In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een hoekwoning, vastgesteld op € 325.000 per 1 januari 2021. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 304.000. Belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 275.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 14 november 2023, waarbij de heffingsambtenaar niet aanwezig was.
De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld en dat het beroep van belanghebbende niet slaagt. De rechtbank wijst erop dat de waarde van de woning opnieuw wordt bepaald op basis van feiten en omstandigheden die zich op of rond de waardepeildatum voordoen, en dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed.