ECLI:NL:RBZWB:2023:9013

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
C/02/409599 / JE RK 23-840
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

Op 8 december 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2023. De zaak betreft de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland, die verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een pleegzorgvoorziening. De minderjarige was na zijn geboorte in een pleeggezin geplaatst, en de ondertoezichtstelling was eerder verleend tot 13 juni 2024. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 december 2023 waren de moeder, haar advocaat, de curator van de moeder, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig. De vader was niet verschenen, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen die ten grondslag lagen aan de eerdere machtiging nog steeds actueel zijn. De moeder heeft een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en kan momenteel niet voor de minderjarige zorgen. De kinderrechter oordeelde dat het noodzakelijk is om de minderjarige in een pleegzorgvoorziening te houden, zodat zijn veilige verblijf kan worden gewaarborgd. De moeder heeft toestemming gegeven voor contact tussen de minderjarige en haar familie, wat positief is voor de ontwikkeling van de minderjarige. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, van 13 december 2023 tot 13 juni 2024, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/409599 / JE RK 23-840
Datum uitspraak: 8 december 2023
Nadere beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda, hierna te noemen de Raad,
betreffende
[minderjarige] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2023,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. S.V. Jansen te Zoetermeer,
[curator] ,
curator van de moeder,
gevestigd te [plaats] ,
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Etten-Leur.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de in deze zaak gegeven beschikking van 8 juni 2023 en alle daarin genoemde stukken;
  • het verslag van de GI met bijlagen van 10 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 14 november 2023.
1.2.
De nadere mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 december 2023. Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen en gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de curator van de moeder;
- twee vertegenwoordigsters van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3.
Alhoewel behoorlijk opgeroepen is de vader niet verschenen.

2.De nadere feiten

2.1.
Bij beschikking van 8 juni 2023 is de ondertoezichtstelling van de toen nog ongeboren minderjarige verleend tot 13 juni 2024. Bij voornoemde beschikking is ook de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige verleend in een medische voorziening dan wel in een voorziening voor pleegzorg tot 13 december 2023. Het resterende deel van het verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing in een medische voorziening dan wel in een voorziening voor pleegzorg te verlenen is aangehouden.
2.2.
De minderjarige is op [geboortedag] 2023 geboren en genaamd [minderjarige] .
2.3.
Op grond van voornoemde machtiging is [minderjarige] na zijn geboorte geplaatst in een pleeggezin.
2.4.
Op 27 september 2023 heeft de vader [minderjarige] erkend, waarbij de achternaam van [minderjarige] is gewijzigd van [achternaam 1] naar [achternaam 2] . Door de erkenning heeft de vader mede het gezag over [minderjarige] verkregen.
2.5.
Op 24 oktober 2023 is de moeder onder curatele gesteld. Daardoor oefent zij vanaf dat moment niet meer het gezag uit over [minderjarige] .

3.Het verzoek

3.1.
Aan de orde is het resterende deel van het verzoek van de Raad om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een medische voorziening dan wel in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten met ingang van 13 december 2023 tot 13 juni 2024.

4.De standpunten

4.1.
De vertegenwoordigster van de Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek gewijzigd in die zin dat enkel om verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling wordt verzocht. Een machtiging tot uithuisplaatsing is noodzakelijk gelet op de problematiek van de ouders en de ontwikkeling van [minderjarige] . Er dient onderzoek verricht te worden of terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders tot de mogelijkheden behoort.
4.2.
Door de moeder en haar advocaat is tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij nu niet voor [minderjarige] kan zorgen, maar wenst dat haar familie (zus, broer en/of vader) voor [minderjarige] zorgt. De familie van de moeder heeft [minderjarige] nog niet gezien nu de moeder hiervoor geen toestemming heeft verleend. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling haar toestemming verleend dat haar familie ook zonder haar aanwezigheid contact heeft met [minderjarige] . De moeder geeft aan dat zij geen telefoon heeft.
4.3.
De curator van de moeder heeft naar voren gebracht dat vanuit de GGZ en [opvanghuis] wordt aangegeven dat de situatie van de moeder onstabiel is en er sprake is van verslavingsproblematiek. Daarnaast bestaat er geen zicht op de situatie van de ouders. De moeder heeft een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het is voor de moeder lastig om nu een rol te vervullen in het leven van [minderjarige] . De curator heeft twee weken geleden een telefoon voor de moeder achtergelaten bij mevrouw [naam] van [opvanghuis] . Hij zal nagaan of deze nog voor de moeder beschikbaar is.
4.4.
De vertegenwoordigster van de GI staat achter het verzoek van de Raad. [minderjarige] verblijft in een pleeggezin en daar gaat het goed. Terugplaatsing van [minderjarige] is op dit moment niet aan de orde. Voorts is onduidelijk of de vader de biologische vader is van [minderjarige] . De vader stemt in met een DNA-onderzoek. [minderjarige] en zijn [broer] hebben wel contact met elkaar. De vader wenst contact met [minderjarige] , waardoor er drie korte contactmomenten zijn ingepland. Er is tussen de moeder en de GI geen contact, waardoor het de GI niet lukt om afspraken te maken wat betreft de omgang tussen de moeder en [minderjarige] . Nu de moeder haar akkoord heeft gegeven dat [minderjarige] contact heeft met haar familie, ook zonder haar bijzijn, zullen de mogelijkheden worden onderzocht. Van belang is dat de moeder hulp accepteert.

5.De nadere beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen als dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de zorgen die ten grondslag lagen aan de op 8 juni 2023 gegeven machtiging nog actueel zijn. De kinderechter is van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige] nog steeds noodzakelijk is om zijn huidige veilige verblijf bij het pleeggezin te kunnen voortzetten en te kunnen waarborgen. Door de moeder wordt alle hulpverlening afgehouden. De moeder wil uiteindelijk zelf voor [minderjarige] zorgen, maar zij weet dat zij nu niet zorg kan dragen voor hem. Er dient onderzoek verricht te worden of terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders tot de mogelijkheden behoort. Hiervoor is het belangrijk dat de moeder de samenwerking met de GI aangaat en er zicht komt op de situatie bij de ouders. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling haar toestemming verleend zodat haar familie contact kan hebben met [minderjarige] , ook zonder haar aanwezigheid.
Onderzocht moet worden welke rol de familie van de moeder in het leven van [minderjarige] kan spelen, vooral nu de moeder aangeeft dat zij graag wil dat zij de zorg voor [minderjarige] op zich nemen, zolang de moeder dat niet zelf kan.
Positief is dat [minderjarige] contact heeft met zijn [broer] en dat er korte contactmomenten staan ingepland voor [minderjarige] en de vader.
Het resterende verzoek van de Raad zal gelet op het vorenstaande worden toegewezen.
5.3.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen hoger beroep wordt ingesteld.
5.4.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 13 december 2023 tot 13 juni 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2023 door mr. Combee, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Can, als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 22 december 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.