Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1977 en thans gedetineerd in de P.I. Grave, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van ongeveer 427 kilogram cocaïne. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 7 december 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie stelde dat de verdachte wetenschap had van de cocaïne in de bestelbus en dat hij beschikkingsmacht had over de drugs, onderbouwd door tegenstrijdige verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte, alsook door vluchtgedrag van de verdachte.
De verdediging betwistte echter dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne en voerde aan dat hij in de bus zat om de medeverdachte te helpen verhuizen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte wetenschap had van de cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het tenlastegelegde feit had gepleegd. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de beschuldiging en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op.
De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter mr. E.G.F. Vliegenberg en de rechters mr. M.A.E. Dekker en mr. R.J.H. Goossens, in aanwezigheid van griffier mr. R. Heitzman. Het vonnis werd uitgesproken in een openbare zitting.