ECLI:NL:RBZWB:2023:8994

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
C/02/416523 / JE RK 23-2114
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een netwerkpleeggezin

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], in een netwerkpleeggezin, zijnde de oma aan moederszijde. De kinderrechter heeft deze beslissing genomen in het kader van een rekestprocedure, waarbij de Stichting Jeugdbescherming Brabant als gecertificeerde instelling (GI) optrad. De moeder van [minderjarige] heeft al geruime tijd te maken met persoonlijke problematiek, waardoor zij momenteel niet in staat is om een stabiele opvoedsituatie te bieden. De minderjarige verblijft sinds september 2023 bij de oma, en de moeder heeft aangegeven dat zij instemt met deze plaatsing, maar dat zij ook wil dat [minderjarige] en haar andere kinderen terugkeren naar huis.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder samenwerkt met de GI en stappen onderneemt om haar problematiek aan te pakken. De kinderrechter oordeelt dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk is dat zij voorlopig bij de oma blijft, terwijl de moeder werkt aan haar herstel. De machtiging tot uithuisplaatsing is verleend voor de duur van zes maanden, tot 19 juni 2024, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft het resterende verzoek van de GI afgewezen en benadrukt dat de GI niet langer gebruik zal maken van de machtiging dan noodzakelijk is. De moeder wordt aangemoedigd om door middel van hulpverlening te blijven werken aan een veilige en stabiele opvoedsituatie voor [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/416523 / JE RK 23-2114
Datum uitspraak: 19 december 2023
Nadere beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Etten-Leur,
betreffende

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Het verdere procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 30 november 2023 en alle daarin vermelde stukken.
Op 7 december 2023 heeft de kinderrechter de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- de moeder en haar advocaat.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 4 juli 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van 18 september 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 30 september 2023 tot 30 september 2024.
Bij beschikking van 30 november 2023 heeft de kinderrechter de door de GI verzochte spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] afgewezen en het reguliere verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin (oma, moederszijde) aangehouden.

Het verzoek

De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, zijnde oma moederszijde, voor de duur van de ondertoezichtstelling en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De standpunten

Door de vertegenwoordigers van de GI is aangevoerd dat de moeder al langere tijd geen stabiele opvoedingsomgeving kan bieden aan [minderjarige] . Hierdoor verblijft [minderjarige] sinds september 2023 bij de oma moederszijde. De moeder is goed in samenwerking met de GI en zij probeert haar moederrol te vervullen op afstand. Sinds het verblijf van [minderjarige] bij de oma heeft de moeder positieve stappen gezet, maar nog onvoldoende om [minderjarige] terug te kunnen laten keren naar de moeder De zorg voor alle kinderen vraagt best veel van de oma. Inmiddels is er pleegzorg aangevraagd voor de oma om haar te ondersteunen. De kinderen hebben eerder bij de oma verbleven en die plaatsing is toen als goed genoeg bepaald. De moeder kan ook instemmen met een plaatsing bij de oma. Ondanks het gedogen van een plaatsing bij de oma door de moeder, acht de GI het voorlopig wel van belang dat dit geformaliseerd wordt middels een machtiging tot uithuisplaatsing. Eerdere afspraken waarbij de kinderen bij de oma zouden verblijven, zijn soms zonder medeweten van de GI door de oma en de moeder veranderd. De GI gunt de moeder rust en stabiliteit, zodat zij aan haar problematiek kan werken en de kinderen later terug thuis geplaatst kunnen worden. Gezien het standpunt van de moeder tijdens de mondelinge behandeling zouden de vertegenwoordigers van de GI zich erin kunnen vinden als de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden wordt verleend en het resterende verzoek wordt aangehouden, zodat er een tussentijds toetsmoment zal zijn.
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat zij wil dat [minderjarige] en haar andere kinderen terugkeren naar huis. De moeder vindt dat er verandering noodzakelijk is, maar niet voor lange duur. De moeder gaat aan haar problematiek werken en zal hulpverlening krijgen via Novadic Kentron. Daarnaast is traumabehandeling noodzakelijk. [minderjarige] verblijft inmiddels al drie maanden bij de oma. Een totale duur van zes maanden sinds september 2023 bij de oma zou voldoende moeten zijn, in verband waarmee de moeder nog kan instemmen met een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van drie maanden. De moeder is van mening dat zij de zorg kan dragen voor [minderjarige] , maar dat zij de kans niet krijgt.

De nadere beoordeling

Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen besproken is tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de moeder al lange tijd kampt met persoonlijke problematiek waarvoor zij behandeling behoeft. Als gevolg van haar persoonlijke problematiek kan de moeder [minderjarige] op dit moment geen stabiele en veilige opvoedsituatie bieden. De moeder heeft binnenkort een gesprek bij Novadic Kentron en zal daarnaast starten met een traumabehandeling. Voor [minderjarige] is het in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk dat ze voorlopig, gedurende het hulpverleningstraject van de moeder, bij de oma kan verblijven.
De kinderrechter is daarom van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige] noodzakelijk is om haar huidige veilige en stabiele verblijf bij oma moederszijde te kunnen voortzetten en te kunnen waarborgen. De kinderrechter ziet aanleiding om de verzochte duur van de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken tot een periode van zes maanden en het restant van het verzoek af te wijzen. De moeder is goed in samenwerking met de GI en zij geeft er blijk van tot inzicht te zijn gekomen dat er verandering moet komen. De moeder is gestopt met het drinken van alcohol, zij is naar de huisarts gegaan en zij zoekt hulp voor haar problematiek. De kinderrechter is van oordeel dat de moeder onder deze omstandigheden het vertrouwen moet worden gegeven dat zij er in zal slagen om binnen een periode van zes maanden haar problematiek onder controle te krijgen zodat zij weer zelf voor [minderjarige] kan zorgen. De kinderrechter ziet dan ook geen aanleiding om een tussentijds toetsmoment in te lassen en zal het resterende deel van het verzoek afwijzen. De advocaat van de moeder heeft aangeboden om zo nodig een ondersteunende rol aan te nemen in het traject.
Van de moeder wordt verwacht dat zij in het kader van het traject tot thuisplaatsing van [minderjarige] door middel van hulpverlening zal blijven werken aan het onder controle krijgen en onder controle houden van haar problematiek en daarmee aan het creëren van een veilige en stabiele opvoedsituatie voor [minderjarige] .
De kinderrechter gaat ervan uit dat de GI niet langer gebruik zal maken van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] dan noodzakelijk is. Indien de moeder positieve stappen maakt in haar persoonlijke problematiek dienen de mogelijkheden tot (al dan niet stapsgewijze) terugplaatsing bij de moeder onderzocht te worden.
Tot slot wijst de kinderrechter de GI erop op dat sinds 1 januari 2015 geldt dat voor iedere minderjarige die onder toezicht staat en niet thuis woont, een machtiging van de kinderrechter tot uithuisplaatsing moet worden verzocht (artikel 1:265a BW). Een vrijwillige (uithuis)plaatsing, zoals in casu is gebeurd, is dus niet mogelijk.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin (oma moederszijde) van 19 december 2023 tot 19 juni 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Pellikaan, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Can als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.