ECLI:NL:RBZWB:2023:8946

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
02-114528-23; 10-064667-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor roekeloos rijgedrag met lichamelijk letsel als gevolg

Op 20 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 december 2022 een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van alcohol en drugs reed, overschreed de maximumsnelheid van 130 km/u met een snelheid van 183 km/u. Het ongeval vond plaats op de A16 te Prinsenbeek, waarbij de verdachte in botsing kwam met een vrachtwagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos heeft gereden, wat heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel van zijn bijrijder, [slachtoffer]. De verdachte was niet in het bezit van een rijbewijs en had een bloedalcoholgehalte van 1,10 mg/ml en THC-waarden van 3,6 µg/l. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de feiten zoals ten laste gelegd, met uitzondering van het onderdeel zwaar lichamelijk letsel, waarvoor hij werd vrijgesproken. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], ter hoogte van € 4.939,50, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-114528-23; 10-064667-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 20 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Hoogvliet, Rotterdam
raadsman mr. A.G. de Jong, advocaat te ‘s-Gravenhage

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 december 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
na het gebruik van drugs en alcohol, terwijl hij met een te hoge snelheid reed zonder in bezit te zijn van een rijbewijs, een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen,
dan wel dat hij gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt;
een personenauto heeft bestuurd, terwijl hij onder invloed van alcohol en drugs was;
een personenauto heeft bestuurd, terwijl hij niet in het bezit was van een rijbewijs.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Ten aanzien van feit 1 kan het verkeersgedrag van verdachte worden aangemerkt als roekeloos. Voor wat betreft het letsel van [slachtoffer] acht de officier van justitie zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor wat betreft de roekeloosheid. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat door de Hoge Raad de lat voor roekeloosheid hoog is gelegd. Er was hooguit sprake van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Verder kan niet worden bewezen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel nu het dossier daar onvoldoende aanknopingspunten voor bevat.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier staat voor de rechtbank het volgende vast. Op 10 december 2022 heeft op de A16 te Prinsenbeek, gemeente Breda, een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij een personenauto en een vrachtwagen betrokken waren. Het ongeval vond plaats in de nachtelijke uren omstreeks 04:32 uur. Het was op dat moment rustig op de weg en mistig, waardoor het zicht beperkt was. Verdachte was de bestuurder van de personenauto. Het [slachtoffer] zat op de bijrijdersstoel. Verdachte is met de rechter voorzijde van zijn voertuig in botsing gekomen met de linker achterkant van de oplegger van de vrachtwagen. Op het moment van de botsing betrof de geregistreerde snelheid van het voertuig van verdachte ruim 183 kilometer per uur, terwijl de maximum toegestane snelheid 130 kilometer per uur betrof. Als gevolg van de botsing is de personenauto gaan tollen en uiteindelijk tegen de middengeleider tot stilstand gekomen. [slachtoffer] heeft als gevolg van het ongeval letsel opgelopen. Verdachte is na het ongeval onderworpen aan een bloedonderzoek, waaruit is gebleken dat hij onder invloed was van alcohol en THC, waarbij sprake was van 1,10 milligram alcohol per milliliter bloed en 3,6 microgram THC per liter bloed. Daarnaast was verdachte niet in het bezit was van een rijbewijs voor de categorie B.
Feit 1 – schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW)
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW en zo ja, in welke mate.
Bij de beoordeling daarvan komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst van de verkeersovertreding(en) en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van schuld is sprake wanneer de verdachte zich roekeloos, dan wel in hoge of aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Het rijgedrag van verdachte moet daarvoor worden afgezet tegen dat wat van de gemiddelde verkeersdeelnemer mag worden verwacht.
Op grond van het hiervoor omschreven rijgedrag van verdachte staat voor de rechtbank vast dat het verkeersongeval aan zijn schuld is te wijten, zoals bedoeld in artikel 6 WVW. Voorts moet worden beoordeeld in welke mate sprake is van verwijtbare schuld. Nu de officier van justitie ook de zwaarste vorm van schuld, te weten roekeloosheid, ten laste heeft gelegd, zal de rechtbank moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid in de zin van artikel 5a WVW
Door de Hoge Raad is overwogen dat van roekeloosheid sprake is indien door een gedraging zeer ernstig gevaar in het leven wordt geroepen en verdachte zich daarvan bewust was of had moeten zijn. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag ook als overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. Op grond van artikel 5a, tweede lid, WVW is een dergelijke omstandigheid ook de mate waarin verdachte in een toestand verkeerde zoals bedoeld in artikel 8 WVW.
De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Indien dat het geval is, dan is sprake van de schuldvorm roekeloosheid.
Om vast te kunnen stellen dat het verkeersgedrag van verdachte aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW voldoet, moet de rechtbank beoordelen of de verdachte met zijn verkeersgedrag zoals hiervoor vastgesteld (a) de verkeersregels heeft geschonden, of (b) hij dat in ernstige mate heeft gedaan, of (c) hij dat opzettelijk heeft gedaan en of (d) daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen. De rechtbank merkt daarbij op dat het in artikel 5a, eerste lid, WVW om een niet-limitatieve lijst aan gedragingen gaat.
Uit de eerder vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte een auto heeft bestuurd zonder rijbewijs en na het gebruik van fors meer alcohol en THC dan is toegestaan. Bovendien heeft verdachte de maximumsnelheid in aanzienlijke mate overschreden en terwijl hij dat deed niet op het voor hem gelegen weggedeelte en het overige verkeer gelet, terwijl het nota bene mistig was. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Door het toedoen van verdachte is zijn bijrijder, [slachtoffer] , gewond geraakt. Gelet op het verkeersgedrag van verdachte en de toestand waarin het voertuig na het door verdachte veroorzaakte ongeval werd aangetroffen, was een fataal ongeluk echter bepaald niet denkbeeldig geweest.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.
Letsel slachtoffer
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel wegen in ieder geval factoren mee als de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Door het aan verdachte te wijten ongeval heeft [slachtoffer] zijn schouder gebroken en een snee op zijn voorhoofd opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat het dossier echter onvoldoende aanknopingspunten biedt om te kunnen concluderen dat in juridische zin sprake is van zwaar lichamelijk letsel, omdat er geen medisch ingrijpen in de vorm van bijvoorbeeld een operatie noodzakelijk is geweest en het dossier geen informatie bevat waaruit blijkt dat geen uitzicht is op volledig herstel. Daarom wordt verdachte van dat onderdeel vrijgesproken. Wel acht de rechtbank bewezen dat sprake is van zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de normale uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt de conclusie dat verdachte roekeloos heeft gereden en daarmee schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, waardoor [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Het primair ten laste gelegde feit is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 en feit 3
Uit hetgeen hiervoor onder feit 1 is overwogen, volgt dat ook deze feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 10 december 2022 te Prinsenbeek, gemeente Breda, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de A16, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, roekeloos, onder invloed van drugs (te weten 3,6 microgram THC per liter bloed) en alcohol (te weten 1,10 microgram per milliliter bloed) zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs (categorie B) om een dergelijk motorrijtuig te kunnen/mogen besturen, met een veel hogere snelheid dan de aldaar toegestane maximum snelheid van 130 kilometer per uur gereden (te weten 183 km per uur) en niet op het voor hem gelegen weggedeelte van die weg en op het overige verkeer gelet en onvoldoende zijn snelheid geminderd bij het naderen van een voor hem, verdachte, rijdende vrachtauto, waardoor hij, verdachte, in botsing is gekomen met een vrachtwagen en door welk verkeersongeval [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten een gebroken schouder en een snee op zijn voorhoofd, zulks terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat hij de bij de wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden en terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 2
op 10 december 2022 te Prinsenbeek, gemeente Breda, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof en alcohol, te weten alcohol in combinatie met THC, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed 3,6 microgram THC per liter bloed en 1,10 milligram alcohol per milliliter bloed bedroeg;
feit 3
op 10 december 2022 te Prinsenbeek, gemeente Breda, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, A16, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert ten aanzien van feit 1 en 2 aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Daarnaast vordert de officier van justitie voor deze feiten aan verdachte op te leggen een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier jaren. Ten aanzien van feit 3 verzoekt de officier van justitie om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel. Feit 3 betreft een overtreding en het eisen van hechtenis voor dit feit is niet noodzakelijk nu de eis ten aanzien van de feiten 1 en 2 de ernst van de gedragingen voldoende benadrukt.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om ten aanzien van feit 1 en 2 aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS-oriëntatiepunten) voor artikel 6 WVW waarbij sprake is van ernstige schuld en lichamelijk letsel. Daaruit volgt een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren. De verdediging sluit zich voor wat betreft feit 3 aan bij de eis van de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 10 december 2022 schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval. Verdachte is, terwijl hij onder invloed van alcohol en THC verkeerde en niet over een rijbewijs beschikte, de auto ingestapt en heeft daarbij fors harder gereden dan ter plaatse was toegestaan. Door het vertonen van dergelijk roekeloos rijgedrag heeft verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht, temeer nu hij deze gedragingen heeft gepleegd terwijl het zicht beperkt was vanwege mist. Verdachte heeft onaanvaardbare risico’s genomen en heeft daarbij geen oog gehad voor zijn bijrijder andere verkeersdeelnemers. Door dit ongeval heeft [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel opgelopen, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. [slachtoffer] heeft een gebroken schouder en een snee op zijn voorhoofd opgelopen door het ongeval. Ter terechtzitting is gebleken dat hij nog altijd een litteken op zijn haargrens heeft en hij heeft verklaard dat enkele weken na het ongeval nog een stuk glas uit zijn oog is gekomen. [slachtoffer] heeft als gevolg van het ongeval tijdelijk niet kunnen werken en heeft psychische klachten aan het ongeval overgehouden, waarvoor hij EMDR-therapie heeft ondergaan. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het forse strafblad van verdachte. Daaruit volgt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor rijden zonder rijbewijs en dat verdachte eenmaal is veroordeeld voor artikel 5 WVW.
Proceshouding
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hetgeen dat gebeurd is, het risico van het vak betreft. Op de vraag of hij een rijbewijs heeft verklaart verdachte “Nee, dat heb ik niet. Ik rij bijna elke dag en ik heb daar schijt aan.” Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij het ongeval is vergeten en is doorgegaan met zijn leven. Dit terwijl [slachtoffer] nog steeds psychische klachten ondervindt naar aanleiding van het ongeval. Bovendien is verdachte niet verschenen ter terechtzitting. Verdachte laat daarmee zien dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedragingen. De rechtbank neemt verdachte deze proceshouding zeer kwalijk en weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de eis van de officier van justitie en bij de LOVS-oriëntatiepunten, waarin uitgangspunten zijn vermeld voor straffen voor overtreding van artikel 6 WVW bij diverse schuldgradaties. Daarbij merkt de rechtbank op dat de schuldgradatie ‘zeer hoge mate van schuld’ geen synoniem is voor roekeloosheid en dat voor roekeloosheid geen afzonderlijk oriëntatiepunt is ontwikkeld, omdat deze gevallen te casuïstisch zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van roekeloosheid en lichamelijk letsel waaruit tijdelijke ziekte volgt. De rechtbank wijkt daarom af van hetgeen is gevorderd door de officier van justitie nu hij in zijn eis van zwaar lichamelijk letsel is uitgegaan.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van feit 1 en 2 een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is en legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Nu feit 3 een overtreding betreft, zal de rechtbank daarvoor een aparte straf moeten opleggen. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het opleggen van een straf voor deze overtreding echter niet opportuun is in het licht van de reeds opgelegde straf voor de feiten 1 en 2. De rechtbank zal verdachte daarom voor feit 3 schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Bijkomende strafGelet op de ernst van de feiten en de LOVS-oriëntatiepunten, legt de rechtbank verdachte tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van 3 jaren.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 17.494,00 voor feit 1, waarvan € 11.994,00 aan materiële schade en € 5.500,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in beginsel verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De materiële schade
Opel Corsa
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 9.648,00 voor de Opel Corsa. Dit betreft het leasevoertuig van de benadeelde partij waarmee verdachte het feit heeft gepleegd. Ter zitting heeft de benadeelde partij toegelicht dat deze schade een vordering van zijn werkgever betreft en dat uit de leaseovereenkomst blijkt dat hij enkel zijn directe familie in het voertuig mocht laten rijden. Verdachte is geen familie van de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft daarmee zelf de voorwaarden van de leaseovereenkomst overtreden. De vordering van de werkgever is vooralsnog niet met stukken onderbouwd. Over deze vordering zal dan ook nog nader debat moeten plaatsvinden, hetgeen een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Eigen risico
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 770,00 ter zake het eigen risico over de jaren 2022 en 2023. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht dit bedrag volledig toewijsbaar.
Fysiotherapie
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 924,50 ter zake fysiotherapie. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht dit bedrag volledig toewijsbaar.
Tandartskosten
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 121,65 ter zake tandartskosten. De benadeelde partij heeft ter zitting toegelicht dat hij een aantal facings heeft die in het jaar na het ongeluk een aantal keren zijn losgeraakt. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat deze schade een rechtstreeks gevolg van het ongeval betreft. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Sieraden en kleding
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 289,90 ter zake sieraden en kleding. De benadeelde partij heeft ter zitting toegelicht dat dit de sieraden en kleding betreffen die hij ten tijde van het ongeval droeg. De sieraden zijn kapot en/of verbogen en de kleding is na het ongeval kapot geknipt. De rechtbank is van oordeel dat uit de onderbouwing niet kan worden afgeleid dat dit de sieraden en kleding betreffen die de benadeelde partij ten tijde van het ongeval droeg, maar dat wel aannemelijk is dat de kleding van de benadeelde partij door de hulpverleners kapot is geknipt. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen tot een bedrag van € 200,00 en zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Horloge
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 139,95 ter zake een horloge. De benadeelde partij heeft ter zitting toegelicht dat de glasplaat van het horloge na het ongeval kapot was en dat het horloge stilstond. Hij heeft het horloge laten repareren en heeft daarvoor een bedrag tussen de € 40,00 en € 50,00 betaald. Het gevorderde bedrag betreft de aanschafwaarde van het horloge. Gelet op de toelichting van de benadeelde partij ter zitting zal de rechtbank dit deel van de vordering toewijzen tot een bedrag van € 45,00. Voor het overige deel van deze vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De immateriële schade
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij, naast lichamelijk letsel, nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat hij letsel en nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van
€ 3.000,00 billijk. Voor het overige deel van deze vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
Met betrekking tot het totaal toe te wijzen bedrag van € 4.939,50 zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 10 december 2022. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te ’s-Gravenhage d.d. 20 mei 2022, gewezen onder parketnummer 10-064667-22 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. De rechtbank merkt op dat er reeds twee weken van deze straf ten uitvoer zijn gelegd. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging voor de overige twee weken worden toegewezen. Ten aanzien van het reeds ten uitvoer gelegde deel zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 107, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige
verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van deze wet;
feit 2:overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet
1994;
feit 3:overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Feiten 1 en 2
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 en feit 2 tot
een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 3 jaren;
Feit 3
Strafoplegging
- bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat van de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter te ’s-Gravenhage van 20 mei 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 10-064667-22 een gedeelte
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van 2 weken;
- verklaart de officier van justitie voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 4.939,50, waarvan € 1.939,50 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] (feit1), € 4.939,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
59 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. W.H.C. van Eck, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 december 2023.
Mr. Van Kralingen en mr. Van Eck zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.