Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 5.431,69, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
- te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
- de aantekening van het mondelinge vonnis van de politierechter van 3 februari 2023 waarbij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard;
- de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
2.De beoordeling
€ 5.431,69is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank is van oordeel dat de duur van de procedure - en het mede daardoor aan de zaak bestede uren - grotendeels aan het Openbaar Ministerie is te wijten. Tijdens de politierechterzitting van 25 augustus 2022 is het Openbaar Ministerie gewezen op een mogelijke niet-ontvankelijkheid, maar heeft het gesteld wel ontvankelijk te zijn en is de zaak aangehouden voor het horen van de verzochte getuige. De gemaakte kosten voor de rechtsbijstand zijn mede hierdoor opgelopen. Daarnaast blijkt uit het verzoekschrift dat er een gereduceerd uurtarief is gehanteerd.. De rechtbank zal het verzochte bedrag toewijzen.
€ 680,00toegekend.
3.De beslissing
€ 6.111,69zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Derdengelden Plasman Advocaten te Amsterdam onder vermelding van ‘’ [kenmerk] ’’.