekeningen zijn gezet door degene die het paspoort heeft aangevraagd, volgens opgave [eiser] zelf.
[eiser] heeft bij akte zijn eis vermeerderd met de kosten van het aanvullend onderzoek van NFO. Deze kosten moeten volgens [eiser] voor rekening van [gedaagde] komen, nu [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling volhardde in zijn standpunt dat de referentiehandtekeningen niet van [eiser] zijn.
2.3.
[gedaagde] heeft in haar antwoordakte onder andere aangevoerd dat het aanvullend onderzoek geen bewijs vormt, omdat slechts een afbeelding van een paspoort is overgelegd en niet zijn werkelijke paspoort. Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat de afbeelding bewerkt is. [gedaagde] verwijst hierbij ook naar de eerdere aanbeveling van de deskundige om onderzoek te doen aan originele documenten. Ook sluit [gedaagde] niet uit dat [eiser] opzettelijk een afwijkende handtekening op de factuur heeft gezet of dat hij zich op het moment van het sluiten van de overeenkomst zich door een derde heeft laten vervangen. De kosten voor het aanvullende onderzoek kunnen redelijkerwijs niet voor rekening van [gedaagde] komen, nu het aan [eiser] zelf te wijten is dat hij niet bij het eerste onderzoek een kopie van een geldig legitimatiebewijs heeft overgelegd. Ook had [eiser] kunnen volstaan met een betwisting dat de handtekening op de factuur van hem was. De onderzoekskosten moeten daarom sowieso voor rekening van [eiser] blijven.
2.4.
De kantonrechter ziet geen reden om de twijfelen aan de uitkomsten van de onderzoeken. De kantonrechter verwijst hierbij ook naar hetgeen eerder is overwogen in de laatste zin van punt 4.4 in het tussenvonnis betreffende de uitkomsten van het onderzoek in combinatie met de omstandigheid dat er slechts onderzoek is gedaan op basis van reproducties. De stelling van [gedaagde] dat de documenten bewerkt kunnen zijn, is niet nader onderbouwd, zodat de kantonrechter hieraan voorbij zal gaan.
Het lag op de weg van [gedaagde] om te controleren met wie hij een overeenkomst sloot. Aan de door [gedaagde] gestelde mogelijke persoonsverwisseling ten tijde van het sluiten van de overeenkomst zal de kantonrechter voorbijgaan, temeer nu [gedaagde] bij akte heeft gesteld dat zij bij een dergelijke transactie altijd om een legitimatiebewijs vraagt in verband met het overschrijven van de tenaamstelling van voertuigen. [gedaagde] had direct actie kunnen (en moeten) ondernemen indien de persoon, naam en/of handtekening niet overeenkwamen. Dat heeft zij nagelaten. Dit alles houdt in dat de verweren van [gedaagde] geen doel treffen.
2.5.
Gelet op de conclusies van de deskundige staat naar het oordeel van de kantonrechter vast dat de referentiehandtekeningen van [eiser] zijn. Daarmee is ook zeer waarschijnlijk dat de handtekening op de factuur niet van [eiser] is. Dat houdt in dat de gevorderde verklaring voor recht dat de handtekening niet van [eiser] is toewijsbaar is, met dien verstande dat de onderhavige handtekening is gezet op een factuur en niet (zoals verwoord in het petitum) op een koopovereenkomst.
2.6.
De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] valselijk een (vermeende) handtekening van [eiser] heeft geplaatst is eveneens toewijsbaar, aangezien [gedaagde] deze vordering niet dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Nu in ieder geval vast is komen te staan dat de handtekening niet van [eiser] afkomstig is, terwijl [gedaagde] het betreffende document in de onderhavige procedure heeft ingebracht, is het – bij gebreke van een plausibele alternatieve verklaring – aannemelijk dat de handtekening door [gedaagde] op de factuur is gezet. Hierdoor is sprake van valsheid in geschrifte.
2.7.
Gelet op het voornoemde is eveneens toewijsbaar de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] een onrechtmatige daad jegens [eiser] heeft gepleegd. Voor wat betreft de vergoeding van de door [eiser] geleden schade, overweegt de kantonrechter als volgt. De kosten voor het eerste onderzoek van € 1.929,95 inclusief btw zijn toewijsbaar. Deze kosten zijn redelijkerwijs gemaakt door [eiser] om vast te stellen dat sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde] . De kosten voor het tweede onderzoek dienen evenwel voor rekening van [eiser] te blijven. Deze kosten zijn niet noodzakelijkerwijs gemaakt. [eiser] had immers al bij het eerste onderzoek een kopie van een legitimatiebewijs aan de deskundige kunnen verstrekken, wat bij een handtekeningenonderzoek wel voor de hand lag. Dat de kosten van het (eerste) handtekeningenonderzoek in dat geval hoger zouden zijn geweest, is gesteld noch gebleken.
2.8.
Voor wat de dwaling betreft geldt het volgende. Zoals al in het tussenvonnis is overwogen, staat vast dat [gedaagde] wist van het schadeverleden van het voertuig, terwijl [eiser] betwist te zijn geïnformeerd over dat verleden. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat zij [eiser] daarover wel heeft geïnformeerd slechts verwezen naar de factuur. Over de factuur is al eerder overwogen dat deze geen bewijs oplevert zolang niet bewezen is van wie de handtekening afkomstig is. Inmiddels is zelfs vast komen te staan dat de handtekening niet door [eiser] op de factuur is gezet, zodat de factuur (definitief) geen bewijs oplevert voor de stelling van [gedaagde] dat zij [eiser] zou hebben geïnformeerd over het schadeverleden.
2.9.
[gedaagde] heeft bij akte aangeboden (aanvullend) bewijs te leveren, waaronder het horen van werknemers en andere klanten, van het feit dat [gedaagde] bij de verkoop van voertuigen vergelijkbare documenten heeft opgesteld en heeft laten tekenen. De kantonrechter zal [gedaagde] echter niet toelaten tot nader bewijs. Nog daargelaten dat die feiten (indien bewezen) niet tot een ander oordeel zouden leiden (zie r.o. 2.4), ziet de kantonrechter aanleiding om aan de schending van artikel 21 Rv de gevolgtrekking te verbinden dat er geen nadere bewijslevering wordt toegestaan. De kantonrechter is namelijk van oordeel dat [gedaagde] niet alle feiten volledig en naar waarheid heeft aangevoerd, nu is gebleken dat de handtekening op de door haar overgelegde factuur niet van [eiser] afkomstig is.
2.10.
Het voorgaande houdt in dat is komen vast te staan dat [gedaagde] haar mededelingsplicht heeft geschonden. Hierdoor is de koopovereenkomst vernietigbaar op grond van dwaling (artikel 6:228 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek). Dat [eiser] het voertuig niet voor herstel heeft aangeboden aan [gedaagde] doet in dat geval niet ter zake. De koopovereenkomst is namelijk vernietigd en wel per brief van 14 oktober 2022. De primair gevorderde verklaring voor recht dat de tussen partijen gesloten overeenkomst is vernietigd, is daarom toewijsbaar.
2.11.
De vernietiging van de koopovereenkomst werkt terug tot het tijdstip waarop deze is gesloten (artikel 3:53 lid 1 BW). Dat houdt in dat [gedaagde] gehouden is om de koopsom van € 8.850,00 terug te betalen aan [eiser] en dat het voertuig terug moet naar [gedaagde] . Aangezien [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij het voertuig niet wil terugnemen, ziet de kantonrechter aanleiding om een dwangsom te verbinden aan het verlenen van medewerking aan de teruggave van het voertuig zoals gevorderd door [eiser] . De gevorderde dwangsom van € 200,- per dag met een maximum van € 6.000,- zal daarom worden toegewezen.
2.12.
De onderzoekskosten van de Toyota-dealer van € 79,- en DEKRA van € 445,- kunnen worden beschouwd als buitengerechtelijke kosten voor de vaststelling van de schade. Omdat deze kosten redelijkerwijs zijn gemaakt, komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking.
[eiser] vordert daarnaast vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft vergoeding van btw gevorderd over de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Omdat [eiser] geen ondernemer is, wordt de vergoeding verhoogd met btw. De vordering van € 989,18 inclusief btw als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is gelijk aan het in het Besluit bepaalde tarief bij een hoofdsom van € 8.850,-. De kantonrechter zal daarom dit bedrag toewijzen.
Dat houdt in dat [gedaagde] in totaal € 1.513,18 aan buitengerechtelijke kosten aan [eiser] moet betalen.
2.13.
[gedaagde] heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente. Aangezien aan de vereisten van artikel 6:119 BW is voldaan, wordt deze rente toegewezen.
2.14.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag zal worden toegewezen:
- aankoopsom voertuig
8.850,00
- buitengerechtelijke kosten
1.513,18
- onderzoekskosten NFO
1.929,25
+
Totaal
12.292,43
2.15.
Verder is voldoende gebleken dat [eiser] weinig gebruik heeft kunnen maken van het voertuig. Ondertussen was [eiser] wel gehouden om het voertuig verzekerd te houden en wegenbelasting te betalen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat deze kosten als schade kunnen worden aangemerkt, welke door [gedaagde] vergoed moet worden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk was om het voertuig eerder dan 6 mei 2023 te schorsen. De kantonrechter zal daarom de schade die voortvloeit uit de verschuldigdheid van verzekeringspremie en wegenbelasting toewijzen zoals gevorderd en vermeld in de beslissing.
2.16.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld, inclusief de nakosten (zijnde een half punt salaris gemachtigde, met een maximum van € 132,-). Voor de akte houdende bewijsopdracht zal geen salaris worden toegekend, nu deze nadere bewijslevering niet noodzakelijk was. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld en begroot:
- kosten van de dagvaarding
131,18
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
792,00
(2 punten × € 396,-)
- nakosten
132,00
+
Totaal
1.299,18
2.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verklaart voor recht dat de handtekening op de factuur niet van [eiser] is,
3.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde] valselijk een (vermeende) handtekening van [eiser] heeft geplaatst op de factuur,
3.3.
verklaart voor recht dat [gedaagde] een onrechtmatige daad jegens [eiser] heeft gepleegd,
3.4.
verklaart voor recht dat de overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan de teruggave door [eiser] van het voertuig door middel van overschrijving van het kentekenbewijs op naam van [gedaagde] en door medewerking van bezitsverschaffing van het voertuig met sleutel door [eiser] aan [gedaagde] , op straffe van een dwangsom van € 200,- per dag met een maximum van € 6.000,-,
3.6.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 12.292,43, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 8.850,- vanaf 28 september 2022 en over € 1.513,18 vanaf 21 november 2022, tot en met de dag van de volledige betaling,
3.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een schadevergoeding aan [eiser] , bestaande uit de verzekeringspremie van € 33,25 per maand vanaf 28 september 2022 tot en met 6 mei 2023,
3.8.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een schadevergoeding aan [eiser] , bestaande uit de wegenbelasting van € 64,00 per kwartaal vanaf 28 september 2022 tot en met 6 mei 2023,
3.9.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld en begroot op € 1.299,18, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen,
3.10.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
3.11.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.