ECLI:NL:RBZWB:2023:8949

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
02-192456-23; 02-153706-23 (gev. ttz); 01-310053-21 (tul); 02-181433-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal en schuldheling met gevangenisstraf en vordering tenuitvoerlegging

Op 20 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en schuldheling. De verdachte, geboren in 1998 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op het moment van de zitting gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Middelburg. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 6 december 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van een fiets van de politie en het samen met een ander stelen van wasmiddel en wasverzachter bij Blokker, alsook van het verwerven en voorhanden hebben van een slijptol die van diefstal afkomstig was.

De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaringen van de verdachte en de proces-verbalen van de politie. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf weken op, waarbij de voorlopige hechtenis werd opgeheven. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten, en dat de opgelegde straf passend was gezien de recidive en de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-192456-23; 02-153706-23 (gev. ttz); 01-310053-21 (tul); 02-181433-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 20 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Middelburg
raadsman mr. M.M. van der Marel, advocaat te Eindhoven

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 december 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.
De zaken onder voormelde parketnummers zijn ter zitting overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02-192456-23
een fiets van de politie te Zeeland-West-Brabant heeft gestolen;
02-153706-23
feit 1:samen met iemand anders wasmiddel en wasverzachter bij de Blokker heeft gestolen;
feit 2:een slijptol heeft geheeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder parketnummer 02-153706-23 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het feit onder parketnummer 02-192456-23 voert de officier van justitie aan dat de diefstal wettig en overtuigend kan worden bewezen, maar dat verdachte voor wat betreft de verbreking moet worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van het tweede feit onder parketnummer 02-153706-34 niet tot een bewezenverklaring kan komen, nu verdachte wisselend verklaart ten aanzien van de vraag of hij wist dat de slijptol van diefstal afkomstig was. Voor wat betreft de overige feiten refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-192456-23
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 2 augustus 2023, pagina 5 en 6 van het einddossier met zaakregistratienummer PL2000-2023195906 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant dat is doorgenummerd tot en met pagina 34;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] van 1 augustus 2023, pagina 7 tot en met 9 van het einddossier met zaakregistratienummer PL2000-2023195906 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant dat is doorgenummerd tot en met pagina 34;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 6 december 2023.
02-153706-23
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte, welke aangifte is gedaan door [aangever] namens Blokker Tilburg, pagina 7 tot en met 9 van het einddossier met zaakregistratienummer PL2000-2023157225 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant dat is doorgenummerd tot en met pagina 76;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 6 december 2023.
Feit 2
De rechtbank stelt op basis van het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] vast dat de slijptol die bij verdachte is aangetroffen, van diefstal afkomstig is. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat op 21 juni 2023 aangifte van die diefstal is gedaan door [aangever 2] . Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de slijptol heeft gekregen en dat hij had kunnen weten dat de slijptol van diefstal afkomstig was. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-192456-23
op 1 augustus 2023 te Tilburg een fiets, merk Neco, type Oxford, [framenummer] , die aan politie Zeeland-West-Brabant toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
02-153706-23
feit 1op 22 juni 2023 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander wasmiddel en wasverzachter dat aan Blokker toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2omstreeks 21 juni 2023 te Tilburg een slijptol heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, waarvan 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft de officier van justitie als stok achter de deur gevorderd de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De verdediging verzoekt de rechtbank om geen proeftijd met bijzondere voorwaarden op te leggen. De bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering betreffen namelijk een onzekere opsomming, nu er nog geen kliniek voor verdachte is gevonden. Bovendien voldoet verdachte bij een onvoorwaardelijke straf eerder aan de formele vereisten voor de ISD-maatregel, zodat hij bij een nieuw strafbaar feit eerder de hulp krijgt die hij nodig heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in een korte tijd schuldig gemaakt aan twee diefstallen en aan schuldheling om in zijn drugsverslaving te kunnen voorzien. Dit betreffen vervelende en overlastgevende feiten. Diefstallen leiden tot veel schade en overlast voor de maatschappij en heling bewerkstelligt dat het loont om diefstallen te plegen. Verdachte heeft er met zijn handelen blijk van gegeven weinig respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een fors strafblad heeft en dat sprake is van veelvuldige recidive ten aanzien van vermogensdelicten.
Uit het reclasseringsadvies van 18 oktober 2023 volgt dat sprake is van een langdurige en hardnekkige harddrugsverslaving. De reclassering signaleert problematiek op alle leefgebieden en eerdere straffen, behandelingen en reclasseringstoezicht hebben niet tot een blijvende gedragsverandering geleid. Verdachte is zorgmijdend en hield zich in het verleden niet tot nauwelijks aan gemaakte afspraken. De reclassering schat de kans op recidive en de kans op onttrekking aan voorwaarden dan ook in als hoog. Een gedragsverandering is enkel haalbaar wanneer er een ISD-maatregel wordt opgelegd. De reclassering adviseert dan ook om deze maatregel aan verdachte op te leggen. [deskundige] heeft dit advies ter zitting bevestigd. Daarnaast heeft zij, indien de rechtbank geen ISD-maatregel oplegt, geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. De deskundige merkt daarbij wel op dat zij de verwachting heeft dat verdachte zich niet aan deze voorwaarden zal houden.
Ter zitting is duidelijk geworden, dat niet is voldaan aan de wettelijke eisen voor het opleggen van een ISD-maatregel. Om die reden heeft de officier van justitie de oplegging van de maatregel ook niet gevorderd en komt de rechtbank daar niet aan toe.
Gelet op het reclasseringsadvies en hetgeen de deskundige ter zitting naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen meerwaarde in een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft in het verleden laten zien zich niet aan voorwaarden te houden. De rechtbank ziet dan ook geen andere optie dan het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke straf. Alles afwegende en gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken passend en geboden is.
De rechtbank heft de voorlopige hechtenis op met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Oost-Brabant d.d. 16 februari 2023, gewezen onder parketnummer 01-310053-21, ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 02-181433-22 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de voorwaardelijk opgelegde straf in die zaak reeds ten uitvoer is gelegd. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in deze vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 310, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-192456-23
diefstal;
02-153706-23
feit 1:diefstal door twee of meer verenigde personen;
feit 2:schuldheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 5 weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter te Oost-Brabant d.d. 16 februari 2023 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 01-310053-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken;
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02-181433-22;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. W.H.C. van Eck, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 december 2023.
Mr. Van Kralingen en mr. Van Eck zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.