In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 19 december 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak, een woning te [plaats], vastgesteld op € 291.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 behandeld, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. R.A.A. Maat. Tijdens de zitting hebben partijen een compromis bereikt, waarbij de waarde van de woning op basis van het gelijkheidsbeginsel werd vastgesteld op € 270.000. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van de belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 1.674 voor professionele rechtsbijstand en € 23,60 voor reiskosten. Daarnaast moet de heffingsambtenaar het griffierecht van € 49 aan de belanghebbende vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.