ECLI:NL:RBZWB:2023:9006

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
02/144104-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag met bijzondere voorwaarden en gevangenisstraf

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren op 2 april 1994, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2023 uitspraak gedaan. De verdachte is beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag, gepleegd op 2 april 2023 in Breda. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 8 december 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen de aangever heeft geprobeerd te doden door hem meermalen met kracht tegen zijn hoofd en lichaam te trappen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood, gezien de aanmerkelijke kans dat de aangever door het geweld zou overlijden. De rechtbank achtte het medeplegen van poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk geweld hebben uitgeoefend.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangever en andere slachtoffers. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor de aangever, en het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf passend en geboden is, gezien de explosie van geweld die de verdachte en zijn medeverdachten hebben gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/144104-23
vonnis van de meervoudige kamer van 22 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave,
raadsvrouw mr. R. van den Hemel, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 december 2023, waarbij de officier van justitie mr. C.M.J.M. van Buul en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen aangever heeft geprobeerd te doden door met kracht tegen zijn hoofd en lichaam te trappen, subsidiair ten laste gelegd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, in vereniging gepleegd, en baseert zich daarbij op de aangifte, de beelden en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is geen standpunt ingenomen met betrekking tot het bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op basis van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen vast dat aangever door meerdere personen, waaronder verdachte, is getrapt tegen het hoofd en het lichaam.
poging tot doodslag
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van het voorliggende strafdossier niet vast te stellen dat verdachte vol opzet had om aangever van het leven te beroven. De rechtbank is van oordeel dat er wel sprake is geweest van voorwaardelijk opzet van verdachte om aangever van het leven te beroven en overweegt daartoe het volgende.
Voor voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat er een aanmerkelijke kans bestond dat aangever door de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten zou overlijden en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
aanmerkelijke kans op de dood
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. Het zal moeten gaan om de in de gegeven omstandigheden naar algemene ervaringsregels reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat het gevolg zal intreden. Om dit te beoordelen moeten alle (objectieve en subjectieve) omstandigheden worden meegenomen in het oordeel. Daarbij komt volgens de Hoge Raad betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Een krachtige geweldsinwerking tegen het hoofd, zoals schoppen tegen het gezicht dan wel de schedel, kan ernstige complicaties veroorzaken. Mogelijke letsels door schoppen met geschoeide voet tegen het hoofd zijn onder andere letsel en breuken van de onderkaak, de aangezichtsschedel en de hersenschedel, hersenkneuzingen, hersenbloedingen, hersenzwelling en bloedingen buiten of onder de hersenvliezen. De kans op ernstig of fataal schedelhersenletsel en nekletsel door hard schoppen tegen een hoofd is aanzienlijk. Door
schoppen wordt een relatief grote krachtsoverbrenging bewerkstelligd, met daardoor mogelijk schedelhersenletsel. Overlijden als gevolg van hersenletsel kan zowel direct als na enige tijd plaatsvinden, Wanneer er met kracht tegen het hoofd wordt geschopt, bestaat dus de kans dat het slachtoffer dusdanig letsel oploopt dat hij ten gevolge daarvan komt te overlijden. De omstandigheden van het geval zijn doorslaggevend om te beoordelen of deze kans een naar algemene ervaringsregels reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid oplevert dat het gevolg van overlijden zal intreden. Uit het proces-verbaal van de camerabeelden blijkt dat aangever door verdachte en de medeverdachten in totaal negen keer is getrapt, waarvan zeven keer op meerdere plekken tegen het hoofd. Het trappen gebeurde met geschoeide voet, soms vol in het gezicht, maar ook dusdanig hard op het achterhoofd dat daar een voetafdruk op stond. Het merendeel van het geweld vond plaats toen aangever weerloos op de grond lag. Aangever is zelfs op zijn hoofd gestampt terwijl hij op de grond lag. Ook is hij door verdachte zodanig hard in zijn gezicht geschopt dat hij vanuit een zittende positie achterover klapte en bewusteloos is geraakt. Aangever heeft als gevolg van dit incident onder andere een zware hersenschudding opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat bij geweld van dergelijke aard sprake is van een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat aangever letsel oploopt waardoor hij komt te overlijden.
bewuste aanvaarding
De hiervoor beschreven gedragingen kunnen gelet op het voorgaande naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat degenen die tegen het hoofd van aangever hebben geschopt en zijn blijven doorgaan met schoppen, willens en wetens de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel hebben aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van een poging tot doodslag.
in vereniging
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Daarvoor is vereist dat de intellectuele en/of materiële bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht moet zijn.
De rechtbank stelt vast dat verdachte één van de personen was die aangever tegen het hoofd heeft geschopt. Vast staat ook dat de medeverdachten allen een eigen aandeel hebben gehad in de geweldshandelingen en zij hierin gezamenlijk zijn opgetrokken. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen. Verdachte en de medeverdachten hebben ieder afzonderlijk de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever fatale gevolgen zou ondervinden doordat zij samen geweld op hem hebben uitgeoefend, waarbij door een aantal van hen meermaals en met kracht op verschillende plekken tegen het hoofd is getrapt.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 2 april 2023 te Breda tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] , meermalen met kracht tegen zijn hoofd en zijn lichaam
heeftgetrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en daaraan verbonden alle door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt in het voordeel van verdachte rekening te houden met het feit dat verdachte in een vroeg stadium verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en daar spijt voor heeft betuigd. Verdachte is bereid om met hulp van de reclassering met zichzelf aan de slag te gaan. Verzocht wordt de forse door de officier van justitie verzochte straf te matigen en een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Daarnaast kan een hoger voorwaardelijk deel worden opgelegd met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Mocht dan nog sprake zijn van een strafrestant, is verdachte in staat en bereid om een taakstraf, zo nodig de maximale, uit te voeren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan zeer heftig uitgaans- en verkeersgeweld. In de nacht van 2 april 2023 zijn zowel verdachte als aangever ieder met hun eigen vriendengroep op stap geweest in Breda. Beide vriendengroepen reden rond 03.30 uur met de auto naar huis. Onderweg kwamen de auto’s elkaar tegen. De auto waarin aangever zat, kwam per ongeluk in botsing met de auto waarin verdachte en de medeverdachten zaten. De bestuurster van de auto waarin aangever zat, zocht een plek om te stoppen om zo de schade netjes te kunnen afhandelen. Ook de auto waarin verdachte zat stopte. Direct vlogen alle deuren open en kwamen alle vier de inzittenden van deze auto agressief de auto uit. Een van de inzittenden van de auto waarin aangever zat, was uitgestapt om het gesprek met de bestuurder van de andere auto aan te gaan. Hij is echter weggerend, omdat hij direct werd aangevallen. Toen verdachte en de medeverdachten vervolgens richting de auto waarin aangever en zijn vriendengroep zaten kwamen gelopen, is de bestuurster van deze auto uit angst snel weggereden. Toen zij vervolgens de auto wilde keren, om de vriend die eerder weggerend was op te halen, werd zij achterna gereden en werd de weg geblokkeerd door de auto waarin verdachte zat. Alle inzittenden uit de auto van verdachte stapten uit en begonnen aan beide zijden van de auto waarin aangever en zijn vrienden zaten te slaan op de auto. De deuren waren op slot, maar dat hield hen niet tegen. Verdachte en de medeverdachten sloegen de ruiten van de auto waarin aangever en zijn vrienden zaten aan beide zijden in. De deuren gingen open en de inzittenden van de auto renden in blinde paniek weg van de auto. Een meisje kreeg daarbij meerdere klappen tegen haar gezicht en liep een bloedneus op, maar wist daarna samen met de overige inzittenden weg te komen. Aangever struikelde bij het uitstappen en viel ten prooi aan verdachte en de medeverdachten. Wat dan volgt, kan alleen worden omschreven als een explosie van geweld. Een explosie van geweld waar zelfs verdachte, na het zien van de camerabeelden, naar eigen zeggen kotsmisselijk van werd. Aangever is met forse kracht geslagen en geschopt. Alleen al door verdachte is aangever vijftien keer geslagen. Ook heeft aangever negen trappen gekregen, waarvan zeven tegen zijn hoofd. Twee daarvan zijn uitgedeeld door verdachte. Er werd ook op het hoofd van aangever gestampt, terwijl hij inmiddels weerloos op de grond lag. Ook werd hij gedurende het geweld juist weer overeind gezet, zodat hij weer kon worden getrapt en geslagen.
De rechtbank rekent verdachte zijn handelen zwaar aan. Niet alleen de enorme explosie van geweld die verdachte en de medeverdachten op aangever hebben uitgeoefend, zonder enige aanleiding van betekenis, maar ook de enorme angst die de hele vriendengroep van aangever moet hebben gevoeld toen zij in de auto zaten en geen kant op konden, terwijl verdachte en de medeverdachten de ruiten insloegen. De rechtbank acht het daarnaast zeer kwalijk dat het trappen plaatsvond terwijl aangever weerloos op de grond lag en dat verdachte ook weer overeind werd gezet om hem te kunnen schoppen. Dat het uitgeoefende geweld bij aangever niet tot een fatale afloop heeft geleid, is niet aan het handelen van verdachte en de medeverdachten te danken geweest.
Ter zitting is namens aangever verwoord welke gevolgen het feit voor hem heeft gehad.
Aangever heeft aan het uitgeoefende geweld een hersenschudding en een gebroken duim overgehouden. Hij heeft nog steeds, ruim acht maanden na de gebeurtenis, last van duizeligheid, misselijkheid, hoofdpijn. Er zal nog nader hersenonderzoek plaats gaan vinden. Daarnaast is aangever angstig geworden en heeft hij last van paniekaanvallen. Hij heeft hiervoor EMDR-behandelingen gehad.
De rechtbank slaat acht op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij vaker, waaronder ook voor geweldsdelicten, is veroordeeld.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de door de reclassering over verdachte opgemaakte rapporten van 27 juni 2023 en 23 november 2023. Hieruit blijkt dat er sprake is van een patroon van delicten gepleegd onder invloed van alcohol en er een beginnend delictpatroon van geweldsdelicten is vastgesteld. Verdachte heeft eerder een toezicht bij de reclassering gehad, wat moeizaam startte, maar uiteindelijk wel positief is afgerond. Met behulp van de betrokken instanties van toen, is verdachte in staat gebleken om enige stabiliteit op te bouwen. Echter, er was toch weer sprake van meerdere aanhoudingen, waardoor verdachte wat hij had opgebouwd weer heeft verloren. Geconcludeerd wordt dat verdachte toch (zijdelings) betrokken raakt bij een netwerk wat criminogeen is. Er wordt met betrekking tot het tenlastegelegde een relatie gezien met de leefgebieden alcoholgebruik en sociaal netwerk. Mogelijk is er een verband tussen onderhavige tenlastelegging en het psychosociaal functioneren van verdachte evenals zijn houding. Naast deze delictgerelateerde factoren zijn er tevens problemen op het gebied van dagbesteding en financiën, die kunnen leiden tot een verhoogd risico op delictgedrag. Om de risico's zoveel mogelijk te beperken is een toezicht nodig waarbij naast gedragsverandering tevens ingezet moet worden op controle om de risico's te beperkingen. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Geadviseerd wordt om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod met aangevers [slachtoffer] , [aangever 1] en [aangever 2] , het zich inspannen voor het vinden en behouden van dagbesteding, het meewerken aan middelencontrole en het meewerken aan een intake/nader onderzoek en/of diagnostiek bij een forensische ambulante zorginstelling, waarbij verdachte zich houdt aan de daaruit voortkomende adviezen, ook wanneer dit behandeling en/of trainingen inhoudt.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en zoals de officier van justitie heeft geëist, een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel legt de rechtbank een deel hiervan, namelijk zes maanden, voorwaardelijk op met een proeftijd van twee jaar en verbindt zij hieraan alle door de reclassering geadviseerde en hierna nader te noemen bijzondere voorwaarden.
Door de verdediging is een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis gedaan.
Gelet op de straf die aan verdachte wordt opgelegd, zal de rechtbank hiertoe niet overgaan.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.595,85, bestaande uit € 1.295,85 aan materiële schade en € 1.300,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Omdat op dit moment nog geen medische eindsituatie is bereikt, is de hoogte van de schade niet vast te stellen. Wel acht de rechtbank de door de benadeelde op dit moment gevorderde schadevergoeding toewijsbaar tot een bedrag van € 2.383,34, waarvan € 1.083,34 aan materiële schade en € 1.300,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 2 april 2023 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de vordering met betrekking tot het gestolen horloge, is de rechtbank van oordeel dat het vaststellen van een causaal verband tussen de bewezenverklaarde handelingen van verdachte en de geleden schade ontbreekt. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van de vordering.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 2 april 2023 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer aan de benadeelde hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair:medeplegen van poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich volgens afspraak of uiterlijk binnen twee dagen na het ingaan van de
proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland, regio Zuidwest, adres Marconistraat 2 te Rotterdam, op telefoonnummer 088-8041302 en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- de heer [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2002,
- mevrouw [aangever 1] , geboren op [geboortedag 3] 2001,
- mevrouw [aangever 2] , geboren op [geboortedag 4] 2003,
zo lang de reclassering en het openbaar ministerie dit noodzakelijk achten. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte zich zal inspannen voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal meewerken aan een intake/nader onderzoek en/of diagnostiek bij een forensische ambulante zorginstelling en zich zal houden aan de daaruit voortkomende adviezen, ook wanneer dit behandeling en/of trainingen inhoudt;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.383,34, waarvan € 1.083,34 aan materiële schade en € 1.300,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 2 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , € 2.383,34, te betalen, waarvan € 1.083,34 aan materiële schade en € 1.300,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 2 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 33 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter,
mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 december 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.