ECLI:NL:RBZWB:2023:9021

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
02-214286-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding van een minderjarige in een supermarkt met seksuele intentie

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding van een 15-jarige vakkenvuller in een Albert Heijn in Breda. De verdachte, geboren in 1988 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht, werd beschuldigd van het duwen van zijn geslachtsdeel tegen de billen van het slachtoffer op 25 augustus 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer heeft achtervolgd en meerdere keren zijn geslachtsdeel tegen haar billen heeft geduwd, wat als ontuchtige handelingen wordt gekwalificeerd onder artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank achtte het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van het maken van aftrekkende bewegingen, omdat hiervoor onvoldoende bewijs was.

De rechtbank heeft in haar oordeel ook rekening gehouden met de impact van de aanranding op het slachtoffer, die last heeft van onzekerheid en achterdocht sinds het incident. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 119 dagen geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 105 dagen op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een voorwaardelijk strafdeel of een locatieverbod, gezien het feit dat de verdachte geen eerdere justitiële documentatie op het gebied van zeden had en het leek te gaan om een willekeurig slachtoffer. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/214286-23
vonnis van de meervoudige kamer van 22 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1988 te [plaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman: mr. B.G.M. Frencken, advocaat te ’s-Hertogenbosch

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 december 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 25 augustus 2023 een ander heeft aangerand door het duwen van zijn geslachtsdeel of onderlichaam tegen de billen van die ander en het in haar nabijheid maken van aftrekkende bewegingen. Genoemde gedragingen zijn subsidiair tenlastegelegd als dwang.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft het slachtoffer gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen door haar in de Albert Heijn te achtervolgen en meerdere keren met zijn geslachtsdeel tegen haar
billen te duwen. Voor het maken van aftrekkende bewegingen door verdachte bestaat onvoldoende bewijs, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn geslachtsdeel tegen de billen van het slachtoffer heeft geduwd, maar niet kan worden bewezen dat verdachte dit heeft gedaan met de intentie om ontuchtige handelingen te verrichten. Van het maken van aftrekkende bewegingen moet verdachte, voor zover daar al sprake van was, worden vrijgesproken nu het slachtoffer dit niet heeft gezien.
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aan de rechtbank ligt in de eerste plaats de vraag voor of verdachte de aan hem tenlastegelegde feitelijke handelingen heeft gepleegd. In de tweede plaats dient te worden vastgesteld of deze handelingen als ontuchtige handelingen in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) te kwalificeren zijn, waarbij van belang is dat er sprake moet zijn van een handeling van seksuele aard die in strijd is met de hedendaagse geldende sociaal-ethische norm.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte aanwezig was in een Albert Heijn in Breda waar de 15-jarige [slachtoffer] aan het werk was. Verdachte volgde [slachtoffer] van het ene naar het andere gangpad en bleef steeds bij haar in de buurt. Op twee verschillende momenten is verdachte met zijn geslachtsdeel tegen de billen van [slachtoffer] aan gaan staan, waarbij hij een duwende beweging maakte. De rechtbank acht op basis van het voorgaande bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft achtervolgd, haar onverhoeds heeft benaderd en meerdere keren zijn geslachtsdeel tegen haar billen heeft geduwd.
De rechtbank is van oordeel dat uit de camerabeelden en de andere bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte duwende of stotende bewegingen heeft gemaakt en zich heeft afgetrokken of zijn penis heeft betast in de nabijheid van [slachtoffer] . De rechtbank zal verdachte dan ook van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat uit de gedragingen van verdachte - in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm - kan worden afgeleid dat sprake was van handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Hierbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat in de zoekgeschiedenis van de telefoon van verdachte de zoekterm
“sperming ass at Walmart”is teruggevonden, waarop is gezocht op 15 augustus 2023.
De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte ook een seksuele intentie had. De verklaring van verdachte dat misschien de voormalige eigenaar van zijn telefoon die zoekterm heeft ingevoerd, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Dit gelet op het handelen van verdachte in de Albert Heijn jegens [slachtoffer] slechts 10 dagen later en het feit dat verdachte de naam van deze eigenaar niet wil zeggen, zodat de politie zijn verklaring kan controleren.
Verdachte heeft als 38-jarige man de 15-jarige [slachtoffer] seksueel lastiggevallen zoals hierboven omschreven, wat naar het oordeel van de rechtbank in strijd is met de sociaal-ethische norm gelet op de hedendaagse hier te lande heersende zeden. Daarmee is sprake van ontuchtige handelingen als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 25 augustus 2023 te Breda, door een feitelijkheid, te weten het meermalen achtervolgen en onverhoeds benaderen van [slachtoffer] , die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten -het meermalen duwen van zijn geslachtsdeel tegen de billen van die [slachtoffer] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 119 dagen met aftrek van voorarrest, zodat verdachte vrij zal komen op de dag van de uitspraak, te weten 22 december 2023. Daarnaast is verzocht om aan verdachte een locatieverbod op te leggen in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van 5 jaar, op straffe van twee weken hechtenis in geval verdachte deze maatregel niet naleeft.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een straf gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van de 15-jarige [slachtoffer] . [slachtoffer] was als vakkenvuller aan het werk in de Albert Heijn en werd daar door verdachte in de gaten gehouden en achtervolgd. Tot twee keer toe heeft verdachte zijn geslachtsdeel tegen de billen van [slachtoffer] geduwd.
Door het plegen van dit feit heeft verdachte de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat aanranding (langdurige en ernstige) schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Op het schadeformulier van 5 oktober 2023 is door de moeder van [slachtoffer] aangegeven dat [slachtoffer] last heeft van onzekerheid en achterdocht sinds het incident. Dit is volledig aan het handelen van verdachte te wijten.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank ook rekening met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
De rechtbank slaat verder acht op de reclasseringsadviezen die over verdachte zijn opgemaakt, met name op het meest recente advies van 9 november 2023. Daarin wordt vermeld dat verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde onder toezicht van de reclassering stond in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) in een andere strafzaak. Er is sprake van een (deels) crimineel sociaal netwerk en verdachte stond onder behandeling bij Fivoor voor persoonlijkheidsproblematiek en een trauma- of stress gerelateerde stoornis. Verdachte is binnen het VI-kader meerdere afspraken niet nagekomen, maar desondanks zien de toezichthouder en de behandelaar aanknopingspunten om de VI voort te zetten. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld-hoog en adviseert om verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke straf met daaraan als bijzondere voorwaarden verbonden een contact- en locatieverbod. De reclassering adviseert verder voortzetting van de VI met dezelfde voorwaarden, zoals in het VI-besluit opgenomen.
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 105 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden of een locatieverbod in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel. Verdachte heeft namelijk geen eerdere justitiële documentatie op het gebied van zeden en er lijkt sprake te zijn geweest van een willekeurig slachtoffer. Daarnaast zal verdachte na zijn invrijheidstelling onder toezicht komen te staan door de voorwaarden die zijn gesteld in het kader van bovengenoemde VI, welk toezicht de rechtbank op dit moment afdoende acht.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikelen 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 105 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, en mr. W.A.H.A. Schnitzler en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 december 2023.