ECLI:NL:RBZWB:2023:9033
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en aanslag OZB
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 5 juli 2022. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 25 februari 2021 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats 2], vastgesteld op € 538.000 per 1 januari 2021. Tegelijkertijd werd aan belanghebbende de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022 opgelegd. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in beroep ging. De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 behandeld, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelt of de vastgestelde waarde van de woning te hoog is. Belanghebbende stelt dat de waarde op de waardepeildatum € 488.000 zou moeten zijn, terwijl de heffingsambtenaar de waarde handhaaft op € 538.000. De rechtbank legt uit dat een beroep tegen de waardebeschikking ook een beroep tegen de aanslag OZB inhoudt. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde waarde, onder andere door het gebruik van referentiewoningen en een taxatierapport. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar adequaat rekening heeft gehouden met de verschillen.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van belanghebbende ongegrond is, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. De rechtbank wijst erop dat belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed krijgt, en dat er mogelijkheden zijn voor hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.