ECLI:NL:RBZWB:2023:8972

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
C/02/415679 / JE RK 23-1957
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vervallenverklaring van schriftelijke aanwijzing en vaststellen zorgregeling in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter op 11 december 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) te vervallen en een zorgregeling vast te stellen voor haar minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Pool, verzocht om de schriftelijke aanwijzing, die op 20 oktober 2023 was gegeven, geheel of gedeeltelijk te laten vervallen. Deze aanwijzing beperkte het contact tussen de moeder en haar kind voor de duur van twee maanden, vanwege zorgen over de ontwikkeling van het kind en de noodzaak om de kinderen rust te geven na eerdere uithuisplaatsingen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek, maar heeft het verzoek tot vervallenverklaring afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat de GI in redelijkheid tot de schriftelijke aanwijzing heeft kunnen komen, gezien de belangen van de kinderen en de noodzaak om hen te beschermen. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder om een zorgregeling vast te stellen aangehouden voor de duur van twee maanden, met de verwachting dat de GI en de moeder samen tot een regeling komen. De kinderrechter benadrukte het belang van het contact tussen de moeder en de kinderen, maar stelde dat dit contact moet plaatsvinden op het tempo van de kinderen. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om na twee maanden te rapporteren over de stand van zaken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/415679 / JE RK 23-1957
Datum uitspraak: 11 december 2023
Beschikking van de kinderrechter over de vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en vaststellen zorgregeling
in de zaak van
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. F. Pool te Rotterdam.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. I.H.T.J. Anthonise-Gieling te Goes.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van mr. Pool namens de moeder van 2 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 3 november 2023;
  • de nadere informatie met bijlagen van de GI van 6 december 2023, welke tijdens de mondelinge behandeling is overhandigd.
1.2.
Op 11 december 2023 heeft de kinderrechter de zaak vanwege de samenhang met de zaak C/02/415676 / JE RK 23-1954 gezamenlijk - met gesloten deuren - behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door kantoorgenoot mr. M.S. Krol;
- de vader (mr. Anthonise-Gieling is met afmelding afwezig);
- een vertegenwoordigster van de GI;
- een vertegenwoordiger van de Raad.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 18 april 2019 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 18 oktober 2024.
2.3.
Bij beschikking van 5 juli 2023 is er met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin verleend met ingang van 4 juli 2023 en tot 18 juli 2023.
2.4.
Bij beschikking van 7 juli 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin met ingang van 18 juli 2023 en tot 18 augustus 2023 verlengd.
2.5.
Bij beschikking van 8 augustus 2023 is het verzoek van de vader om als belanghebbende te worden aangemerkt afgewezen en is het resterende deel van het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg afgewezen.
2.6.
Bij beschikking van 3 oktober 2023 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 3 oktober 2023 en tot 17 oktober 2023 onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.7.
Bij beschikking van 13 oktober 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 17 oktober 2023 en tot 17 april 2024 onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.8.
Op grond van die beschikking verblijft [minderjarige] bij een pleeggezin.
2.9.
De GI heeft op 20 oktober 2023 aan de moeder (de ouder met gezag) een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen: ‘‘
De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering stelt de volgende omgangsregeling vast:
In het belang van de kinderen, kan er op dit moment geen omgang tussen u en [minderjarige] en [halfzusje] plaatsvinden gedurende de komende 2 maanden. De omgangsregeling geldt tot 20 december 2023. Na afloop van deze duur zal het verloop van de omgangsregeling worden geëvalueerd. U ontvangt hiervoor een uitnodiging.’’

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt primair de schriftelijke aanwijzing (naar de kinderrechter begrijpt: van 20 oktober 2023) geheel, dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren en een omgangsregeling vast te stellen waarbij moeder en [minderjarige] eenmaal per week voor de duur van twee uur, indien noodzakelijk onder begeleiding, omgang hebben met elkaar en eenmaal per week een belmoment hebben. Subsidiair verzoekt de moeder een omgangsregeling vast te stellen die de rechtbank in goede justitie juist acht.

4.De standpunten

4.1.
De advocaat handhaaft namens de moeder het verzoek. De schriftelijke aanwijzing voldoet niet aan de beginselen van behoorlijke bestuur. Ten eerste is de schriftelijke aanwijzing ondeugdelijk gemotiveerd. Als het beperken van de omgang al noodzakelijk kan worden geacht in het belang van de uithuisplaatsing, is er onvoldoende gemotiveerd waarom de omgang voor twee maanden moet worden beperkt. Ook zijn de doelen onvoldoende concreet. Het is niet duidelijk wanneer de situatie van de moeder voldoende is om weer omgang te hebben. Ten tweede zijn niet of onvoldoende alle belangen afgewogen. Gelet op de gehechtsheidsrelatie moet er juist op frequente, regelmatige basis omgang zijn. Het uitblijven van contact kan de negatieve gevoelens van de kinderen versterken. Het is juist de taak van de GI om de gezinsband in stand te houden en/of te herstellen.
Tijdens de mondelinge behandeling is door en namens de moeder – in het bijzonder in het bijzijn van de vader – naar voren gebracht dat de moeder het moeilijk vindt en zich er voor schaamt om in de rapportages te lezen dat zij de kinderen zou hebben mishandeld. Dat is nooit de bedoeling van de moeder geweest. Wel klopt het dat de moeder haar problemen op [minderjarige] heeft geprojecteerd. Zij heeft gehandeld vanuit eigen beschadigingen. Tijdens de relatie met de vader van [minderjarige] heeft de moeder trauma’s opgelopen. Zij heeft hiervoor niet eerder om hulp gevraagd en erkent daarin verkeerd te hebben gehandeld. Sinds kort heeft zij een doorverwijzing voor EMDR. De moeder stelt de kinderen niet fysiek te hebben mishandeld, maar erkent ook dat zij zich vanwege de trauma’s niet alles kan herinneren van wat zij heeft gedaan. Het onderzoek moet worden afgewacht.
Daarnaast is oma moederszijde (hierna: oma mz) een factor die de situatie lastig maakt. De moeder wil dat er verandering komt in de situatie tussen haar en oma mz. Als dat niet lukt, zal de moeder het contact met oma mz verbreken en kiest zij voor zichzelf en de kinderen. De moeder hoopt niet dat zij wordt afgerekend op het gedrag van oma mz.
Verder wil de moeder met de GI gaan samenwerken. Er moeten stappen worden gezet. Het liefst wil de moeder zo snel mogelijk (fysiek) contact met de kinderen. Zij is bang dat de kinderen boos zijn op de moeder of denken dat de moeder boos op hen is of dat zij de moeder niet meer herkennen. Het contact mag niet verwateren. Voor het halfzusje van [minderjarige] lijkt er geen contra-indicatie te zijn om contact met de moeder te hebben. Daarom moet er voor beide kinderen een andere omgangsregeling worden vastgesteld. Ook is het van belang dat de bezoeken uiteindelijk worden begeleid door een andere instantie dan de GI.
4.2.
De GI heeft op 20 oktober 2023 een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven waarin is opgenomen dat het contact tussen de kinderen en de moeder voor de duur van twee maanden wordt beperkt. Dit vanuit veiligheidsoverwegingen en omdat de kinderen tijd nodig hebben om in het pleeggezin tot rust te komen. Zij hebben in het afgelopen jaar twee uithuisplaatsingen meegemaakt, vertonen traumasignalen en hebben schuldgevoelens richting de moeder. [minderjarige] heeft een tijd in de overlevingsstand geleefd en begint nu steeds meer te ontspannen. Zij heeft aangegeven dat zij de moeder mist, maar ook bang is om weer bij de moeder te moeten wonen en het de moeder nog niet lukt om niet meer boos te zijn. Daarnaast heeft de GI contact met het LECK, omdat [minderjarige] heeft aangegeven dat er sprake is geweest van mishandeling. Na het bezoek aan de kinderarts met het halfzusje van [minderjarige] zijn er ook soortgelijke zorgsignalen naar voren gekomen. Daarbij komt dat de moeder erkent dat zij in het [jeugdzorginstelling] dingen heeft gezegd en gedaan die zij zich niet meer kan herinneren. De GI verwacht dat de eigen emoties van de moeder nog op de voorgrond zullen staan in het contact met de kinderen met als gevolg dat de moeder niet kan voorzien in de emotionele behoeften van de kinderen. Hierdoor kunnen zij zich onveilig, bang of verdrietig voelen, hetgeen gevolgen heeft voor hun ontwikkeling. Het is belangrijk dat de moeder haar emoties op de achtergrond kan zetten en zich laat begeleiden tijdens de bezoeken.
De GI vindt het belangrijk dat er contact tussen de moeder en de kinderen komt. Dit moet op het tempo van de kinderen, hetgeen soms botst met het tempo van de moeder. Op korte termijn staat er een videobelafspraak gepland en op 27 december 2023 zal er voor het eerst fysiek contact zijn. De GI wil eerst kijken hoe de kinderen reageren op de videobelafspraak. Binnen het kernteam en met de gedragswetenschapper en de pleegzorgwerker zal de GI bespreken hoe de kinderen reageren op het contactmoment, wat zij nodig hebben en wat een passende regeling is. Het is voor nu wenselijk dat [minderjarige] en haar halfzusje dezelfde regeling hebben. Juist nu het halfzusje van [minderjarige] in het [jeugdzorginstelling] een terugval in babygedrag heeft gehad en het halfzusje van [minderjarige] nog niet goed kan praten en daardoor zeer kwetsbaar is. Ook vindt de GI dat de bezoeken voorlopig onder begeleiding van de GI moeten plaatsvinden.
Verder is de houding van de moeder richting de GI sinds vorige week veranderd. De moeder zoekt toenadering. Zo heeft er op 6 december 2023 een gesprek tussen de GI, de moeder en een vriendin van de moeder plaatsgevonden en op 8 december 2023 heeft er een gesprek met oma mz erbij plaatsgevonden. Tijdens het laatste gesprek ontstond er direct de steeds terugkerende dynamiek tussen oma mz en de moeder. De situatie tussen de moeder en oma mz blijft lastig. De GI wil met de moeder stappen voor de kinderen gaan zetten.
Tot slot gaat [minderjarige] één keer per 14 dagen naar de vader. Het contactmoment begint uit te breiden naar drie uur. Ook heeft [minderjarige] grootouders vaderszijde ontmoet en dat ging goed.
4.3.
De vader geeft aan dat de omgang met [minderjarige] heel goed verloopt. Ook heeft [minderjarige] de grootouders vaderszijde gezien. De vader vindt het belangrijk dat de moeder uiteindelijk weer omgang met [minderjarige] heeft, maar hierin moet wel het tempo van [minderjarige] worden gevolgd. Bij [minderjarige] zijn duidelijk traumasignalen zichtbaar. De GI is goed in staat om te bepalen wat [minderjarige] aankan. Verder heeft de vader geen trauma bij de moeder veroorzaakt. Hij gaat zich op dit punt ook niet langer meer verdedigen. Tot slot vindt de vader het vervelend dat er geen rekening is gehouden met de verhinderdata van zijn advocaat.
4.4.
De Raad is het eens met de GI dat het tempo van de kinderen moet worden gevolgd als het gaat om de omgang met de moeder. Er zijn zorgen over de kinderen en zij hebben veel meegemaakt. Tegelijkertijd vindt de Raad het fijn om te horen dat het contact tussen de moeder en de kinderen op korte termijn gaat starten. Bij een uithuisplaatsing is het belangrijk dat het contact met de ouder(s) in stand blijft. In de situatie tussen de moeder en oma mz is het belangrijk dat de moeder voor zichzelf en de kinderen kiest. Het is positief dat de moeder dit al lijkt te doen. Ook is het belangrijk dat de moeder de samenwerking met de GI aangaat. De Raad vindt het een goed idee als het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling wordt aangehouden. De Raad begrijpt dat het de moeder rust biedt als zij weet dat er op (korte) termijn opnieuw naar de situatie wordt gekeken.

5.De beoordeling

Het wettelijk kader

5.1.
Ingevolge artikel 1:265f lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kan de GI, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing, de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige voor de duur van de uithuisplaatsing beperken. Ingevolge artikel 1:265f lid 2 BW geldt die beslissing van de GI als een schriftelijke aanwijzing, zoals bedoeld in artikel 1:263 lid 1 BW.
Op grond van het tweede lid zijn artikel 1:264 BW en artikel 1:265 BW van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
5.2.
Ingevolge artikel 1:263 lid 1 BW kan de GI ter uitvoering van haar taak een schriftelijke aanwijzing geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De GI kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder niet instemt, niet of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van het plan of als dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. Het tweede lid bepaalt dat de met het gezag belaste ouder een schriftelijke aanwijzing opvolgt.
Een schriftelijke aanwijzing kan worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: Awb). In dat kader dient de kinderrechter te beoordelen of de GI binnen de grenzen van redelijkheid is gebleven en of de schriftelijke aanwijzing in het belang van de minderjarige is.
5.3.
Ingevolge artikel 1:264 lid 1 BW kan de met het gezag belaste ouder de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren. Het derde lid bepaalt dat een dergelijk verzoek binnen twee weken, met ingang van de dag na die waarop de beslissing is verzonden of uitgereikt, moet worden ingediend.
Ontvankelijkheid van het verzoek
5.4.
De kinderrechter dient allereerst te beoordelen of de moeder ontvankelijk is in haar verzoek. Vast is komen te staan dat aan de moeder, als gezaghebbende ouder, een schriftelijke aanwijzing is gegeven op 20 oktober 2023, welke kan worden gekwalificeerd als een besluit in de zin van de Awb. Het betreft immers een schriftelijk bericht dat afkomstig is van een bestuursorgaan. In dat bericht wordt een beslissing meegedeeld die een rechtsgevolg voor de moeder teweegbrengt, namelijk dat zij namelijk dat zij de komende twee maanden geen contact heeft met [minderjarige] en haar halfzusje. Nu de GI op 20 oktober 2023 een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven en het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing op 3 november 2023 door de rechtbank is ontvangen, voldoet het verzoek aan de termijn. De kinderrechter zal de moeder daarom ontvangen in haar verzoek.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek
5.5.
De kinderrechter zal het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 20 oktober 2023 afwijzen en het verzoek van de moeder om een zorgregeling vast te stellen aanhouden voor de duur van twee maanden. De kinderrechter legt dit hierna uit.
Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing
5.6.
Eerst moet de kinderrechter beoordelen of de GI in redelijkheid tot de schriftelijke aanwijzing heeft kunnen komen. Bij de beoordeling van de noodzaak een schriftelijke aanwijzing te geven komt de GI een zekere beleidsvrijheid toe. Dit betekent dat de kinderrechter, gegeven de taak van de GI, beziet of er in de gegeven omstandigheden voldoende grond is voor het geven van een schriftelijke aanwijzing. In dit kader zijn de beginselen van behoorlijk bestuur van belang.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan het motiverings-, zorgvuldigheids- rechtszekerheid- en evenredigheidsbeginsel. De GI heeft duidelijk gemotiveerd waarom zij de schriftelijke aanwijzing van 20 oktober 2023 aan de moeder heeft gegeven, en hierbij alle belangen afgewogen. Ook is voldoende duidelijk en ondubbelzinnig vermeld wat de GI van de moeder verwacht. Voordat er een (fysiek) contactmoment tussen de moeder en [minderjarige] en haar halfzusje kan plaatsvinden, verwacht de GI van de moeder dat zij met de GI in gesprek gaat over haar emoties. De GI wil zien dat de moeder haar emoties op de achtergrond kan zetten en de kinderen en het voorzien in hun emotionele behoeften op de voorgrond. Ook wil de GI dat de moeder zich tijdens het contactmoment laat begeleiden en hulp accepteert. Verder moet er een plan worden gemaakt om het contactmoment veilig te laten verlopen.
Dit leidt ertoe dat de kinderrechter van oordeel is dat de GI in redelijkheid tot de schriftelijke aanwijzing is gekomen en die aanwijzing het belang van [minderjarige] en haar halfzusje dient. De kinderrechter zal daarom de schriftelijke aanwijzing niet vervallen verklaren.
5.7.
Nu de schriftelijke aanwijzing van 20 oktober 2023 de contacten tussen de moeder en de kinderen voor de duur van twee maanden beperkt en er sprake is van een uithuisplaatsing, geldt er op grond van artikel 1:265f BW een afwijkende inhoudelijke toets. Ten eerste stelt de kinderrechter vast dat er sprake is van een uithuisplaatsing. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] en haar halfzusje in het pleeggezin is geldig tot 17 april 2024. Ten tweede stelt de kinderrechter vast dat er geen sprake is van een eerder door de kinderrechter vastgestelde zorgregeling. Ten derde is de kinderrechter van oordeel dat de beperking van het contact noodzakelijk is in verband met het doel van de uithuisplaatsing. Er zijn zorgen over de kinderen. Zij hebben veel meegemaakt. Zo vertonen [minderjarige] en haar halfzusje traumasignalen en loopt er een onderzoek bij het LECK in verband met mogelijke kindermishandeling. In dit kader merkt de kinderrechter op dat hij het knap vindt dat de moeder zich tijdens de mondelinge behandeling kwetsbaar heeft opgesteld door te vertellen dat zij zich realiseert vanuit eigen trauma’s en beschadigingen richting de kinderen te hebben gehandeld. De moeder erkent dat zij dingen heeft gedaan en gezegd die zij zich niet meer kan herinneren. Vanwege veiligheidsoverwegingen en om de kinderen rust te geven, vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat [minderjarige] en haar halfzusje volgens de schriftelijke aanwijzing van 20 oktober 2023 voor de duur van twee maanden geen contact met de moeder hebben. De kinderrechter vindt dat deze aanwijzing van de GI op dit moment het belang van de kinderen dient.
Vaststellen zorgregeling
5.8.
Verder vindt de kinderrechter het belangrijk dat [minderjarige] en haar halfzusje weer contact met de moeder zullen hebben. Juist bij een uithuisplaatsing is het belangrijk dat het contact tussen kinderen en de ouder(s) in stand blijft. Hij benadrukt dat hierbij het tempo van de kinderen leidend is en, ondanks dat de kinderrechter begrijpt dat de moeder de kinderen het liefst zo snel mogelijk wil zien, niet het tempo van de moeder. Daarnaast vindt de kinderrechter het positief dat de houding van de moeder is veranderd en zij sinds begin december 2023 meer toenadering tot de GI zoekt. De kinderrechter merkt tijdens de mondelinge behandeling op dat er, anders dan voorheen, gesprekken tussen de moeder en de GI plaatsvinden en dat beiden in het belang van de kinderen met elkaar willen samenwerken. Er is afgesproken dat er op korte termijn een videobelafspraak plaatsvindt en op 27 december 2023 zal er voor het eerst, onder begeleiding van de GI, fysiek contact tussen de moeder en [minderjarige] en haar halfzusje zijn.
5.9.
Gelet op dat het nog onduidelijk is hoe de kinderen op het contactmoment met de moeder zullen reageren en wat de kinderen vervolgens nodig hebben en er op dit moment gesprekken tussen de GI en de moeder plaatsvinden, zal de kinderrechter het verzoek van de moeder tot het vaststellen van de zorgregeling voor de duur van twee maanden aanhouden. Het lijkt erop dat er rust en een samenwerking tussen de GI en de moeder begint te ontstaan. De kinderrechter gaat er vanuit dat de moeder en de GI onderling een zorgregeling overeen zullen komen. Het is immers de insteek van de GI dat [minderjarige] en haar halfzusje contact met de moeder hebben. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij, in ieder geval na twee maanden en zoveel eerder als de GI dat nodig vindt, aan de kinderrechter zal rapporteren wat de stand van zaken is. Indien nodig, kan de (nieuwe) schriftelijke aanwijzing van de GI met de daarin opgenomen zorgregeling door de kinderrechter worden getoetst. De kinderrechter begrijpt dat dit de moeder houvast en rust geeft. Het uitgangspunt blijft echter dat de GI en de moeder er samen uitkomen als het gaat om de zorgregeling met de kinderen. Indien dat het geval is, kan de zaak schriftelijk worden afgedaan.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek van de moeder ten aanzien van het vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing van 20 oktober 2023 af;
6.2.
houdt aan het verzoek van de moeder ten aanzien van het vaststellen van een zorgregeling aan tot
9 februari 2024 PRO FORMAen verzoekt de GI om uiterlijk voor deze datum, en zoveel eerder als de GI dat nodig vindt, (kort) te rapporteren over de stand van zaken.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2023 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 21 december 2023.